Wet van 22 november 1972, houdende regeling van het financieel statuut van het Koninklijk
Huis
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 22 in samenhang met additioneel artikel VIII van de Grondwet, de wet regels dient te stellen ter zake van de uitkeringen die de Koning jaarlijks
ten laste van het Rijk ontvangt en dient te bepalen aan welke andere leden van het
Koninklijk Huis uitkeringen worden toegekend, waarbij deze uitkeringen dienen te worden
geregeld, terwijl het mede met het oog daarop noodzakelijk is voorzieningen te treffen
met betrekking tot de opheffing van het Kroondomein, bedoeld in de Wet van 1 mei 1863,
Stb. 43;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: