Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 13-07-2005.
Geldend van 01-01-2004 t/m 28-12-2005

Wet van 7 juni 1972, houdende regelen met betrekking tot voorzieningen ten behoeve van dienstplichtige militairen en daarmede gelijkgestelden tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ten behoeve van dienstplichtige militairen en daarmede gelijkgestelden regelen vast te stellen met betrekking tot voorzieningen tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald wordt verstaan onder:

    • a. belanghebbende:

      • 1°. hij, die dienstplichtige is in de zin van de Dienstplichtwet of krachtens die wet als dienstplichtige wordt beschouwd dan wel hij die dienstplichtige is in de zin van de Kaderwet dienstplicht;

      • 2°. hij, die verplicht tot het reserve-personeel der krijgsmacht behoort;

      • 3°. hij, die is aangesteld bij het reserve-personeel der krijgsmacht om bij het Korps Nationale Reserve, als bedoeld in het Besluit Nationale Reserve (koninklijk besluit van 14 oktober 1982, nummer 48), militaire dienst te verrichten;

      • 4°. hij, die krachtens artikel 51 van de Oorlogswet voor Nederland wordt aangemerkt als militair;

    • b. dag, waarop het verblijf in werkelijke dienst eindigt:

      de dag van ingang van:

      • 1°. klein verlof in afwachting van groot verlof;

      • 2°. groot verlof, indien dit niet is vooraf gegaan door klein verlof in afwachting van groot verlof;

      • 3°. ontslag, indien dit niet is vooraf gegaan door een verlof genoemd onder 1° of 2°;

    • c. arbeidsongeschiktheid:

    • d. uitvoeringsorgaan: het in artikel 7 genoemde orgaan.

  • 2 Voor de toepassing van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald wordt begrepen onder:

    • a. belanghebbende:

      • 1°. hij, die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om in de krijgsmacht als geestelijke verzorger niet doorlopend werkzaam te zijn;

      • 2°. hij, die ingevolge de Wet gewetensbezwaren militaire dienst is verplicht tot vervangende dienst;

    • b. dag, waarop het verblijf in werkelijke dienst eindigt: de dag, met ingang waarvan ingevolge een desbetreffende beschikking de werkzaamheid als geestelijke verzorger, bedoeld onder a, 1°, in de krijgsmacht eindigt dan wel de dag, met ingang waarvan de vervangende dienst, bedoeld onder a, 2°, door groot verlof of door ontslag, indien dat ontslag niet is voorafgegaan door groot verlof, eindigt.

  • 3 De belanghebbende, die als gevolg van een ontslag uit de militaire dienst, onderscheidenlijk de burgerlijke openbare dienst, bedoeld in het tweede lid, onder a, 1°, of de vervangende dienst, bedoeld in dat lid, onder a, 2°, niet of niet langer voldoet aan de omschrijving van belanghebbende in het eerste of tweede lid, blijft voor de toepassing van deze wet nochtans als belanghebbende aangemerkt.

Artikel 2

  • 1 Waar in deze wet of in de tot haar uitvoering genomen besluiten, wordt gesproken van "aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling",

    • a. worden daaronder begrepen:

      • 1°. voorschriften inzake de doorbetaling van loon bij ziekte aan werknemers van bij de Stichting Pensioenfonds ABP aangesloten privaatrechtelijke lichamen;

      • 2°. aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling, indien deze door toedoen van de belanghebbende of in verband met het doormaken van wachtdagen niet kunnen worden geldend gemaakt;

    • b. worden daaronder niet begrepen:

  • 2 Een invaliditeitspensioen en een invaliditeitsverhoging waarop aanspraak bestaat volgens de daarover bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen wordt aangemerkt als te zijn verleend ter zake van arbeidsongeschiktheid in de zin van deze wet, tenzij de aanspraak op dat pensioen of die verhoging bestaat ter zake van ziekten of gebreken welke door duidelijk andere oorzaken zijn bepaald dan die welke bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan recht op uitkering krachtens deze wet bestaat.

  • 3 Arbeidsongeschiktheid, die bestaat op de dag, waarop het verblijf in werkelijke dienst eindigt, wordt geacht op die dag te zijn aangevangen.

  • 4 Het tweede lid is niet van toepassing indien het recht op pensioen of de verhoging wordt ontleend aan een periode van werkelijke dienst die is geëindigd met ingang van een op of na 1 januari 1998 gelegen datum, waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden op grond waarvan de aanspraak op het invaliditeitspensioen, dan wel de invaliditeitsverhoging, is ontstaan.

Hoofdstuk II. Het ziekengeld

Artikel 3

  • 1 De belanghebbende, die op de dag, waarop zijn verblijf in werkelijke dienst eindigt, arbeidsongeschikt is of binnen een maand na die dag arbeidsongeschikt wordt, heeft, overeenkomstig hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid recht op dezelfde ziekengelduitkering als die, waarop krachtens de Ziektewet aanspraak zou bestaan, indien hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid verzekerde in de zin van die wet zou zijn geweest, evenwel slechts indien en voor zover hij ter zake van die arbeidsongeschiktheid geen aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling kan doen gelden.

  • 2 Het in het vorige lid omschreven recht heeft eveneens de belanghebbende, die arbeidsongeschikt wordt nadat sedert de dag, waarop zijn verblijf in werkelijke dienst eindigde, meer dan een maand is verstreken, evenwel slechts indien en voor zover hij ter zake van die arbeidsongeschiktheid geen aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling kan doen gelden en dit, naar het oordeel van Onze Minister van Defensie, zijn oorzaak vindt in het verblijf in werkelijke dienst.

