Afdeling 1. Uiterste wilsbeschikkingen in het algemeen
-
1 Een uiterste wilsbeschikking is een eenzijdige rechtshandeling, waarbij een erflater
een beschikking maakt, die eerst werkt na zijn overlijden en die in dit Boek is geregeld
of in de wet als zodanig wordt aangemerkt.
-
2 Een uiterste wilsbeschikking, gemaakt onder invloed van een onjuiste beweegreden,
is slechts dan vernietigbaar, wanneer de door de erflater ten onrechte veronderstelde
omstandigheid die zijn beweegreden tot de beschikking is geweest, in de uiterste wil
zelf is aangeduid en de erflater de beschikking niet zou hebben gemaakt, indien hij
van de onjuistheid dier veronderstelling had kennis gedragen.
-
3 Een uiterste wilsbeschikking kan niet op grond van bedreiging, bedrog of een onjuiste
beweegreden worden vernietigd, wanneer de erflater haar heeft bevestigd nadat de invloed
van de bedreiging heeft opgehouden te werken of het bedrog of de onjuistheid van de
beweegreden is ontdekt.
-
1 Een voorwaarde of een last die onmogelijk te vervullen is, of die in strijd is met
de goede zeden, de openbare orde of een dwingende wetsbepaling, wordt voor niet geschreven
gehouden. De beschikking waaraan de voorwaarde of de last is toegevoegd, is nietig,
indien deze de beslissende beweegreden tot die beschikking is geweest.
-
3 Wanneer een erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon of een
goed heeft vergist, wordt de beschikking naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer
gebracht, indien deze bedoeling ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met
andere gegevens kan worden vastgesteld.
Wanneer de uitvoering van een beschikking, anders dan als gevolg van een na het overlijden
van de erflater ingetreden omstandigheid, blijvend onmogelijk is, vervalt de beschikking,
zonder dat een andere beschikking daarvoor in de plaats mag worden gesteld, tenzij
de wet het tegendeel bepaalt, of uit de uiterste wil zelf is af te leiden dat de erflater
die andere beschikking zou hebben gemaakt, wanneer hem de onmogelijkheid bekend was
geweest.
Wanneer in eenzelfde uiterste wil twee of meer personen tot hetzelfde, al of niet
voor bepaalde delen, zijn geroepen en de beschikking ten opzichte van een geroepene
geen gevolg heeft, vindt ten behoeve van de overigen aanwas naar evenredigheid van
de hun toekomende delen plaats, tenzij uit de uiterste wil zelf het tegendeel is af
te leiden.
-
1 Een ten laste van een erfgenaam gemaakt legaat van een bepaald goed, of van een op
een bepaald goed te vestigen recht, vervalt indien het goed bij het openvallen van
de nalatenschap daartoe niet behoort, tenzij uit de uiterste wil zelf is af te leiden
dat de erflater de beschikking niettemin heeft gewild.
-
2 Kan in laatstgenoemd geval degene op wie de verplichting rust, zich het gelegateerde
goed niet of slechts ten koste van een onevenredig grote opoffering verschaffen, dan
is hij gehouden de waarde van het goed uit te keren.
-
3 Is een vordering van de erflater op een erfgenaam, een beperkt recht van de erflater
op een goed van een erfgenaam, of een goed van de erflater waarop een beperkt recht
van een erfgenaam is gevestigd gelegateerd, dan vindt geen vermenging plaats, tenzij
het legaat wordt verworpen.
-
1 Wanneer een echtgenoot ten laste van zijn gezamenlijke erfgenamen een bepaald goed
uit de huwelijksgemeenschap heeft vermaakt, kan de legataris levering van het gehele
goed van hen vorderen, doch zij kunnen, voor zover het goed bij de verdeling van de
huwelijksgemeenschap aan de andere echtgenoot of diens erfgenamen wordt toebedeeld,
volstaan met uitkering van de waarde van het goed. Deze bevoegdheid komt ook toe aan
de andere echtgenoot die enig erfgenaam is, en diens erfgenamen.
Een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip
van het maken van de uiterste wil gehuwd was of reeds trouwbeloften gewisseld had,
vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding of scheiding van tafel en bed, tenzij
uit de uiterste wil zelf het tegendeel is af te leiden.
