Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-05-2003 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 09-10-2010

Rijkswet van 23 juni 1972, houdende voorzieningen op het gebied van de zeescheepvaart in buitengewone omstandigheden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is nieuwe regelen te stellen, opdat in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone omstandigheden in het belang van het Koninkrijk beperkingen gesteld kunnen worden aan de overdracht en de bewegingen van- en het vervoer van goederen of personen met zeeschepen onder de vlag van het Koninkrijk, alsmede de onbeperkte beschikking daarover verkregen kan worden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk inachtgenomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

I. Inleidende Bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze Rijkswet bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. "schip onder de vlag van het Koninkrijk":

    • 1°. een Nederlands schip in de zin van de artikelen 311 en 312 van het Nederlandse Wetboek van Koophandel, geen oorlogsschip zijnde, hetzij

    • 2°. een Nederlands vissersvaartuig, dat bedrijfsmatig wordt gebruikt voor de zeevisserij, de kustvisserij of de visserij op het IJsselmeer, een en ander in de zin van de Visserijwet 1963, hetzij

    • 3°. een Nederlands-Antilliaans zeeschip op grond van het Curaçaosch zeebrievenbesluit 1933, hetzij

    • 4°. een bij landsverordening als zodanig aangewezen in de Nederlandse Antillen thuisbehorend vissersvaartuig, hetzij

    • 5°. een Arubaans zeeschip op grond van het Curaçaosch zeebrievenbesluit, hetzij

    • 6°. een bij landsverordening als zodanig aangewezen in Aruba thuisbehorend vissersvaartuig;

  • c. "reder":

    • 1°. voor schepen als bedoeld onder b, 1° en 2°: de eigenaar of, ingeval van rompbevrachting, de rompbevrachter;

    • 2°. voor schepen als bedoeld onder b, 3° en 4°: de reder als bedoeld in artikel 408 Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen;

    • 3°. voor schepen als bedoeld onder b, 5° en 6°: de reder als bedoeld in artikel 408 Wetboek van Koophandel van Aruba.

  • d. "scheepsregister": het register als bedoeld in artkel [tekstcorrectie :“artkel” moet zijn “artikel”] 378 van het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen en het register als bedoeld in artikel 378 van het Wetboek van Koophandel van Aruba.

Artikel 2

  • 1 Wij kunnen in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden op voordracht van Onze Minister-President Onze Minister de bevoegdheid verlenen de artikelen 4, 5, 6, 8 en 16 van deze Rijkswet toe te passen.

  • 2 Wanneer het in het vorige lid bedoelde besluit is genomen, doen Wij onverwijld een voorstel van Rijkswet aan de Staten-Generaal omtrent het voortduren van de bevoegdheid.

  • 3 Is de zitting van de Staten-Generaal gesloten, dan worden zij onmiddellijk door Ons in buitengewone zitting bijeengeroepen.

  • 4 Wordt het voorstel ingetrokken of verworpen, dan vervalt de bevoegdheid met ingang van de vierde dag na die, waarop de intrekking of de verwerping plaatshad; dit tijdstip maken Wij onverwijld algemeen bekend.

  • 5 Op voordracht van Onze Minister-President kunnen Wij de bevoegdheid intrekken.

  • 6 Onverminderd het in het vierde lid bepaalde geldt de bevoegdheid niet en eindigt zij niet, voordat Onze besluiten, bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk het vorige lid, algemeen bekend zijn gemaakt op de wijze, door Ons te bepalen.

  • 7 Onze besluiten bedoeld in het eerste en het vijfde lid, worden geplaatst in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba.

Artikel 3

  • 1 In omstandigheden als in artikel 2 bedoeld is Onze Minister indien naar zijn oordeel een gewichtige reden onmiddellijk voorziening eist bevoegd de artikelen 4, 6 en 8 toe te passen ook bij gebreke van een besluit als bedoeld in het eerste lid van artikel 2.

  • 2 Door Onze Minister krachtens het eerste lid getroffen maatregelen vervallen na verloop van een week tenzij inmiddels een besluit als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 van kracht is.

