Stcrt. 2004, 22, datum inwerkingtreding 05-02-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.
1 Indien aanspraak op een uitkering bestaat wordt de grondslag vastgesteld waarnaar
die uitkering wordt berekend.
2 De grondslag wordt vastgesteld naar het inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf dat
de vervolgde, al naar voor hem het gunstigst is, ten tijde van de aanvraag bedoeld
in artikel 30 in Nederland zou hebben genoten:
-
a. uit het laatstelijk door hem uitgeoefende beroep of bedrijf;
-
b. uit het laatstelijk voor het tot uiting komen van de ziekten of gebreken, of de verergering
daarvan door hem uitgeoefende beroep of bedrijf;
-
c. uit het laatstelijk voor de vervolging door hem uitgeoefende beroep of bedrijf.
3
-
a. Indien het in het tweede lid bedoelde beroep of bedrijf buiten Nederland werd uitgeoefend,
wordt behoudens ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde, bedoeld onder b, bij de
vaststelling van de grondslag waarnaar de uitkering wordt berekend, rekening gehouden
met het meest vergelijkbare beroep of bedrijf in Nederland, alsmede met (vak)opleiding,
bekwaamheid en andere factoren, welke terzake van belang kunnen zijn.
-
b. In afwijking van het bepaalde onder a wordt, indien de vervolging in het voormalige
Nederlands-Indië heeft plaats gehad en de uitkeringsgerechtigde in Indonesië gevestigd
is, de grondslag vastgesteld naar het inkomen in Indonesisch courant dat uit het aldaar
uitgeoefende beroep of bedrijf zou zijn genoten.
4 Bij de vaststelling van de grondslag, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid,
wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid van bevordering of verhoging van
de vakbekwaamheid, uitbreiding van het bedrijf of andere dergelijke factoren.
5 Indien de vervolgde ten tijde van het tot uiting komen van de ziekten of gebreken,
of de verergering daarvan, dan wel ten tijde van het overlijden, niet aangewezen was
op inkomsten uit arbeid in beroep of bedrijf, wordt de grondslag vastgesteld op het
van toepassing zijnde bedrag, genoemd in het zevende lid, onder a, dan wel het bedrag,
genoemd in het achtste lid, onder a.
6 Bij de vaststelling van de grondslag voor de vervolgde die vóór het tot uiting komen
van de ziekten en gebreken, of de verergering daarvan, door of in verband met het
volgen van onderwijs nog geen arbeid in beroep of bedrijf uitoefende, wordt rekening
gehouden met de omstandigheden die ten tijde van de aanvraag bedoeld in artikel 30
terzake van invloed zijn. Onze Minister stelt te dien aanzien nadere regelen.
7 De in de vorige leden, behoudens in het derde lid, onder b, bedoelde grondslag wordt
bepaald op:
-
a. tenminste een bedrag van € 1.741,56 per maand per 1 juli 1976
[Red: voor een nabetaling over december 2003: € 2.214,38]
en
-
b. ten hoogste een bedrag van € 3.615,40 per maand per 1 juli 1976
[Red: voor een nabetaling over december 2003: € 4.596,96]
.
8 De in het derde lid, onder b, bedoelde grondslag wordt bepaald op:
9 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid in
beroep of bedrijf, als bedoeld in het tweede lid, moet worden verstaan.