Een uiterste wilsbeschikking ten voordele van de naaste bloedverwanten of het naaste
bloed van de erflater, zonder nadere aanduiding, wordt vermoed gemaakt te zijn ten
voordele van de door de wet geroepen bloedverwanten van de erflater naar evenredigheid
van ieders aandeel bij versterf.
-
2 De bevoegdheid om ter vernietiging van een uiterste wilsbeschikking een beroep op
een vernietigingsgrond te doen vervalt buiten het geval bedoeld in artikel 51 lid 3 van Boek 3 uiterlijk drie jaren nadat de dood van de erflater en de uiterste wilsbeschikking
ter kennis zijn gekomen van degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, dan wel van zijn
rechtsvoorganger.
Afdeling 2. Wie uiterste wilsbeschikkingen kunnen maken en wie daaruit voordeel kunnen
genieten
-
1 Behalve zij die handelingsbekwaam zijn, kunnen ook minderjarigen die de leeftijd van
zestien jaren hebben bereikt, en zij die op een andere grond dan wegens een geestelijke
stoornis onder curatele zijn gesteld, uiterste wilsbeschikkingen maken.
-
1 Om aan een making een recht te kunnen ontlenen, moet men bestaan op het ogenblik dat
de nalatenschap openvalt. Rechten uit een making ten voordele van een rechtspersoon
die voor dat ogenblik is opgehouden te bestaan ten gevolge van een fusie of een splitsing,
komen toe aan de verkrijgende rechtspersoon, onderscheidenlijk de verkrijgende rechtspersoon
waarvan de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving datbepaalt. Indien aan
de hand van de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving niet kan worden bepaald
welke rechtspersoon in de plaats en de rechten treedt van de gesplitste rechtspersoon,
is artikel 334s van Boek 2 van overeenkomstige toepassing.
-
2 Indien een erflater heeft bepaald dat hetgeen hij aan een afstammeling van een ouder
van de erflater nalaat, bij het overlijden van de bevoordeelde of op een eerder tijdstip
zal ten deel vallen aan diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze, ontlenen
dezen aan de making een recht, ook al bestonden zij nog niet bij het overlijden van
de erflater.
-
3 Heeft een erflater bepaald dat hetgeen hij aan iemand nalaat, bij het overlijden van
de bevoordeelde of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan een afstammeling
van een ouder van de erflater, en tevens dat indien die afstammeling dat tijdstip
niet overleeft, diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze in diens plaats
zullen treden, dan verkrijgen dezen dit recht, ook al bestonden zij nog niet bij het
overlijden van de erflater.
-
4 Indien een erflater heeft bepaald dat hetgeen de bevoordeelde van het hem nagelatene
bij zijn overlijden of op een eerder tijdstip onverteerd zal hebben gelaten, alsdan
zal ten deel vallen aan een dan bestaande bloedverwant van de erflater in de erfelijke
graad, verkrijgt deze dit recht, ook al bestond hij nog niet bij het overlijden van
de erflater.
-
2 Hij die voogd van de erflater is geweest, kan uit diens uiterste wilsbeschikkingen
geen voordeel genieten, indien de erflater binnen het jaar na zijn meerderjarig worden
en voor het afleggen en sluiten van de voogdijrekening is overleden.
Minderjarigen kunnen geen uiterste wilsbeschikking maken ten voordele van hun leermeesters,
met wie zij tezamen wonen.
-
1 De beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg, die iemand
gedurende de ziekte waaraan hij is overleden, bijstand hebben verleend, alsmede de
geestelijk verzorgers die hem gedurende die ziekte hebben bijgestaan, kunnen geen
voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen die zodanig persoon gedurende de
behandeling of de bijstand te hunnen behoeve heeft gemaakt.
-
2 Ook kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk
gestoorden bestemde instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin
werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanig
persoon gedurende een verblijf in die instelling te zijnen behoeve heeft gemaakt.
Van het in de twee voorgaande artikelen bepaalde zijn uitgezonderd:
-
a. de beschikkingen tot vergelding van bewezen diensten, bij wijze van legaat gemaakt,
met inachtneming echter zowel van de gegoedheid van de maker, als van de diensten
die aan deze zijn bewezen;
-
b. de beschikkingen ten voordele van iemand die bloed- of aanverwant tot de vierde graad
of de echtgenoot van de erflater is.
