Besluit rechtspositie in rijksdienst van de administrateur en personeel ex artikel 5 Wet financieel statuut Koninklijk Huis

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1973 en zichtdatum 01-01-1973.
Geldend van 01-01-1973 t/m heden

Besluit van 22 december 1972, houdende bepalingen met betrekking tot de rechtspositie in rijksdienst van de administrateur en het personeel, bedoeld in artikel 5, derde lid van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, (Stb. 1972, 701) alsmede van de voormalige grondwerktuigkundige van het regeringsvliegtuig

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 11 december 1972, nr. AB72/U3361, Directoraat-Generaal Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken;

gelet op artikel 5, derde lid, van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (Stb. 1972, 701) en op de artikelen 125, eerste lid en 134, eerste lid van de Ambtenarenwet 1929;

de Raad van State gehoord (advies van 20 december 1972, nr. 8);

gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 21 december 1972, nr. AB72/3484, Directoraat-Generaal Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk de werknemer in de zin van het Arbeidsovereenkomstenbesluit, die in Rijksdienst is getreden als gevolg van de opheffing van het Kroondomein, bedoeld in de Wet van 1 mei 1863, Stb. 43, alsmede voor de ambtenaar in de zin van genoemd reglement, die voor de dag van inwerkingtreding van dit besluit de functie bekleedde van grondwerktuigkundige van het regeringsvliegtuig, gelden de op hem toepasselijke voor het burgerlijke Rijkspersoneel vastgestelde algemene regelingen van de arbeidsvoorwaarden met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen.

Artikel 2

Indien en voor zover de aanspraken, welke de in artikel 1 bedoelde ambtenaar onderscheidenlijk werknemer kon doen gelden op de dag, voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, gunstiger waren dan de op de overeenkomstige voorzieningen betrekking hebbende aanspraken krachtens de in het vorige artikel bedoelde algemene regelingen, zoals die luidden op de vorengenoemde dag, blijft de in het vorige artikel bedoelde ambtenaar onderscheidenlijk werknemer in het genot van eerstbedoelde aanspraken.

Artikel 3

Diensttijd, welke de in artikel 1 bedoelde ambtenaar onderscheidenlijk werknemer bij het in dat artikel bedoelde Kroondomein dan wel als grondwerktuigkundige van het regeringsvliegtuig heeft doorgebracht, wordt voor de toepassing van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, en het Rijkswachtgeldbesluit 1959 onderscheidenlijk het Arbeidsovereenkomstenbesluit en de Uitkeringsregeling 1966 aangemerkt als diensttijd in de zin van het desbetreffend reglement of besluit.

Artikel 4

Het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk de artikelen 7 en 8 van het Arbeidsovereenkomstenbesluit vindt geen toepassing ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde ambtenaar onderscheidenlijk werknemer bij zijn overgang in dienst van het Rijk.

Artikel 5

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd ter uitvoering van dit besluit nadere regelen vast te stellen.

Onze Ministers, hoofden van de departementen van Algemeen bestuur, zijn ieder voor zoveel hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 22 december 1972

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken

W. J. GEERTSEMA.

Uitgegeven de achtentwintigste december 1972.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.