Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 24-02-2010 en zichtdatum 06-10-2010.
Geldend van 01-05-2009 t/m 19-03-2014

Besluit van 18 juli 1973, houdende regelen inzake de keuring van types van motorrijtuigen terzake van luchtverontreiniging

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 29 maart 1973, Directoraat-Generaal voor de Milieuhygiëne, Sector Lucht, Nr. 101549, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 13, 15, 17, 73, eerste lid, en 88, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging (Stb. 1970, 580);

Gezien Reglement no. 15, behorende bij de Overeenkomst van 20 maart 1958 betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb. 1959, 83) en de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen, nr. 70/220/EEG (Pb. E.G. L 76);

Gezien het advies van de Raad inzake de luchtverontreiniging van 6 december 1972, nr. RvL 306;

De Raad van State gehoord (advies van 16 mei 1973, no. 28);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 12 juli 1973, DG MH/SL, nr. 105300, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde worden onder motorrijtuigen verstaan:

    rij- of voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een daarop of daaraan aanwezige mechanische kracht, bestaande in

    • a. een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die door de fabrikant van het motorrijtuig is uitgerust om te worden gevoed door benzine, door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of door een combinatie van beide of een dieselmotor, met uitzondering van die motorrijtuigen

      • 1°. die uitsluitend of in hoofdzaak worden gebruikt voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw, of voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen;

      • 2°. welke niet sneller dan 45 km per uur kunnen rijden;

      • 3°. waarvan de toegestane maximum-massa groter is dan 3500 kg;

    • b. een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die door de fabrikant van het motorrijtuig is uitgerust om te worden gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of een dieselmotor, met uitzondering van die motorrijtuigen

      • 1°. waarop het in a, onder 1°, gestelde van toepassing is;

      • 2°. welke niet sneller dan 25 km per uur kunnen rijden;

    • c. een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking als bedoeld onder a, die door de fabrikant van het motorrijtuig is uitgerust om te worden gevoed door benzine en die door een ander dan de fabrikant van het motorrijtuig geschikt is gemaakt om te worden gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder Onze Ministers verstaan: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat tezamen.

  • 3 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde behoren motorrijtuigen als bedoeld in het eerste lid, onder c, tot eenzelfde type, indien zij overeenkomen wat betreft de door Onze Minister te bepalen kenmerken.

  • 4 Dit besluit is niet van toepassing op voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd voor gebruik door de strijdkrachten.

Hoofdstuk II. Verbodsbepalingen

Artikel 2

  • 1 Het is verboden bedrijfsmatig motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, en die voorzien zijn van ten minste vier wielen te vervaardigen of in te voeren, die niet behoren tot een type dat:

    • a. hetzij is goedgekeurd bij een keuring, door de Dienst Wegverkeer of een andere door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instantie verricht aan de hand van de krachtens artikel 5 vastgestelde voorschriften;

    • b. hetzij blijkens een mededeling als bedoeld in bijlage IX van richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 76), een EEG-goedkeuring heeft verkregen;

    • c. hetzij is goedgekeurd door Onze Ministers op grond van de uitslag van een keuring die buiten het onder a of b bedoelde kader heeft plaatsgehad doch naar hun oordeel tenminste dezelfde waarborgen biedt,

    tenzij het betreft voor het vervoer van goederen bestemde motorrijtuigen die behoren tot een type dat is goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde in het derde lid, onder a, b of c.

  • 2 Het is verboden bedrijfsmatig motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, en die voorzien zijn van ten minste vier wielen te vervaardigen of in te voeren, die niet behoren tot een type dat

    • a. hetzij is goedgekeurd bij een keuring, door de Dienst Wegverkeer of een andere door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instantie verricht aan de hand van de krachtens artikel 5 vastgestelde voorschriften;

    • b. hetzij, blijkens een mededeling als in bijlage 2 van het hierna genoemde reglement bedoeld, vanwege de in die mededeling genoemde autoriteit is goedgekeurd overeenkomstig Reglement no. 24, behorende bij de Overeenkomst van 20 maart 1958 betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb. 1959, 83);

    • c. hetzij, blijkens een mededeling als in bijlage X van de hierna genoemde richtlijn bedoeld, de goedkeuring heeft verkregen, bedoeld in de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen, nr. 72/306/EEG (PbEG L 190);

    • d. hetzij is goedgekeurd met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, onder c.