II. Beperkende maatregelen

Artikel 4

Onze Minister kan aan reders van schepen onder de vlag van het Koninkrijk aanwijzingen geven met betrekking tot de bestemming van de reis, het aandoen of het vermijden van bepaalde havens en wateren en de te vervoeren goederen of personen; met betrekking tot schepen, welke zich buiten het rechtsgebied van het Koninkrijk bevinden, kunnen de aanwijzingen eveneens aan de kapitein van het schip worden gegeven; de reders en kapiteins der schepen zijn gehouden aan de aanwijzingen gevolg te geven; de aanwijzingen kunnen niet strekken tot beschikbaarstelling van scheepsruimte. In bij of krachtens algemene maatregel van Rijksbestuur aan te wijzen gevallen wordt de reder een vergoeding toegekend voor de schade, voor hem voortvloeiende uit ingevolge dit artikel gegeven aanwijzingen; de vergoeding wordt vastgesteld op de wijze omschreven in artikel 24.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister kan verbieden zonder door hem verleende algemene of bijzondere vergunning:

    • a. te bewerken of ertoe mede te werken, dat een schip onder de vlag van het Koninkrijk in eigendom, in gebruik of ter beschikking wordt overgedragen;

    • b. als eigenaar, reder of kapitein van een schip onder de vlag van het Koninkrijk te bewerken of ertoe mede te werken, dat een schip een vaart, een reis of een reeks van reizen aanvangt dan wel vervolgt.

  • 2 Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden; deze voorschriften kunnen niet strekken tot beschikbaarstelling van scheepsruimte.

  • 3 Onze Minister kan bepalen, dat geen handeling tengevolge heeft, dat een schip onder de vlag van het Koninkrijk zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 1, b, onder 1°, 2°, 3°, 4° of 5° verliest dan wel de hoedanigheid verkrijgt van schip van een der andere delen van het Koninkrijk, tenzij door hem is verklaard, dat tegen het verlies, onderscheidenlijk tegen de verkrijging dier hoedanigheid geen bezwaar bestaat.

  • 4 Een verbod krachtens het eerste lid en een bepaling krachtens het derde lid worden bekend gemaakt in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba.

III. Vordering van scheepsruimte

Artikel 6

  • 1 Onze Minister is bevoegd te vorderen, dat ruimte in een schip onder de vlag van het Koninkrijk ter beschikking worde gesteld om overeenkomstig zijn aanwijzingen te worden gebruikt.

  • 2 De vordering kan betreffen de laadruimte van het schip of een deel daarvan, of de passagiersruimte of een deel daarvan. Bij de vordering van de laadruimte of de passagiersruimte wordt bepaald, voor welke reis of tijd zij geschiedt. Indien een deel der laadruimte of der passagiersruimte wordt gevorderd, geschiedt de vordering slechts voor de reis of een deel van de reis, waartoe het schip bestemd is, en wordt bij de vordering bepaald, voor welke hoeveelheid goederen, onderscheidenlijk voor welk aantal personen de vordering geschiedt.

  • 3 Voor zover zulks mogelijk is, houdt Onze Minister bij de in het eerste lid bedoelde aanwijzingen rekening met de in de betrokken vaart gebruikelijke bevrachtings- en vervoersvoorwaarden.

  • 4 De vordering wordt bekendgemaakt aan de reder en de eigenaar van het schip, of zo één van beiden onbereikbaar is, aan de ander alleen. Zijn reder en eigenaar beiden onbereikbaar dan geschiedt de bekendmaking aan de kapitein. De vordering kan in dringende gevallen mondeling of telegrafisch geschieden, in welk geval zij zo spoedig mogelijk wordt vastgelegd in een beschikking. Indien de bekendmaking in de Nederlandse Antillen en in Aruba niet kan geschieden op de wijze als voorzien in dit lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

  • 5 De kapitein van het schip, waarin ruimte is gevorderd, is verplicht deze ruimte voor de bij de vordering bepaalde reis of tijd ter beschikking van Onze Minister te stellen. Indien het schip niet onder het bevel van een kapitein staat, rust genoemde verplichting op de reder, of zo er geen reder is, op de eigenaar.

Artikel 7

De vergoeding, welke voor de beschikbaarstelling van scheepsruimte aan de reder van het schip wordt verleend, wordt vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24.

IV. Vordering van schepen in gebruik

Artikel 8

Onze Minister is bevoegd bepaalde of alle schepen onder de vlag van het Koninkrijk, dan wel bepaalde groepen daarvan, in gebruik te vorderen.

Artikel 9

  • 1 De vordering van een bepaald schip wordt bekendgemaakt aan de reder en de eigenaar van het schip, of zo één van beiden onbereikbaar is, aan de ander alleen. Zijn reder en eigenaar beiden onbereikbaar dan geschiedt de bekendmaking aan de kapitein. De vordering kan in dringende gevallen mondeling of telegrafisch geschieden, in welk geval zij zo spoedig mogelijk wordt vastgelegd in een beschikking. Indien de bekendmaking in de Nederlandse Antillen en in Aruba niet kan geschieden op de wijze als voorzien in dit lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

  • 2 Worden één of meer groepen van schepen, dan wel alle schepen onder de vlag van het Koninkrijk, in gebruik gevorderd, dan kan de vordering geschieden bij één besluit.

