Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de wet omschreven lichaam is van de belasting vrijgesteld mits de werkzaamheden van het
lichaam in overeenstemming zijn met het in voormelde onderdeel b aangegeven doel en
bovendien de winst, behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar
over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, uitsluitend kan worden aangewend
ten bate van de verzekerden, een ingevolge het onderhavige artikel vrijgesteld lichaam,
of een algemeen maatschappelijk belang.
Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de wet omschreven lichaam is van de belasting vrijgesteld mits het lichaam van publiekrechtelijke
aard is, dan wel, indien dat niet het geval is, het lichaam, zo het winst behaalt,
deze uitsluitend kan aanwenden ten bate van een ingevolge het onderhavige artikel
vrijgesteld lichaam of een algemeen maatschappelijk belang.
Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de landbouw is van de belasting
vrijgesteld mits:
-
a. zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7500, dan wel in
het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 37
500, en
-
b. doel en feitelijke werkzaamheden bestaan in het exploiteren van bedrijfsmiddelen,
het beschikbaar stellen van arbeidskrachten of het aankopen van landbouwbenodigdheden
een en ander uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten behoeve van de aandeelhouders,
leden, deelnemers of deelgerechtigden.
Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de verzekering tegen schade
op onderlinge grondslag is van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald,
deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 7 500, dan wel in het jaar en de daaraan
voorafgaande vier jaren te zamen niet meer bedraagt dan € 37 500.
Een in artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de wet omschreven lichaam dat werkzaam is op het gebied van de verzorging van uitvaarten
is van de belasting vrijgesteld mits, zo winst wordt behaald, deze in het jaar niet
meer bedraagt dan € 7 500, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren
te zamen niet meer bedraagt dan € 37 500 en voorts:
-
a. doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het verzorgen van uitvaarten uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend van de aandeelhouders, leden, deelnemers of deelgerechtigden
en hun gezinsleden; en
-
b. de uitvaarten van de onder a genoemde personen hoofdzakelijk tegen vergoeding van een entreegeld en een jaarlijkse
bijdrage worden verzorgd.
Een lichaam dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5, 6 of 7 is in afwijking van de genoemde artikelen niet van de belasting vrijgesteld, indien
het lichaam dit bij het indienen van de aangifte over het jaar verzoekt.
-
1 Indien bij een belastingplichtige artikel 12b van de wet toepassing vindt op de voordelen uit een immaterieel activum dat in het jaar of in
een van de twee voorafgaande jaren is voortgebracht, kan de belastingplichtige ervoor
kiezen dat voor de toepassing van artikel 12b, eerste lid, van de wet 25% van de winst
vóór toepassing van artikel 12b van de wet, met een maximum van € 25 000, wordt aangemerkt
als het saldo van de in het jaar genoten voordelen uit immateriële activa dat uitgaat
boven de drempel, bedoeld in artikel 12b, vijfde lid, van de wet. De eerste volzin
vindt slechts toepassing indien de aldaar bedoelde winst positief is.
-
2 Indien alle immateriële activa waarop artikel 12b van de wet toepassing vindt en die in het jaar of in een van de twee voorafgaande jaren zijn
voortgebracht, deel uitmaken van het vermogen van een of meer samenwerkingsverbanden
van de belastingplichtige met een of meer andere belastingplichtigen, wordt het in
het eerste lid genoemde percentage gesteld op de som van de voor elk van die samenwerkingsverbanden
geldende percentages, doch ten hoogste op 25, waarbij het voor een samenwerkingsverband
geldende percentage wordt gesteld op 25 vermenigvuldigd met de mate van gerechtigheid
van de belastingplichtige tot de voordelen van dat samenwerkingsverband.
-
3 Ingeval bij een belastingplichtige de voordelen uit immateriële activa, bedoeld in
artikel 12b van de wet, op basis van het eerste lid worden bepaald, wordt voor de toepassing van artikel
12b, zesde lid, van de wet de vermindering, bedoeld in dat zesde lid, onderdeel d,
gesteld op nihil.
Een niet naar Nederlands recht opgerichte rechtspersoon is naar aard en inrichting
vergelijkbaar als bedoeld in artikel 14c, achtste lid, onderdeel b, van de wet met een naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid indien:
-
a. een dergelijke rechtspersoon is aan te merken als een vennootschap met een geheel,
in gelijke of evenredige delen, in aandelen verdeeld kapitaal;
-
b. een dergelijke rechtspersoon in het land van oprichting als subject onderworpen is
aan een belasting naar de winst;
-
c. de kapitaalverschaffers niet verder aansprakelijk zijn dan tot het bedrag dat op hun
aandelen in de vennootschap is gestort;
-
d. alle kapitaalverschaffers in beginsel stemrecht hebben overeenkomstig hun aandeel
in het kapitaal van de rechtspersoon.
Ingeval een belastingplichtige bij het begin van het boekjaar dat aanvangt op of na
1 januari 1990 voor de heffing van de vennootschapsbelasting geacht wordt te zijn
opgegaan in een andere belastingplichtige, gaan met ingang van het tijdstip waarop
dit niet langer het geval is de ingevolge de artikelen 3.40 en 3.47 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet uitgewerkte en latente aanspraken op investeringsaftrek en verplichtingen
tot desinvesteringsbijtellingen ter zake van de tot hun vermogens op dat tijdstip
behorende goederen de belastingplichtige aan tot wiens vermogen het goed behoort waarop
de aanspraak of verplichting betrekking heeft.
Ten aanzien van belastingplichtigen wier winst wordt bepaald over een niet met het
kalenderjaar samenvallend boekjaar gelden de bedragen die ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van een kalenderjaar de in de artikelen 3.41, 3.42 en 3.47 van die wet vermelde bedragen vervangen, voor het eerst met betrekking tot het boekjaar dat met
of in het kalenderjaar aanvangt.