Noodwet Arbeidsvoorziening

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2008

Wet van 23 april 1971, houdende regeling met betrekking tot de arbeid ten behoeve van de volkshuishouding, de landsverdediging en de overheidsdienst voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden regelen te stellen met betrekking tot de arbeid ten behoeve van de volkshuishouding, de landsverdediging en de overheidsdienst;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. het Hoofd Arbeidsvoorziening: de door Onze Minister daartoe aangewezen functionaris van de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, dan wel, voorzover krachtens artikel 4, eerste lid aangewezen, van een Centrum voor werk en inkomen, genoemd in artikel 24 van voornoemde wet;

  • c. werknemer:

    • 1°. degene, die in dienst van een ander arbeid verricht;

    • 2°. degene, die in de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf persoonlijk arbeid voor een ander verricht - tenzij hij dergelijke arbeid in de regel voor meer dan twee anderen verricht of zich daarbij door meer dan twee personen, niet zijnde zijn echtgenoot of geregistreerde partner of een bij hem inwonend bloed- of aanverwant of pleegkind, laat bijstaan, of deze arbeid voor hem slechts een bijkomstige werkzaamheid is;

  • d. werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon, in wiens dienst dan wel voor wie de onder c, onderscheidenlijk sub 1° en sub 2°, bedoelde werknemer arbeid verricht;

  • e. arbeidsverhouding: de rechtsbetrekking tussen een werknemer en diens werkgever;

  • f. inwoner van Nederland: degene, die als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven of behoort te zijn ingeschreven.

Artikel 2

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde paragrafen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de paragrafen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 3

  • 1 Er is een Raad voor de Buitengewone Arbeidsvoorziening. De voorzitter, de overige leden en de secretaris worden op voordracht van Onze Minister door Ons benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2 De Raad heeft tot taak Onze bij de uitvoering van deze wet betrokken Ministers, al dan niet uit eigen beweging, van advies te dienen omtrent algemene vraagstukken van arbeidsvoorziening, welke zich kunnen voordoen in geval van buitengewone omstandigheden.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de samenstelling en de werkwijze van de Raad. In de Raad hebben in ieder geval zitting een of meer leden, te benoemen op gezamenlijke aanbeveling van door Ons aangewezen algemeen erkende centrale organisaties van werkgevers, en een gelijk aantal leden, te benoemen op gezamenlijke aanbeveling van door Ons aangewezen algemeen erkende centrale organisaties van werknemers. De Raad kan commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, instellen ter voorbereiding van door hem uit te brengen adviezen.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister kan functionarissen van Centra voor werk en inkomen aanwijzen, die, elk voorzover zulks in zijn beschikking is bepaald, in de plaats van de aangewezen functionaris van de Centrale organisatie werk en inkomen optreden als Hoofd Arbeidsvoorziening.

  • 2 Van een krachtens het eerste lid vastgestelde beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 5

  • 1 Het Hoofd Arbeidsvoorziening oefent de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de door Onze Minister in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers gestelde regelen en van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen.

  • 2 De door Onze Minister als Hoofd Arbeidsvoorziening aangewezen functionarissen van de Centrale organisatie werk en inkomen of van een Centrum voor werk en inkomen, zijn in die hoedanigheid ondergeschikt aan Onze Minister. De Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen verleent aan Onze Minister de medewerking die hij in deze verhouding behoeft. Bij regelen en aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid kan van het bepaalde bij of krachtens de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen worden afgeweken, voor zover zulks in het belang van een goede uitvoering van deze wet nodig is.

  • 3 Regelen, gesteld krachtens het eerste lid, worden in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 6

Bij algemene maatregel van bestuur worden de autoriteiten aangewezen, die, zolang de verbinding tussen Onze Minister en enig gebied verbroken is, in dat gebied met inachtneming van de bij de maatregel gestelde regelen de bij de artikelen 7 en 10 aan Onze Minister toegekende bevoegdheden uitoefenen.

Hoofdstuk II. Bepalingen voor buitengewone omstandigheden

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk III. Voorziening tegen beschikkingen

Artikel 36

In afwijking van artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een bezwaarschrift tegen een besluit van Onze Minister of Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingediend bij het Hoofd Arbeidsvoorziening.

Artikel 38

  • 1 Op een ingekomen bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van het Hoofd Arbeidsvoorziening, neemt deze, zo hij terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, zo spoedig mogelijk een beslissing.

  • 2 Indien het Hoofd Arbeidsvoorziening niet terstond de aangevoerde bezwaren gegrond acht, brengt hij het bezwaarschrift onverwijld ter kennis van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde commissie. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.

  • 3 Indien het Hoofd Arbeidsvoorziening zich met het door de commissie uitgebrachte advies kan verenigen, neemt hij zo spoedig mogelijk dienovereenkomstig een beslissing.

  • 4 Indien het Hoofd Arbeidsvoorziening zich met het door de commissie uitgebrachte advies niet kan verenigen, doet hij het bezwaarschrift, tezamen met dat advies en zijn oordeel ter zake, onverwijld aan Onze Minister toekomen. Onze Minister neemt zo spoedig mogelijk een beslissing.

Artikel 39

Een bezwaarschrift, gericht tegen een beschikking van Onze Minister of Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, wordt door het Hoofd Arbeidsvoorziening onverwijld ter kennis van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde commissie gebracht. Deze brengt zo spoedig mogelijk advies uit.

Artikel 41

  • 1 Een door Onze Minister of Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer genomen beslissing wordt aan het Hoofd Arbeidsvoorziening medegedeeld.