  • 3 Bij de vordering wordt vermeld, op welk tijdstip en op welke plaats het schip ter beschikking van Onze Minister moet worden gesteld.

  • 4 De kapitein van het gevorderde schip is verplicht, dit schip op de bij de vordering vermelde plaats en tijd ter beschikking van Onze Minister te stellen. Indien het schip niet onder het bevel van een kapitein staat, rust genoemde verplichting op de reder, of zo er geen reder is, op de eigenaar.

  • 5 Van de terbeschikkingstelling wordt een verklaring opgemaakt door degene, die door Onze Minister tot overneming van het schip is gemachtigd.

  • 6 Deze verklaring vermeldt de plaats en de tijd van de terbeschikkingstelling en de naam en het brandmerk van het schip; zij wordt door de reder of door de eigenaar of namens de reder door de kapitein ondertekend; indien de reder of de eigenaar dan wel de kapitein weigert te ondertekenen, wordt deze weigering, alsmede de reden daarvan, zo deze is opgegeven, in de verklaring vermeld.

  • 7 Een afschrift van de verklaring wordt zo spoedig mogelijk aan de reder, de eigenaar en de kapitein overhandigd.

  • 8 Met betrekking tot schepen als bedoeld in artikel 1 onder b, 1° en 2°, wordt de verklaring ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van dat wetboek is niet van toepassing. Met betrekking tot schepen als bedoeld in artikel 1 onder b, 3°, 4°, 5° en 6° wordt de verklaring overgeschreven in het scheepsregister, waarin het schip teboekgesteld is; mocht dit register ontoegankelijk zijn, dan wordt de verklaring overgeschreven in een door Onze Minister aan te wijzen register.

  • 9 Bij de terbeschikking stelling of zo spoedig mogelijk daarna wordt door één of meer deskundigen, daartoe door Onze Minister aangewezen, een verslag omtrent de toestand en de inventaris van het schip opgemaakt; zo mogelijk wordt de eigenaar, of, zo deze onbereikbaar is, de kapitein opgeroepen bij het onderzoek van het schip door de deskundige of deskundigen aanwezig of vertegenwoordigd te zijn. Indien de eigenaar of de kapitein aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt het verslag mede door of namens hen getekend. Indien één of meer der in de vorige zin bedoelde personen weigeren te ondertekenen, wordt deze weigering, alsmede de reden daarvan, zo deze is opgegeven, in het verslag vermeld. Een afschrift van het verslag wordt zo spoedig mogelijk aan de eigenaar en de kapitein overhandigd.

  • 10 De op het tijdstip van de terbeschikkingstelling aan boord van het schip aanwezige brandstoffen, proviand en andere, voor de exploitatie van het schip aanwezige verbruiksgoederen, gaan in eigendom aan Nederland over tegen een vergoeding, vastgesteld op de wijze omschreven in artikel 24.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister is bevoegd het schip, hetwelk krachtens de in artikel 8 bedoelde vordering te zijner beschikking is gesteld, voor ieder doel te gebruiken waaronder mede begrepen:

    • a. verhuren en op andere wijze ter beschikking van een ander stellen;

    • b. doen herstellen en verbouwen.

  • 2 Alle baten en lasten, na de terbeschikkingstelling van het schip uit de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden voortvloeiende, komen onderscheidenlijk ten goede aan en ten laste van Nederland.

Artikel 11

  • 1 Na beëindiging van het gebruik door Onze Minister stelt deze het schip weder ter beschikking van de eigenaar, zoveel mogelijk in een in overleg met de eigenaar te bepalen haven, van waaruit verkeer met zeeschepen feitelijk mogelijk is.

  • 2 Bij de wederterbeschikkingstelling of zo spoedig mogelijk daarna wordt door één of meer deskundigen, daartoe door Onze Minister aangewezen, een verslag omtrent de toestand en de inventaris van het schip opgemaakt; zo mogelijk wordt de eigenaar opgeroepen bij het onderzoek van het schip door de deskundige of deskundigen aanwezig of vertegenwoordigd te zijn.

    Indien de eigenaar aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt het verslag mede door of namens hem getekend.

    Indien de eigenaar, onderscheidenlijk diens vertegenwoordiger weigert te ondertekenen, wordt deze weigering, alsmede de reden daarvan, zo deze is opgegeven, in het verslag vermeld. Een afschrift van het verslag wordt zo spoedig mogelijk aan de eigenaar overhandigd.

  • 3 De op het tijdstip van de wederterbeschikkingstelling aan boord van het schip aanwezige brandstoffen, proviand en andere, voor de exploitatie van het schip aanwezige verbruiksgoederen, gaan voor zover hun hoeveelheid de normale voorziening niet te boven gaat in eigendom aan de eigenaar van het schip over tegen een vergoeding, vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24.