  • 3 Het is voorts verboden bedrijfsmatig motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b , en die voorzien zijn van ten minste vier wielen te vervaardigen of in te voeren, die niet behoren tot een type dat:

    • a. hetzij is goedgekeurd bij een keuring door de Dienst Wegverkeer of een andere door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instantie, verricht aan de hand van de krachtens artikel 5 vastgestelde voorschriften met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren;

    • b. hetzij blijkens een mededeling als bedoeld in bijlage VI van richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 september 2005 inzake typegoedkeuring van zware bedrijfsvoertuigen en motoren voor wat betreft hun emissies (Euro IV en V) (PbEU L 275), een EG-goedkeuring heeft verkregen

    • c. hetzij is goedgekeurd met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, onder c,

    tenzij het betreft motorrijtuigen:

    • I. die bestemd zijn voor het vervoer van personen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg en met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, dan wel

    • II. die een referentiemassa hebben van niet meer dan 2610 kg, die voldoen aan de eisen van hoofdstuk 6 van bijlage I van de in het eerste lid, onder b, genoemde richtlijn, die voorts:

      • 1°. bestemd zijn voor het vervoer van personen, die meer dan 8 zitplaatsen hebben, die van de bestuurder niet meegerekend, en waarvan de toegestane maximum-massa niet meer is dan 5000 kg, of

      • 2°. die bestemd zijn voor het vervoer van goederen en waarvan de toegestane maximum-massa niet meer is dan 12 000 kg,

    en die behoren tot een type dat is goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, onder a, b, of c.

  • 4 Het is verboden bedrijfsmatig verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking aangedreven door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of dieselmotoren, bestemd voor de aandrijving van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, die voorzien zijn van ten minste vier wielen te vervaardigen, in te voeren of in bedoelde motorrijtuigen te gebruiken, indien deze motoren niet behoren tot een type dat:

    • a. hetzij is goedgekeurd door de Dienst Wegverkeer of een andere door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instantie, verricht aan de hand van de krachtens artikel 5 vastgestelde voorschriften;

    • b. hetzij blijkens een mededeling als bedoeld in bijlage VI van de in het derde lid, onder b genoemde richtlijn een EG-goedkeuring heeft verkregen;

    • c. hetzij is goedgekeurd met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, onder c,

    tenzij het betreft motoren bestemd voor de aandrijving van motorrijtuigen, bestemd voor het vervoer van personen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg en met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.

  • 5 Het is verboden met ingang van 17 juni 1999 bedrijfsmatig motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, en voorzien van ten hoogste drie wielen te vervaardigen of in te voeren, die niet behoren tot een type dat:

    • a. hetzij is goedgekeurd bij een keuring, door de Dienst Wegverkeer of een andere door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instantie, verricht aan de hand van de krachtens artikel 5 vastgestelde voorschriften;

    • b. hetzij blijkens een typegoedkeuringsverklaring als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van richtlijn nr. 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 maart 2002 (PbEG L 124) betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van richtlijn nr. 92/61/EEG van de Raad voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 5 van richtlijn nr. 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen (PbEG L 226).

  • 6 Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op vierwielige motorvoertuigen met een maximum-massa van niet meer dan 400 kg, dan wel 550 kg voor voertuigen gebruikt voor goederenvervoer, exclusief de massa van batterijen in elektrische voertuigen, met een motor met een netto-maximum vermogen van ten hoogste 15 kW.

Artikel 2a

  • 1 De onderdelen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, die van invloed zijn op de uitworp van verontreinigende stoffen, moeten zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd, dat zij onder normale gebruiksomstandigheden gedurende de normale levensduur van het motorrijtuig hun goede werking zullen behouden. Door de aanbieding voor een keuring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, door de fabrikant of importeur, verklaart deze dat de onderdelen van het betrokken type voldoen aan het in de eerste volzin bedoelde vereiste.

