Deze wet verstaat onder:
-
a. "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
-
b. "schip":
-
1. een geen oorlogsschip zijnd zeeschip in de zin van artikel 2, eerste lid, van Boek
8 van het Burgerlijk Wetboek alsmede een zodanig zeeschip in aanbouw, dan wel
-
2. een vissersvaartuig als omschreven onder c, sub 2, van dit artikel;
-
c. "Nederlands schip":
-
d. "zeeman": de kapitein van een schip en ieder die krachtens overeenkomst gehouden is
tot werk als schepeling aan boord van een schip;
-
e. "vaarplicht": de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden aan boord of ten
behoeve van Nederlandse schepen, schepen die op grond van rechtsregels van Aruba,
Curaçao of Sint Maarten gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren of in
Aruba, Curaçao of Sint Maarten thuisbehorende zee- of kustvissersvaartuigen;
-
f. "vaarplichtige": hij, aan wie ingevolge artikel 2a de vaarplicht is opgelegd, en die noch overeenkomstig het derde lid van artikel 3
van de vaarplicht is vrijgesteld noch daarvan ontslagen overeenkomstig het vierde
lid van dat artikel.
-
1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk
besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 2a, 10, 11, 16, 17, 18 en 20 in werking worden gesteld.
-
3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk
besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het
eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
-
4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen
die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra
de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
-
5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen
wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
-
6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst
in het Staatsblad.
Artikel 2a
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1996. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden
dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
dit artikel in werking treden.]
Onze Minister is bevoegd met inachtneming van artikel 3, eerste lid, aan zeelieden en gewezen zeelieden de vaarplicht op te leggen.
-
1 De vaarplicht kan worden opgelegd aan alle Nederlanders, uitgezonderd Nederlanders,
woonachtig in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, en aan alle inwoners van Nederland,
die:
-
1°. zeeman zijn of
-
2°. in een door Onze Minister vast te stellen tijdvak van ten hoogste tien jaren, voorafgaande
aan de dag, dat de vaarplicht wordt opgelegd, ten minste zes maanden zeeman geweest
zijn.
-
3 Aan vaarplichtigen, die werkzaam zijn aan boord of ten behoeve van een Nederlands
schip, kan Onze Minister bij algemene bekendmaking de aanwijzing geven, die werkzaamheden
tot nader order te blijven voortzetten.
-
4 De vaarplichtige, die een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen,
is, zolang die aanwijzing van kracht is, vrijgesteld van elke hem van overheidswege
anders dan uit hoofde van deze wet opgelegde of op te leggen verplichting tot het
verrichten van werkzaamheden, voorzover die werkzaamheden onverenigbaar zijn met het
opvolgen van de aanwijzing.
-
1 De vaarplichtige, die een aanwijzing als bedoeld in artikel 5 heeft ontvangen, wordt, zodra de hem in deze aanwijzing genoemde dienstbetrekking
is aangevangen, van rechtswege geacht een arbeidsovereenkomst met degene, in wiens
dienst hij treedt, te hebben aangegaan; indien het dienst aan boord van een schip
betreft volgens het bepaalde in het Wetboek van Koophandel, indien het andere dienst betreft volgens het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek.
-
2 Voorzover de vaarplichtige op het tijdstip, waarop de hem ingevolge artikel 5 aangewezen dienst aanvangt, nog gebonden is aan een andere arbeidsovereenkomst, wordt
deze overeenkomst voor de tijd, gedurende welke hij de aangewezen dienst heeft te
vervullen, geschorst; de andere arbeidsovereenkomst wordt echter geacht beëindigd
te zijn met ingang van de dag, waarop de hem aangewezen dienst aanvangt, indien het
een arbeidsovereenkomst is voor het verrichten van arbeid aan boord van een schip:
-
a. gesloten voor één of meer reizen;
-
b. gesloten voor een bepaalde tijd en op de dag, waarop de aangewezen dienst eindigt,
de tijd waarvoor de andere arbeidsovereenkomst was aangegaan, is verstreken.