Artikel 4

De ziekengelduitkering gaat in op de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is aangevangen.

Hoofdstuk III. De arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 5

  • 1 De belanghebbende, die op de dag, waarop zijn verblijf in werkelijke dienst eindigt, arbeidsongeschikt is of binnen een maand na die dag arbeidsongeschikt wordt, heeft, overeenkomstig hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid of de toeneming van de arbeidsongeschiktheid recht op dezelfde uitkeringen als die, waarop krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering aanspraak zou bestaan, indien hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid verzekerde in de zin van die wet zou zijn geweest, evenwel slechts indien en voor zover hij ter zake van die arbeidsongeschiktheid onderscheidenlijk die toeneming van de arbeidsongeschiktheid geen aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling kan doen gelden. Hoofdstuk IIA van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het in het vorige lid omschreven recht heeft eveneens de belanghebbende, die arbeidsongeschikt wordt nadat sedert de dag, waarop zijn verblijf in werkelijke dienst eindigde, meer dan een maand is verstreken, evenwel slechts indien en voor zover hij ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid of de toeneming van zijn arbeidsongeschiktheid geen aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling kan doen gelden en dit, naar het oordeel van Onze Minister van Defensie, zijn oorzaak vindt in het verblijf in werkelijke dienst.

Artikel 5a

Hoofdstuk IV. De vereveningsbijdrage

Artikel 6

  • 1 Het uitvoeringsorgaan houdt op de uitkering ingevolge deze wet en de toeslag op deze uitkering ingevolge de Toeslagenwet een bedrag in, dat gelijk is aan het bedrag van de premie die een werkgever op grond van de Werkloosheidswet, op het overeenkomstige loon van een werknemer die verzekerd is op grond van die wet, inhoudt.

  • 2 Indien ingevolge een van de sociale verzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bij ministeriële regeling voor de toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage vastgesteld.

  • 3 De op grond van het eerste lid in te houden bedragen komen ten bate van ’s Rijks kas.

Hoofdstuk V. De uitvoering

Artikel 7

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, is belast met de uitvoering van deze wet, voorzover die uitvoering niet krachtens deze wet aan anderen is opgedragen.

Hoofdstuk VI. Algemene bepalingen

Artikel 8

De bepalingen betreffende de verplichte verzekering ingevolge de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de bepalingen van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en van de Coördinatiewet Sociale Verzekering alsmede van de afdelingen II en III van hoofdstuk III en van afdeling II van hoofdstuk IV van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid en de uitvoeringsbesluiten van genoemde wetten zijn, met inachtneming van de wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert, voor zoveel nodig van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, niet is afgeweken.

Artikel 9

Artikel 33a van de Ziektewet is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot uitkeringen anders dan bedoeld in dat artikel, die worden ontleend aan een andere wettelijke regeling.

Artikel 10

Onze Ministers van Defensie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regelen stellen inzake het dagloon.

Artikel 11

De uitgaven en de kosten verbonden aan de uitvoering van deze wet alsmede de ingevolge enige wet over de uitkeringen krachtens deze wet door het uitvoeringsorgaan verschuldigde premies, die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht, komen ten laste van het Rijk.

Hoofdstuk VII. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 12

De bepalingen van deze wet zijn met uitzondering van hoofdstuk II mede van toepassing ten aanzien van degene die arbeidsongeschikt is geworden op een tijdstip gelegen vóór 1 juli 1966 en wiens arbeidsongeschiktheid sedertdien onafgebroken heeft voortgeduurd, indien hij:

  • a. ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid geen aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling kan doen gelden,

  • b. aan deze wet aanspraken zou hebben kunnen ontlenen, wanneer deze wet op dat tijdstip reeds in werking was getreden,

met dien verstande, dat hoofdstuk III geen toepassing vindt vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 13

  • 1 De Militaire Ziekengeldregeling (Stcrt. 1966, 157) vervalt.

  • 2 De Militaire Ziekengeldregeling en haar uitvoeringsbesluiten, zoals deze luidden op de dag, voorafgaande aan die, waarop deze wet in werking treedt, blijven van toepassing ten aanzien van:

    • a. rechten, bevoegdheden en verplichtingen, betrekking hebbende op tijdvakken, gelegen vóór de dag van inwerkingtreding van deze wet;

    • b. op de dag van inwerkingtreding van deze wet lopende ziektegevallen, met dien verstande dat ten aanzien van deze gevallen van bedoelde dag af artikel 4, eerste lid, tweede volzin, van de Militaire Ziekengeldregeling buiten toepassing blijft.

Artikel 14

Indien een belanghebbende in aansluiting op de maximumuitkeringstermijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, eerste volzin, van de Militaire Ziekengeldregeling, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan die, waarop deze wet in werking treedt, een uitkering ten laste van het Ministerie van Defensie heeft genoten en hij over datzelfde tijdvak of een gedeelte daarvan tevens recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens deze wet, wordt deze arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald, voor zoveel zij eerstbedoelde uitkering over dat tijdvak of dat gedeelte daarvan overtreft, evenwel voor zover Onze Minister van Defensie niet anders bepaalt.

Artikel 18

Onze Ministers van Defensie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen nadere regelen stellen ter uitvoering van deze wet.

Artikel 19

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen".

Artikel 20

Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst en werkt terug voor wat betreft:

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 7 juni 1972

JULIANA.

De Staatssecretaris van Defensie,

A. VAN ES.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken,

RIETKERK.

Uitgegeven de zesde juli 1972.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.