Hoofdstuk IV. Inlichtingen en toezicht

Artikel 42

Het Hoofd Arbeidsvoorziening is bevoegd personen op te roepen om voor hem of voor door hem daarbij aangewezen personen te verschijnen:

  • a. tot het geven van inlichtingen, die naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig zijn;

  • b. tot het overleggen van bescheiden, waarvan raadpleging naar zijn redelijk oordeel in het belang van de uitvoering van deze wet nodig is;

  • c. voor zover het personen betreft, die de leeftijd van achttien jaar, maar nog niet die van vijfenzestig jaar hebben bereikt: tot het ondergaan van een onderzoek naar hun geschiktheid voor het verrichten van werkzaamheden ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 4.

Artikel 43

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Zij zijn tevens belast met het inwinnen van gegevens in het belang van de uitvoering van deze wet. Van een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 2 De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 44

  • 1 Ieder, die krachtens artikel 42 is opgeroepen, is verplicht ter plaatse en ten tijde, bij de oproeping aangewezen, te verschijnen en desverlangd de in dat artikel, onder a-c, bedoelde medewerking te verlenen. De verstrekking van de in dat artikel bedoelde inlichtingen dient volledig en naar waarheid te geschieden.

  • 2 Het Hoofd Arbeidsvoorziening is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van artikel 42.

Hoofdstuk V. Verdere bepalingen

Artikel 47

Artikel 48

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent voorzieningen bij ziekte, ongeval, invaliditeit en overlijden, verband houdende met het volgen van een scholing op grond van een oproeping krachtens artikel 24.

Artikel 49

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 50

  • 1 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is, voor zover het betrekking heeft op werknemers of op burgerdienstplichtigen, niet van toepassing ten aanzien van:

    • a. de leden van de Hoge Colleges van Staat, Onze Ministers, de Staatssecretarissen en de leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast;

    • b. de leden van provinciale staten en van gemeenteraden;

    • c. degenen, die in werkelijke militaire dienst zijn of in militaire dienst opgeroepen zijn;

    • d. degenen die onder verantwoordelijkheid van het met betrekking tot de bestrijding van rampen en zware ongevallen bevoegd gezag, hetzij in het verband van de organisatie waarbij zij zijn aangesteld, hetzij op verzoek of op bevel van dat bevoegd gezag, in buitengewone omstandigheden als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet rampen en zware ongevallen dienen deel te nemen aan het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van genoemde wet;

    • e. bekleders van een geestelijk ambt of diegenen die een opleiding tot een dergelijk ambt volgen;

    • f. degenen, die bij algemene maatregel van bestuur daartoe aangewezen openbare ambten bekleden.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld ter nadere bepaling van de in het eerste lid, onder e, bedoelde categorie van personen.

Artikel 51

Degenen, die werkzaamheden moeten verrichten ingevolge een vordering op grond van artikel 24 van de Inkwartieringswet (Stb. 1953, 305), een opdracht op grond van artikel 61 van de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47), dan wel een oproeping op grond van artikel 29 van de Oorlogswet voor Nederland (Stb. 1964, 337) of artikel 1, onder 6°, van de Bevoegdhedenwet (Stb. 1902, 54), zijn, zolang bedoelde verplichting duurt, van de verplichtingen, welke ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde op hen rusten, ontheven.

Artikel 52

Zolang paragraaf 3 of 4 van hoofdstuk II in werking is, geschieden de oproepingen krachtens artikel 1, onder 6°, van de Bevoegdhedenwet zo mogelijk na overleg met het Hoofd Arbeidsvoorziening.

Hoofdstuk VI. Bepalingen van strafrechtelijke aard

Artikel 53

Overtreding van het bij of krachtens artikel 11, derde lid, 23, vierde lid, 24, vijfde lid, 25, tweede lid, 31, derde lid, 33, eerste of derde lid, bepaalde, alsmede overtreding van het krachtens artikel 49 bepaalde, voor zover zij daarbij is aangeduid als strafbaar feit, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 54

Overtreding van het bij of krachtens artikel 7, eerste of tweede lid, 10, eerste of tweede lid, 11, eerste lid, 14, eerste lid, 15, eerste of tweede lid, 25, eerste of derde lid, 26, eerste of tweede lid, of 32, eerste of tweede lid, bepaalde, alsmede overtreding van het krachtens artikel 9, tweede lid, 12, tweede lid, of 21, tweede lid, bepaalde, voor zover zij daarbij is aangeduid als strafbaar feit, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 55

Opzettelijke overtreding van het bij of krachtens artikel 25, eerste of derde lid, of 32, eerste of tweede lid, bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 56

Met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, krachtens artikel 13 als werknemer onmisbaar verklaard of krachtens artikel 24 als burgerdienstplichtige opgeroepen:

  • a. opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos zichzelf, anderen of de eigendom van degene, in wiens dienst of voor wie, dan wel bij wie hij in deze hoedanigheid arbeid moet verrichten, onderscheidenlijk een scholing moet volgen, aan ernstig gevaar blootstelt, dan wel

  • b. opzettelijk en grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke voor hem uit zijn rechtsbetrekking met de onder a bedoelde persoon voortvloeien.

Artikel 57

  • 1 De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 53 en 54, zijn overtredingen.

  • 2 De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 55 en 56, zijn misdrijven.

Artikel 58

De voorgaande strafbepalingen zijn mede van toepassing op de Nederlander of de inwoner van Nederland, die een strafbaar feit begaat buiten Nederland.

Artikel 60

  • 1 Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn behalve de ambtenaren, aangewezen bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens artikel 43 aangewezen ambtenaren, voor zover zij door Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 2 Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in het eerste lid bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 23 april 1971.

JULIANA.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

DE JONG.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

B. ROOLVINK.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Uitgegeven de negenentwintigste juli 1971.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.