  • 4 Indien het schip niet weder aan de eigenaar ter beschikking wordt gesteld in de toestand, waarin het op het tijdstip der vordering verkeerde, normale slijtage uitgezonderd, wordt aan de eigenaar een vergoeding verleend wegens de deswege aan het schip te verrichten herstellingen of de waardevermindering, welke het schip, gelet op zijn oorspronkelijke bestemming, gedurende de tijd dat het ter beschikking van Onze Minister is geweest ten gevolge van veranderingen, verbouwingen of gebruik onder buitengewone omstandigheden voor de eigenaar heeft ondergaan; in geval van waardevermeerdering wegens oorzaken als hiervoor vermeld is de eigenaar deswege een vergoeding verschuldigd.

    Vergoeding wegens aan het schip te verrichten herstellingen wordt niet verleend, voor zover de aangerichte schade niet is ontstaan als gevolg van het gebruik van het schip door Onze Minister of niet is ontstaan als gevolg van omstandigheden, waarin het schip vóór de terbeschikkingstelling is geraakt, doordat aan de vordering gevolg is gegeven. De vergoedingen worden vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24.

  • 5 Een vergoeding wegens aan het schip te verrichten herstellingen wordt slechts verleend, voor zover deze worden uitgevoerd. Onze Minister kan van deze voorwaarde ontheffing verlenen.

  • 6 Nadat het schip weder ter beschikking van de eigenaar is gesteld, kunnen de inschulden en vorderingen, genoemd in afdeling 3 van titel 3 van Boek 8 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek of voor zover het betreft een Nederlands-Antilliaans of Arubaans zeeschip of een aldaar thuisbehorend vissersvaartuig, genoemd in de overeenkomstige wettelijke bepalingen van de Nederlandse Antillen of Aruba, en ontstaan gedurende het gebruik door Onze Minister, niet langer op het schip worden verhaald.

Artikel 12

  • 1 De vergoeding, welke aan de eigenaar en de vruchtgebruiker van het gevorderde schip wordt verleend voor het gebruik, wordt vastgesteld op de wijze omschreven in artikel 24.

  • 2 De vergoeding, welke aan de reder wordt verleend voor de kosten, welke hij heeft moeten maken om aan de vordering gevolg te geven, voor zover deze de kosten, welke hij dientengevolge op de lopende reis heeft bespaard, te boven gaan, wordt vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24.

  • 3 De in het eerste lid van dit artikel bedoelde vergoeding voor het gebruik wordt eveneens toegekend over de tijd, dat het schip na beëindiging van het gebruik door Onze Minister niet kan worden geëxploiteerd ten gevolge van de uitvoering van de in artikel 11, vierde lid, bedoelde herstellingen.

Artikel 13

  • 1 De vergoeding, welke aan de eigenaar en de vruchtgebruiker wordt verleend, indien het schip verloren is gegaan tijdens het gebruik door Onze Minister, dan wel vóór de terbeschikkingstelling verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden waarin het schip is geraakt, doordat aan de vordering gevolg is gegeven, wordt vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24. Vergoeding wegens verlies van het schip wordt niet verleend, indien het niet verloren is gegaan als gevolg van het gebruik door Onze Minister of niet verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden, waarin het vóór de terbeschikkingstelling is geraakt, doordat aan de vordering gevolg is gegeven.

  • 2 De vergoeding aan de eigenaar wordt slechts verleend, indien deze wordt besteed voor de bouw van nieuwe scheepsruimte; Onze Minister kan van deze voorwaarde ontheffing verlenen.

  • 3 De eigenaar, die recht heeft op deze vergoeding, kan zijn recht slechts overdragen aan Nederlanders in de zin van artikel 311 van het Nederlandse Wetboek van Koophandel, dan wel aan Nederlanders in de zin van het Curaçaosch zeebrievenbesluit 1933, zoals dat besluit sedert de inwerkingtreding van de Wet nadere regelen omtrent nationaliteit en ingezetenschap 1951 (Stb. 593) moet worden verstaan.

Artikel 14

Onze Minister kan met de eigenaar overeenkomen, dat de krachtens het vorige artikel aan deze verschuldigde vergoeding geheel of gedeeltelijk zal worden voldaan door inbetalinggeving van één of meer schepen.

Artikel 15

  • 1 Een krachtens artikel 8 gevorderd schip is tijdens het gebruik door Onze Minister niet vatbaar voor beslag, voor uitwinning of voor verkoop door een hypothecaire schuldeiser. Reeds gelegde beslagen vervallen op het tijdstip, bedoeld in artikel 9, derde lid.