De algemene voorwaarden der dienstbetrekking, bedoeld in artikel 6, worden door Onze Minister vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Sociale
Zaken en na overleg met de naar zijn oordeel representatieve organisaties van werkgevers
en werknemers. Indien het dienst betreft aan boord van een schip of daarmede gelijk
te stellen dienst, zal in deze voorwaarden niet, dan voor zover noodzakelijk is, ten
ongunste van de vaarplichtige worden afgeweken van de voorwaarden van de collectieve
arbeidsovereenkomsten en de daarbij behorende reglementen en andere bijlagen, gesloten
tussen werkgevers en werknemers ter koopvaardij en ter visserij en van de eventueel
krachtens artikel 5 of 6 van de Wet op de loonvorming vastgestelde regelingen met betrekking tot arbeidsverhoudingen ter koopvaardij en
ter visserij, van kracht voor de arbeid aan boord van Nederlandse schepen op het tijdstip,
waarop de dienstbetrekking aanvangt. In de voorwaarden der dienstbetrekking kan worden
afgeweken van de bepalingen van dwingend recht in het Wetboek van Koophandel of het Burgerlijk Wetboek.
-
1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld, welke aan de vaarplichtige,
die een aanwijzing als bedoeld in artikel 5 heeft ontvangen, gedurende de tijd, dat hem geen dienstbetrekking is aangewezen of
deze nog niet is aangevangen, van overheidswege een behoorlijk levensonderhoud waarborgen,
voorzover hij hierin niet zelf door passende arbeid kan voorzien of hem niet op andere
wijze behoorlijk levensonderhoud is verzekerd.
-
1 De vaarplichtige is, zolang een hem ingevolge artikel 5 gegeven aanwijzing van kracht is, verplicht de in het belang van zijn gezondheid
door de door Onze Minister aangewezen geneeskundige gegeven voorschriften op te volgen
en de door deze voor zijn herstel noodzakelijk geachte genees- of heelkundige behandeling
te ondergaan. De verplichting geldt niet voor het ondergaan van een levensgevaarlijke
operatie, voor het zich onderwerpen aan vaccinaties door diegenen die daartegen gewetensbezwaar
hebben dan wel voorzover door Onze Minister is beslist, dat het niet opvolgen der
voorschriften of het weigeren om de behandeling te ondergaan gerechtvaardigd is.
-
2 De vaarplichtige, die opzettelijk of door schuld de in het eerste lid bedoelde verplichting
niet nakomt, heeft geen aanspraak op loon of enige hem door de wet toegekende uitkering
wegens ziekte, zolang hij om gezondheidsredenen geen dienst kan verrichten.
Artikel 10
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1972. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden
dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
dit artikel in werking treden.]
-
1 Indien de kapitein gegronde reden heeft om aan te nemen dat het verblijf van een zeeman
op het schip de orde aan boord of de veiligheid van het schip in gevaar brengt, kan
hij deze in iedere haven, waar zulks is toegestaan, aan land doen zetten of de toegang
tot het schip weigeren.
-
2 Indien de kapitein van oordeel is dat het vrije verblijf van een zeeman aan boord
om een of meer van de redenen als in het eerste lid bedoeld niet langer verantwoord
is, kan hij deze doen insluiten.
In dat geval doet de kapitein de zeeman in de eerste haven, waar zulks is toegestaan,
aan land zetten.
-
3 Onze Minister bevordert zoveel mogelijk, dat zeelieden, die ingevolge de toepassing
van het bepaalde in de vorige leden achterblijven buiten het land van hun herkomst,
zo spoedig mogelijk naar dat land worden teruggebracht.
Artikel 11
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden
dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
dit artikel in werking treden.]
De kapitein, die gebruik maakt van de bevoegdheden hem in het vorige artikel gegeven,
is verplicht daarvan melding te maken in het scheepsdagboek. Hij stelt tevens zo spoedig
mogelijk Onze Minister in kennis van de genomen maatregel en van de feiten, die tot
deze maatregel aanleiding hebben gegeven.
