Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 27-11-2024.
Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2004

Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 9, 13, 21, 24 en 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Stb. 469);

Besluit:

Artikel 2

De ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdeel f, van de wet te bepalen redelijke rente voor de in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, bedoelde ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen bedraagt 6 percent.

Artikel 2a

  • 1 Voor de toepassing van artikel 13, tweede lid, laatste volzin, van de wet worden de werkzaamheden van een lichaam als daar bedoeld aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. het lichaam houdt zich anders dan incidenteel bezig met het arrangeren en uitvoeren van financiële transacties ten behoeve van tot het concern behorende lichamen;

    • b. het feitelijk van derden aangetrokken vreemd vermogen bedraagt ten minste 20% van de waarde in het economische verkeer van de activa van het lichaam;

    • c. het lichaam voert niet langer dan 12 maanden achtereen het beheer over overtollige liquiditeiten die meer belopen dan 10% van het gestorte kapitaal van het lichaam, waarbij de overnamekas buiten beschouwing blijft;

    • d. het lichaam is in zijn bestuur en de dagelijkse bedrijfsvoering, waarbij de normale bemoeienis met de bedrijfsvoering door de aandeelhouder of de concernleiding buiten beschouwing blijft, zelfstandig;

    • e. het aantal personen in dienstbetrekking tot het lichaam, hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn in overeenstemming met de aard en functie van het lichaam en het lichaam beschikt over een eigen kantoor dat is voorzien van in de financiële sector gebruikelijke faciliteiten; en

    • f. het lichaam verricht de voor deze regeling relevante transacties via eigen bankrekeningen.

  • 2 Indien het lichaam niet voldoet aan de in het eerste lid, onder b, opgenomen voorwaarde wordt het lichaam geacht aan deze voorwaarde te voldoen indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de behoefte van de tot het concern behorende lichamen waarvoor het lichaam financieringswerkzaamheden verricht, aan feitelijk van derden aangetrokken vreemd vermogen minder is dan 20% van de waarde in het economische verkeer van de activa van het lichaam alsmede dat voornoemde tot het concern behorende lichamen, behoudens vanwege specifieke zakelijke redenen, zelf geen vreemd vermogen feitelijk van derden hebben aangetrokken. Specifieke zakelijke redenen als bedoeld in de vorige volzin doen zich voor, voor zover:

    • a. het lichaam en een ander tot het concern behorend lichaam in verschillende landen zijn gevestigd en de valuta van het vestigingsland van het andere concernlichaam aan dusdanig grote koersschommelingen onderhevig is dat het voor dat andere concernlichaam niet wenselijk was om feitelijk vreemd vermogen van derden aan te trekken in een andere valuta dan die van zijn vestigingsland;

    • b. het andere concernlichaam kortlopende kredieten heeft verkregen van zijn leveranciers; of

    • c. door het andere concernlichaam ter financiering van onroerende zaken hypothecaire leningen zijn aangegaan in het land waar deze zaken zijn gelegen.

  • 3 Onder overnamekas als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt verstaan kortlopende beleggingen waarvan de belastingplichtige aan de hand van geobjectiveerde intenties aannemelijk maakt dat deze door het lichaam worden aangehouden met het oog op de verwerving van deelnemingen die passen bij de omvang en liggen in de lijn van het concern. Het bedrag van die beleggingen dient te passen bij de omvang van het concern. Aan deze laatste voorwaarde is in ieder geval voldaan indien die beleggingen niet meer bedragen dan de laagste van de volgende waarden:

    • a. 25% van de beurswaarde of marktwaarde van het concern dan wel, als het concern één of meer andere lichamen heeft waarin financieringsactiviteiten worden verricht, het deel van die 25% dat overeenkomt met de verhouding tussen het eigen vermogen van het lichaam en het gezamenlijke eigen vermogen van alle lichamen waarin financieringsactiviteiten worden verricht; of

    • b. 100% van het bedrag van de uitstaande leningen en van de waarde in het economische verkeer van de deelnemingen buiten Nederland van het lichaam alsmede voor de deelnemingen binnen Nederland van het lichaam een bedrag dat niet groter is dan 1/9 deel van de waarde in het economische verkeer van de deelnemingen buiten Nederland, één en ander onder aftrek van de schulden van het lichaam die verband houden met de hiervoor bedoelde leningen en deelnemingen.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt als deelneming buiten Nederland mede aangemerkt een deelneming binnen Nederland voor zover de waarde daarvan is toe te rekenen aan niet in Nederland aanwezige bezittingen en wordt als deelneming binnen Nederland mede aangemerkt een deelneming buiten Nederland voor zover de waarde daarvan is toe te rekenen aan in Nederland aanwezige bezittingen.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt als concern aangemerkt de belastingplichtige tezamen met de met hem verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de wet.

Artikel 2b

Voor de toepassing van artikel 15b, derde lid, van de wet wordt onder kortlopende beleggingen welke worden aangehouden ter financiering van acquisities die passend zijn bij de omvang en liggen in de lijn van het concern, verstaan een overnamekas als bedoeld in artikel 2a, derde en vierde lid, waarbij concern wordt opgevat in de zin van artikel 15b, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

Artikel 2c

De rente, bedoeld in de artikelen 14a, achtste lid, 14b, zesde lid en 15ad, vijfde lid, die bij het einde van de daarin bedoelde periode van acht jaren nog niet in aftrek is gekomen, wordt achtereenvolgens in mindering gebracht op en ten hoogste tot de positieve belastbare bedragen van de volgende jaren.

Artikel 3

  • 1 Een voorlopige verliesverrekening als bedoeld in artikel 21, derde lid, van de wet kan worden verleend indien het verlies over een kalenderjaar wordt aangegeven door de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen en te ondertekenen en de gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers in te leveren of toe te zenden.

  • 2 Een voorlopige verliesverrekening wordt niet eerder verleend dan zes maanden na de kalendermaand waarin de aangifte is gedaan.

  • 3 Bij de berekening van een voorlopige verliesverrekening wordt het vermoedelijke verlies voor tachtig percent in aanmerking genomen.

Artikel 4

Artikel 23a, eerste lid, eerste volzin, van de wet is niet van toepassing in geval van afkoop van aanspraken ingevolge een pensioenregeling op de voet van artikel 32, vijfde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet.

Artikel 5

  • 1 De aangifte als bedoeld in artikel 25a, tweede lid, van de wet wordt gedaan binnen drie jaren na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.

  • 2 Ingeval binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van drie jaren hetzij een uitnodiging tot het doen van aangifte is uitgereikt of toegezonden hetzij de inspecteur is verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte, wordt die termijn verlengd tot het einde van de door de inspecteur ingevolge artikel 9, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde of verlengde termijn.

Artikel 6

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst.

  • 2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971

‘s-Gravenhage,, 1 september 1971.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. Scholten