  • 2 De op het schip bevoorrechte inschulden, bestaande op het tijdstip van de vordering in gebruik, zijn bevoorrecht op de vergoedingen aan de eigenaar, bedoeld in artikel 11, vierde lid, en artikel 13, zolang deze verschuldigd zijn; indien het schip met hypotheek is belast, heeft de hypothecaire schuldeiser tot het bedrag van zijn hypothecaire inschrijving pandrecht op de vergoedingen aan de eigenaar, bedoeld in artikel 11, vierde lid, en 13, zolang deze verschuldigd zijn. De inschulden waarvoor krachtens de vorige zin een voorrecht of een pandrecht geldt, zijn op de vergoedingen aan de eigenaar bij voorrang boven alle inschulden uit anderen hoofde verhaalbaar; hun onderlinge rangorde wordt bepaald door de volgorde waarin zij vóór de vordering op het schip verhaalbaar waren.

  • 3 Hetgeen in het vorige lid is bepaald, laat onverlet de rechten van de schuldeisers, wier inschuld bevoorrecht was op het tijdstip van vordering, tot verhaal op het schip zelf, nadat dit weder ter beschikking van de eigenaar is gesteld.

  • 4 Indien het schip met hypotheek was belast, vindt artikel 14 geen toepassing, tenzij de hypothecaire schuldeiser het bedrag der hoofdsom, dat krachtens de overeenkomst met de schuldenaar onmiddellijk na het verlies van het schip opeisbaar was, met de rente daarover heeft ontvangen of toestemt in inbetalinggeving van scheepsruimte. Waren de schuldeiser en de schuldenaar overeengekomen, dat de schuldeiser in geval van verkoop van het schip, indien het een schip als bedoeld in artikel 1 onder b, 1° en 2°, betreft, een verklaring zou afgeven als bedoeld in artikel 274 van Boek 3 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, en indien het een schip als bedoeld in artikel 1 onder b, 3°, 4°, 5° en 6° betreft, zou toestemmen in doorhaling der inschrijving tegen betaling van een bepaald bedrag, dan staat het de schuldenaar na betaling van dat bedrag vrij een overeenkomst als bedoeld in artikel 14 aan te gaan.

V. Vordering van schepen in eigendom

Artikel 16

  • 1 Onze Minister is bevoegd een schip onder de vlag van het Koninkrijk in eigendom te vorderen.

  • 2 De vordering wordt bekendgemaakt aan de eigenaar van het schip, of zo deze onbereikbaar is, aan de kapitein. Indien de reder een ander is dan de eigenaar, wordt de vordering eveneens aan de reder bekendgemaakt. Indien de bekendmaking in de Nederlandse Antillen en in Aruba niet kan geschieden op de wijze als voorzien in dit lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.

  • 3 Bij de vordering wordt vermeld, op welk tijdstip en op welke plaats het schip aan Nederland moet worden overgedragen.

  • 4 De kapitein van het gevorderde schip is verplicht, dit schip op de bij de vordering vermelde plaats en tijd ter beschikking van Onze Minister te stellen. Indien het schip niet onder bevel van een kapitein staat, rust genoemde verplichting op de reder, of zo er geen reder is, op de eigenaar.

  • 5 Van de overneming wordt een verklaring opgemaakt door degene, die door Onze Minister tot overneming van het schip is gemachtigd.

  • 6 Deze verklaring vermeldt de plaats en de tijd van de overdracht, de naam en het brandmerk van het schip; zij wordt door de eigenaar of namens hem door de kapitein ondertekend; indien de eigenaar of de kapitein weigert de verklaring te ondertekenen, wordt deze weigering, alsmede de reden daarvan, zo deze is opgegeven, in de verklaring vermeld.

  • 7 Door de overneming gaat de eigendom van het schip aan Nederland over, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende.

  • 8 Met betrekking tot schepen als bedoeld in artikel 1 onder b, 1° en 2°, wordt de verklaring ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Met betrekking tot schepen als bedoeld in artikel 1 onder b, 3°, 4°, 5° en 6° wordt de verklaring overgeschreven in het scheepsregister, waarin het schip teboekgesteld is; de op het ogenblik van de overdracht op het schip rustende hypothecaire inschrijvingen in het scheepsregister worden ambtshalve doorgehaald; mocht dit register ontoegankelijk zijn, dan wordt de verklaring overgeschreven in een ander door Onze Minister aan te wijzen register.

  • 9 Een afschrift van de verklaring wordt zo spoedig mogelijk aan de eigenaar en de kapitein overhandigd.

  • 10 Bij de eigendomsovergang, of zo spoedig mogelijk daarna, wordt door één of meer deskundigen, daartoe door Onze Minister aangewezen, een verslag omtrent de toestand en de inventaris van het schip opgemaakt; zo mogelijk wordt de eigenaar, of, zo deze onbereikbaar is, de kapitein opgeroepen bij het onderzoek van het schip door de deskundige of deskundigen aanwezig of vertegenwoordigd te zijn. Indien de eigenaar of de kapitein aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt het verslag mede door of namens hen getekend. Indien deze of één van hen weigeren te ondertekenen, wordt deze weigering, alsmede de reden daarvan, zo deze is opgegeven, in het verslag vermeld. Een afschrift van het verslag wordt zo spoedig mogelijk aan de eigenaar en de kapitein overhandigd.

  • 11 De op het tijdstip van de eigendomsovergang aan boord van het schip aanwezige brandstoffen, proviand en andere, voor de exploitatie van het schip aanwezige verbruiksgoederen gaan in eigendom aan Nederland over tegen een vergoeding, vastgesteld op de wijze omschreven in artikel 24.

Artikel 17

  • 1 De vergoeding, welke aan de eigenaar en de vruchtgebruiker wordt verleend in geval van eigendomsovergang als bedoeld in artikel 16, zevende lid, dan wel indien het schip vóór het tijdstip, waarop de eigendom overeenkomstig artikel 16, zesde lid, aan Nederland zou zijn overgegaan, verloren is gegaan of schade heeft geleden als gevolg van omstandigheden waarin het is geraakt, doordat aan de vordering gevolg is gegeven wordt vastgesteld op de wijze omschreven in artikel 24; op de verlening van deze vergoeding is het bepaalde in de artikelen 11, vijfde lid en 13, tweede en derde lid, van toepassing.

  • 3 Onze Minister kan met de eigenaar overeenkomen, dat de krachtens het eerste lid aan deze verschuldigde vergoeding geheel of gedeeltelijk zal worden voldaan door inbetalinggeving van één of meer schepen; artikel 15, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Zolang aan de aanspraak op vergoeding wegens eigendomsovergang niet is voldaan kan Onze Minister het gevorderde schip tot een nader te bepalen bedrag ter voldoening van de aanspraak weder in eigendom overdragen aan degene van wie het schip werd gevorderd. Het bedrag wordt vastgesteld op de wijze, omschreven in artikel 24. Van de overdracht wordt een verklaring opgemaakt, welke indien het een schip als bedoeld in artikel 1, onder b, 1° en 2° betreft, Onze Minister zo spoedig mogelijk doet inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Nederlandse Burgerlijk Wetoek [tekstcorrectie :“Wetoek” moet zijn “Wetboek”] , en welke indien het een schip als bedoeld in artikel 1, onder b, 3°, 4°, 5° en 6° betreft, wordt overgeschreven in het scheepsregister, waarin het schip teboekstaat. Artikel 15, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De op het schip bevoorrechte inschulden, bestaande op het tijdstip van de vordering in eigendom, zijn bevoorrecht op de vergoeding aan de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, zolang deze vergoeding verschuldigd is; indien het schip met hypotheek is belast, heeft de hypothecaire schuldeiser tot het bedrag van zijn hypothecaire inschrijving pandrecht op de vergoeding aan de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, zolang deze vergoeding verschuldigd is. De inschulden waarvoor krachtens de vorige zin een voorrecht of een pandrecht geldt, zijn op de vergoedingen aan de eigenaar bij voorrang boven alle inschulden uit anderen hoofde verhaalbaar; hun onderlinge rangorde wordt bepaald door de volgorde waarin zij vóór de vordering op het schip verhaalbaar waren.

Artikel 18

  • 1 Tenzij zulks voor de oorlogvoering noodzakelijk is, zal het schip niet aan een ander vervreemd worden, alvorens degene, van wie het schip werd gevorderd, in de gelegenheid is gesteld de eigendom van het schip weder te verwerven.

VI. Algemene bepalingen

Artikel 19

  • 1 Als Onze Minister van de hem bij deze Rijkswet verleende bevoegdheden gebruik wenst te maken ten aanzien van Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse zeeschepen of van in de Nederlandse Antillen of in Aruba thuisbehorende vissersvaartuigen, dan wel van Nederlandse schepen, die een geregelde vaart uitoefenen in of op de Nederlandse Antillen of Aruba, doet hij dit na overleg met de betrokken Gevolmachtigde Minister. Onze Minister stelt de Gevolmachtigde Minister van de getroffen maatregel in kennis.

  • 2 Als Onze Minister van de hem bij deze Rijkswet verleende bevoegdheden gebruik wenst te maken ten aanzien van Nederlandse vissersvaartuigen doet hij dit na overleg met Onze Minister van Landbouw en Visserij.