-
2 Onze Minister beslist op het bezwaar- of beroepschrift na een bij algemene maatregel
van bestuur in te stellen adviescommissie te hebben gehoord, waarin werkgevers en
werknemers gelijkelijk zijn vertegenwoordigd. De algemene maatregel van bestuur regelt
de benoeming, de samenstelling en de werkwijze van de commissie.
Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie wordt
gestraft hij die opzettelijk een verbod, gesteld krachtens artikel 4, eerste lid, overtreedt, of die opzettelijk een voorschrift als bedoeld in het tweede lid van
dat artikel niet naleeft.
Artikel 16
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1988. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden
dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
dit artikel in werking treden.]
Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie
wordt gestraft hij die opzettelijk ernstige schade veroorzaakt of teweegbrengt aan
een Nederlands, Surinaams of Nederlands Antilliaans schip.
Artikel 17
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1988. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden
dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
dit artikel in werking treden.]
De kapitein die zonder dringende reden opzettelijk geen gevolg geeft aan de aanwijzingen,
hem gegeven door een bevoegde autoriteit van het Koninkrijk of een verbonden mogendheid,
wordt gestraft:
-
a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie,
indien hij daardoor zijn schip en de opvarenden aan ernstig gevaar blootstelt;
-
b. met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie,
indien het feit het verlies van een schip of de dood van een opvarende ten gevolge
heeft.
Artikel 18
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1988. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden
dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
dit artikel in werking treden.]
-
2 Wanneer het niet nakomen van een van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde verplichtingen aan de schuld van de kapitein te wijten is, wordt hechtenis
van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie opgelegd.
Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt
gestraft hij die een verplichting, als omschreven in artikel 13, tweede lid, niet nakomt.
Artikel 20
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1988. Zie het
overzicht van wijzigingen]
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden
dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President,
dit artikel in werking treden.]
Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt
gestraft de zeeman die niet nakomt enig van overheidswege gesteld voorschrift voor
de handhaving van de orde aan boord of ter bescherming van de algemene veiligheid.
Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt
gestraft de vaarplichtige aan wie overeenkomstig artikel 5 door Onze Minister de aanwijzing is gegeven, dienst te doen aan boord of ten behoeve
van een schip en die:
-
a. zich zonder toestemming van de kapitein van boord verwijdert;
-
b. zich niet op het tijdstip, hem aangegeven door degene in wiens dienst hij is of door
degene, die in de dienst boven hem is gesteld, aan boord bevindt;
-
c. anders dan buiten zijn schuld zijn dienst niet naar behoren vervult;
-
d. de orde aan boord verstoort;
-
e. zich aan boord bevindt onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank of enig verdovend
middel, dat hij zijn taak niet naar behoren kan vervullen.
De artikelen 14 tot en met 22 zijn van toepassing, ongeacht waar het feit plaatsvindt.
Met de opsporing van de bij de artikelen 14 tot en met 21 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:
-
a. de officieren der Koninklijke Marine, behorende tot het korps zee-officieren en voorzover
zij in werkelijke dienst zijn, de tot dit korps behorende officieren der Koninklijke
Marine Reserve, alsmede de overige officieren der Koninklijke Marine, daartoe door
Onze Minister van Defensie aangewezen;
-
b. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane;
-
c. de ambtenaren van de buitenlandse dienst;
-
d. de ambtenaren, daartoe door Onze Minister aangewezen.
Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld
in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan
of ondernomen door henzelf. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
De in artikel 24 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een
woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
-
1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast
de ambtenaren, genoemd in artikel 24, onder a, c en d.
Tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald laat het bij of krachtens deze wet bepaalde
het bij of krachtens andere wetten bepaalde onverlet indien en voorzover dit laatste
niet onverenigbaar is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Deze wet kan worden aangehaald als "Vaarplichtwet".
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad, waarin zij is geplaatst.