De notaris of andere persoon, die een uiterste wil of een akte van bewaargeving van
een niet gesloten aangeboden onderhandse uiterste wil heeft verleden, en de getuigen
die daarbij zijn tegenwoordig geweest, kunnen niet bij die uiterste wil worden bevoordeeld.
-
3 De vader, de moeder, de afstammelingen en de echtgenoot van een uitgesloten persoon
worden geacht tussenbeidekomende personen te zijn, behalve wanneer zij bloedverwant
in de rechte lijn of echtgenoot van de erflater zijn.
Afdeling 4. Vorm van uiterste willen
Een uiterste wil die bij dezelfde akte door twee of meer personen is gemaakt, is
nietig.
Behoudens hetgeen in de artikelen 97-107 is bepaald, kan een uiterste wil alleen worden gemaakt bij een notariële akte of
bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte.
-
2 Een bij onderhandse akte gemaakte uiterste wil moet door de erflater zijn ondertekend.
Is de uiterste wil door een ander dan de erflater of met mechanische middelen geschreven,
en bestaat de wil uit meer dan één bladzijde, dan moet iedere bladzijde zijn genummerd
en door de handtekening van de erflater zijn gewaarmerkt.
-
3 Een onderhandse uiterste wil wordt door de erflater aan een notaris ter hand gesteld.
De erflater moet daarbij verklaren dat het aangeboden stuk zijn uiterste wil bevat
en dat aan de vereisten van het vorige lid is voldaan. Indien het stuk gesloten wordt
aangeboden, kan de erflater bij de aanbieding tevens verklaren dat het stuk slechts
mag worden geopend, indien bepaalde door hem genoemde voorwaarden op de dag van zijn
overlijden zijn vervuld.
-
5 Wanneer de erflater verklaart dat hij door een met name door hem genoemde, na de ondertekening
van de uiterste wil opgekomen oorzaak verhinderd wordt de akte van bewaargeving te
ondertekenen, vervangt die verklaring zijn ondertekening van de akte van bewaargeving,
mits zij daarin wordt opgenomen.
Op degene die de geldigheid van een in bewaring gegeven uiterste wil bestrijdt op
grond dat de erflater de wil niet eigenhandig heeft ondertekend of geschreven of de
bladzijden waaruit de wil bestaat niet eigenhandig heeft gewaarmerkt, rust de bewijslast
daarvan.
Bij een onderhands, door de erflater geheel met de hand geschreven, gedagtekend en
ondertekend stuk kunnen zonder verdere formaliteiten beschikkingen worden gemaakt
tot:
Zij die zich op een reis aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig bevinden, kunnen
een uiterste wil maken ten overstaan van de gezagvoerder of de eerste officier, of
bij gebreke van deze personen ten overstaan van hem die hun plaats vervult.
Op plaatsen waar voor de erflater het normale verkeer met een notaris of bevoegde
consulaire ambtenaar verboden of verbroken is als gevolg van rampen, gevechtshandelingen,
besmettelijke ziekten of andere buitengewone omstandigheden, kan hij een uiterste
wil maken ten overstaan van een Nederlandse consulaire ambtenaar, ook indien deze
niet krachtens de gewone regelen bevoegd is, of de burgemeester, de secretaris of
een wethouder der gemeente, een kandidaat-notaris, een advocaat, een procureur, een
officier van de krijgsmacht of van een noodwacht of noodwachtstaf, of een daartoe
door de minister van justitie bevoegd verklaarde ambtenaar.
-
1 De uiterste willen, bedoeld in de artikelen 98, 99, 101 en 102, worden verleden in tegenwoordigheid van twee getuigen. Zij worden op behoorlijke
wijze op schrift gesteld en door de erflater, alsmede door de getuigen en degene te
wiens overstaan zij zijn verleden, ondertekend.
-
2 De getuigen moeten meerderjarig zijn en de taal verstaan, waarin de uiterste wil is
opgesteld. In de gevallen van de artikelen 98, 99 en 102 behoeven echter militairen en noodwachters die als getuige optreden, niet meerderjarig
te zijn.
-
3 Indien de erflater of een van de getuigen verklaart door onkunde of een andere met
name door hem genoemde oorzaak niet te kunnen ondertekenen, vervangt die verklaring
zijn ondertekening, mits zij in de akte wordt opgenomen.