Artikel 20

Voor de toepassing van deze rijkswet in de Nederlandse Antillen of in Aruba kan Onze Minister van de aan hem verleende bevoegdheden mandaat verlenen aan Onze Gouverneur aldaar. Onze Minister geeft, na overleg met de betrokken Gevolmachtigde Minister, aanwijzingen ter uitoefening van deze bevoegdheden.

Artikel 21

Indien Onze Minister dan wel Onze Gouverneur personen aanwijst om namens hem te vorderen, vergunningen te verlenen of te handelen overeenkomstig artikel 22, tweede lid, moeten deze zijn voorzien van een daartoe strekkende algemene of bijzondere schriftelijke machtiging, welke vermeldt, tot welk tijdstip zij geldt. In spoedeisende gevallen kan deze machtiging achterwege blijven, mits de aanwijzing van de personen door de daartoe ten dienste staande middelen algemeen bekend is gemaakt.

Artikel 22

  • 1 De eigenaar en de reder van een gevorderd schip of van een schip, waarin ruimte is gevorderd, zijn verplicht alle medewerking te verlenen welke redelijkerwijze van hen verlangd kan worden, teneinde de kapitein in staat te stellen de verplichtingen, hem opgelegd bij artikel 6, vijfde lid, 9, vierde lid en 16, vierde lid, na te komen.

  • 2 Ingeval een verplichting tot terbeschikkingstelling van een schip of ruimte in een schip, opgelegd bij de in het vorige lid genoemde artikelen, niet of niet volledig wordt nagekomen, kan Onze Minister zich zo nodig met behulp van de sterke arm de beschikking over het gevorderde verschaffen.

Artikel 23

De bedragen der vergoedingen, welke ingevolge de artikelen 4, 7 en 9, tiende lid, 11, derde èn vierde lid, 12, eerste en tweede lid, 13, eerste lid, 16, elfde lid en 17, eerste lid, eigenaren, vruchtgebruikers of reders verleend worden of door eigenaren verschuldigd zijn, komen ten laste van, onderscheidenlijk ten goede aan Nederland.

Artikel 24

  • 2 Het bedrag der vergoeding wordt, zo mogelijk, door Onze Minister in overeenstemming met de belanghebbende vastgesteld.

  • 3 Nadat overeenstemming is bereikt, wordt een bewijsstuk, waarin het overeengekomene wordt vastgelegd, opgemaakt alsmede door de belanghebbende en door of vanwege Onze Minister ondertekend. Van dit bewijsstuk ontvangen beiden een exemplaar.

  • 4 De vaststelling van het bedrag der vergoeding, te betalen aan belanghebbenden, met wie daarover geen overeenstemming is bereikt, geschiedt:

    • 1°. door de arrondissementsrechtbank, binnen wier rechtsgebied de belanghebbende woont, indien deze in Nederland woonachtig is;

    • 2°. door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, indien de belanghebbende woonachtig is in de Nederlandse Antillen of Aruba;

    • 3°. door de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, indien de belanghebbende niet binnen het Koninkrijk woonachtig is.

Artikel 25

  • 1 Het bedrag van de in artikel 24, vierde lid, bedoelde vergoeding wordt door de rechter vastgesteld op verzoek van de belanghebbende of van Onze Minister. Het geding wordt door de verzoeker aanhangig gemaakt bij een in drievoud ingediend verzoekschrift, waarin naam en adres van de belanghebbende vermeld is, alsmede het bedrag van de vergoeding, waarvan vaststelling wordt verlangd.

  • 2 De rechter bepaalt de dag waarop de zaak ter rolle zal worden uitgeroepen. Bedoelde dag zal niet later mogen worden gesteld dan zes weken na die, waarop het verzoekschrift ter griffie is ontvangen.

  • 3 De griffier geeft bij aangetekende brief van deze dagbepaling kennis aan de verzoeker en de andere partij. Tussen de dag, waarop deze kennisgeving is verzonden en de in het tweede lid bedoelde dag moeten tenminste vier weken verlopen. Bij de kennisgeving aan de andere partij wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

  • 4 De in het derde lid bedoelde kennisgeving heeft ten opzichte van partijen de kracht van een dagvaarding.

  • 5 Tegen het vonnis is uitsluitend beroep in cassatie toegelaten.

  • 6 De bepalingen van burgerlijke rechtsvordering van het land waar de rechter is gevestigd zijn op het geding van toepassing voor zover daarvan bij deze Rijkswet niet is afgeweken.

VII. Strafbepalingen

Artikel 26

  • 1 De kapitein, de reder of de eigenaar, die opzettelijk niet voldoet aan een hem bij artikel 6, vijfde lid, 9, vierde lid, of 16, vierde lid, opgelegde verplichting, en hij, die opzettelijk belet, belemmert of verijdelt, dat aan zodanige, een ander opgelegde verplichting wordt voldaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van ten hoogste € 45 000, dan wel indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 100 000 onderscheidenlijk AWG 100 000.

  • 2 Hij aan wiens schuld te wijten is, dat aan een verplichting als in het vorige lid bedoeld niet wordt voldaan, of dat de nakoming daarvan wordt belet, belemmerd of verijdeld, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste € 22 500, dan wel indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 50 000 onderscheidenlijk AWG 50 000.

Artikel 27

  • 1 Hij die opzettelijk een verbod als bedoeld in artikel 5 overtreedt of een voorwaarde als bedoeld in dat artikel niet nakomt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste € 45 000, dan wel indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 100 000 onderscheidenlijk AWG 100 000.

  • 2 Hij aan wiens schuld te wijten is, dat een verbod als bedoeld in artikel 5 wordt overtreden of een voorwaarde als bedoeld in dat artikel niet wordt nagekomen, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste € 22 500, dan wel indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 50 000 onderscheidenlijk AWG 50 000.

Artikel 28

Hij die handelt in strijd met een hem ingevolge artikel 4 gegeven aanwijzing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste € 4 500, dan wel indien de geldboete wordt opgelegd door de strafrechter in de Nederlandse Antillen of Aruba, een geldboete van ten hoogste ANG 10 000 onderscheidenlijk AWG 10 000.

Artikel 29

De feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 26 en 27, worden beschouwd als misdrijven; de feiten, strafbaar gesteld bij artikel 28 worden beschouwd als overtredingen.

Artikel 32

  • 1 Met de opsporing van de bij of krachtens deze rijkswet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de overeenkomstige wetsbepalingen van de Nederlandse Antillen en van Aruba, belast:

    • a. de officieren der Koninklijke Marine, behorende tot het korps zee-officieren en voor zover zij in werkelijke dienst zijn, de tot dit korps behorende officieren der Koninklijke Marine Reserve, alsmede de overige officieren der Koninklijke Marine, daartoe door Onze Minister van Defensie aangewezen;

    • b. de ambtenaren van de scheepvaartinspectie;

    • c. de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw en Visserij;

    • d. de ambtenaren van de invoerrechten en accijnzen;

    • e. de ambtenaren van de buitenlandse dienst;

    • f. de ambtenaren, die Onze Minister daartoe aanwijst;

    • g. de ambtenaren van de Nederlandse Antillen of Aruba, die Onze betrokken Gouverneur daartoe aanwijst.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant; van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Curaçaose Courant, onderscheidenlijk de Landscourant van Aruba.

Artikel 33

  • 1 Bij het opsporen van een bij of krachtens deze Rijkswet strafbaar gesteld feit hebben de in artikel 32 bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 2 In de Nederlandse Antillen en Aruba treden zij in woningen tegen de wil van de bewoner niet binnen dan voorzien van een door de aldaar bevoegde autoriteit verstrekte schriftelijke machtiging. Van dit binnentreden wordt binnen tweemaal 24 uur proces-verbaal opgemaakt.

    Daarin wordt mede van het tijdstip van het binnentreden en van het daarmee beoogde doel melding gemaakt.

VIII. Slotbepalingen

Artikel 34

Een bij of krachtens deze Rijkswet opgelegde verplichting is opgeheven voor zover het voldoen hieraan zou medebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd

  • a. in het belang van de militaire verdediging, of

  • b. in het belang van de bestrijding van rampen, van de beperking van de onmiddellijke gevolgen daarvan alsmede van de voorbereiding op deze bestrijding en beperking.

Artikel 35

  • 1 Ingetrokken worden de Zeeschepenvorderingswet 1939 (Stb. 635), het Koninklijk besluit van 20 februari 1942 (Stb. C 12) en het Zeeschepenbesluit 1942 (Stb. C 17).

  • 2 [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 36

Deze Rijkswet kan worden aangehaald als "Rijkswet Noodvoorzieningen Scheepvaart."

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad, het Gouvernementsblad van Suriname en hetPublicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 23 juni 1972.

JULIANA.

De Minister-President,

Minister van Algemene Zaken,

B. BIESHEUVEL.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

R. J. H. KRUISINGA.

De Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken,

P. J. LARDINOIS.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

N. SCHMELZER.

De Minister van Financiën,

R. J. NELISSEN.

De Minister van Defensie,

H. J. DE KOSTER.

De Minister van Economische Zaken,

H. LANGMAN.

De Minister van Landbouw en Visserij,

P. J. LARDINOIS.

Uitgegeven de tiende augustus 1972.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.