-
1 De erflater is in de gevallen van de artikelen 98, 99, 101 en 102 ook bevoegd een door hem ondertekende onderhandse uiterste wil te maken, die hij
in tegenwoordigheid van twee getuigen in bewaring geeft aan een persoon te wiens overstaan
hij ingevolge die artikelen een uiterste wil kan doen verlijden. Deze persoon maakt
daarvan onmiddellijk een akte van bewaargeving op, hetzij op het papier van de uiterste
wil, hetzij op de omslag daarvan, hetzij op een afzonderlijk papier; het vorige artikel
is op die akte van overeenkomstige toepassing.
Indien in een geval, bedoeld in het vorige artikel, de onderhandse uiterste wil is
gedagtekend en de erflater overlijdt zonder dat de uiterste wil overeenkomstig de
wet in bewaring is gegeven, is de uiterste wil niettemin geldig, tenzij de erflater
redelijkerwijze alsnog een uiterste wil overeenkomstig de voorgaande artikelen van
deze afdeling had kunnen maken.
-
1 Hij die een akte van uiterste wil, van bewaargeving of van terugneming, als bedoeld
in de artikelen 98-105 en 113 , onder zich heeft, zendt de akte zo spoedig mogelijk in gesloten omslag naar het
testamentenregister te 's-Gravenhage.
-
2 Het vorige lid geldt niet voor akten, opgemaakt door of ten overstaan van een volgens
de gewone regelen bevoegde notaris of consulaire ambtenaar, en voor de door dezen
in bewaring genomen akten van uiterste wil.
-
1 De uiterste willen, bedoeld in de artikelen 98–104, zijn vernietigbaar, indien de erflater overlijdt meer dan zes maanden nadat voor
hem de mogelijkheid is geëindigd, een uiterste wil te maken op een van de in die artikelen
genoemde wijzen.
Een uiterste wil die op een in een der artikelen 98, 99, 101, 102 en 104 vermelde wijze, doch niet onder de daar aangegeven omstandigheden is gemaakt, is,
indien de erflater binnen zes maanden daarna overlijdt, niet van rechtswege nietig,
doch vernietigbaar.
-
1 Een uiterste wil is nietig, indien aan de akte van uiterste wil of aan de akte van
bewaargeving, zo deze voorgeschreven is, de vereiste ondertekening door de erflater
ontbreekt.
-
2 Een uiterste wil die ten overstaan van een notaris moet worden gemaakt is nietig,
indien de akte van uiterste wil niet door een notaris is ondertekend. Een uiterste
wil, die aan een notaris in bewaring moet worden gegeven, is nietig, indien een door
een notaris ondertekende akte van bewaargeving ontbreekt. Is echter, in dit laatste
geval, de akte van uiterste wil door een notaris ondertekend, dan is de uiterste wil
vernietigbaar.
-
3 Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op een uiterste wil die ten overstaan
van een in artikel 98, 99, 101 en 102 genoemde persoon moet worden gemaakt of aan een aldaar genoemde persoon in bewaring
moet worden gegeven.
Het bepaalde in artikel 54 is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot vernietiging van een uiterste
wil.
Afdeling 5. Herroeping van uiterste wilsbeschikkingen
Voor het herroepen van een uiterste wilsbeschikking gelden dezelfde vormvoorschriften
als voor het maken van die beschikking.
Een latere uiterste wilsbeschikking die een vroegere niet uitdrukkelijk herroept,
doet deze vervallen voor zover zij door de latere beschikking onuitvoerbaar is geworden
of vervangen is.
Een erflater kan te allen tijde zijn onderhandse, in bewaring gegeven uiterste wil
terugvorderen, mits hij ter verantwoording van de notaris of andere persoon die de
akte krachtens wettelijk voorschrift onder zich heeft, van de teruggave doet blijken
bij een ten overstaan van die notaris of, met overeenkomstige toepassing van artikel 103, ten overstaan van die persoon verleden akte. Door de teruggave wordt de onderhandse
uiterste wil herroepen.
Een uiterste wilsbeschikking die geldig bij een onderhands en niet in bewaring gegeven
stuk getroffen is, wordt herroepen wanneer de erflater dit stuk vernietigt. Is het
stuk vernietigd, dan wordt dit vermoed door de erflater te zijn geschied.