  • 2 Onze Minister stelt regels omtrent wat wordt verstaan onder normale levensduur en goede werking als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Wanneer Onze Minister vaststelt dat in Nederland geregistreerde motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, behorend tot één type, wat betreft hun onderdelen niet voldoen aan het gestelde in de eerste volzin van het eerste lid, brengt deze de fabrikant of importeur hiervan schriftelijk op de hoogte.

  • 4 De fabrikant of importeur heeft gedurende twee maanden na de datum van verzending van de in het derde lid bedoelde mededeling de gelegenheid aannemelijk te maken, dat het onderzochte type motorrijtuig wat betreft de onderdelen voldoet aan het vereiste bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

  • 5 Onze Minister kan de fabrikant of importeur die niet binnen de in het vierde lid bedoelde termijn aannemelijk heeft gemaakt dat de in dat lid bedoelde motorrijtuigen wat betreft hun onderdelen voldoen aan het vereiste bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid, verplichten voor een door hem vast te stellen datum alle in Nederland geregistreerde exemplaren, behorende tot het betrokken type, dan wel een door Onze Minister aan te wijzen deel daarvan, op de goede werking, bedoeld in het eerste lid te controleren en zo nodig de strijdigheid met dat vereiste op te heffen.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing indien de fabrikant of importeur aannemelijk maakt dat onderhoud van de onderdelen van de onderzochte motorrijtuigen die van invloed zijn op de uitworp van verontreinigende stoffen, niet volgens de voorschriften van de fabrikant is uitgevoerd, of dat van de fabrikant afkomstige gebruiksvoorschriften, gegeven met het oog op de uitworp van luchtverontreiniging, niet zijn opgevolgd.

Artikel 2b

  • 1 Bij de vervaardiging van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, dat behoort tot een type dat is goedgekeurd op grond van artikel 2, eerste lid, worden technische middelen van dien aard gebruikt dat de uitlaat- en verdampingsemissies van het desbetreffende motorrijtuig gedurende de normale levensduur en onder normale gebruiksomstandigheden als bedoeld in bijlage I, punt 7.1, bij richtlijn 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 76) worden beperkt op een wijze als bedoeld in bijlage I, punt 5.1.1, bij die richtlijn.

  • 3 Het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats overeenkomstig bijlage I, punt 7, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn.

  • 4 Indien uit het onderzoek door een instantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, blijkt dat niet voldaan is aan het eerste lid, verplicht Onze Minister de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur ten aanzien van alle in Nederland geregistreerde motorrijtuigen die behoren tot het betrokken type dan wel tot een door Onze Minister aangewezen deel daarvan tot het nemen van maatregelen als bedoeld in bijlage I, punt 7.1.7.4, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn.

  • 5 Indien een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte Nederland in kennis stelt van een besluit tot goedkeuring van een plan van corrigerende maatregelen als bedoeld in bijlage I, punt 7.1.7.4, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn, kan Onze Minister de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur ten aanzien van alle in Nederland geregistreerde motorrijtuigen die behoren tot het betrokken type dan wel tot een door Onze Minister aangewezen deel daarvan verplichten tot het uitvoeren van dat plan.

  • 6 Indien een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte Nederland er in kennis van stelt dat een motorrijtuig van een type, dat is goedgekeurd door een instantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, niet voldoet aan de eisen van het eerste lid en deze kennisgeving door Onze Minister niet wordt betwist, verplicht Onze Minister de fabrikant, diens gevolmachtigde in Nederland of de importeur ten aanzien van alle in Nederland geregistreerde motorrijtuigen die behoren tot het betrokken type dan wel tot een door Onze Minister aangewezen deel daarvan tot het nemen van maatregelen als bedoeld in bijlage I, punt 7.1.7.5, bij de in het eerste lid genoemde richtlijn.

Artikel 3a

  • 1 Het is verboden een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, dat behoort tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, bedrijfsmatig in te voeren, dan wel ten verkoop in voorraad te hebben, ten verkoop aan te bieden, te verkopen, af te leveren of te vervoeren indien daarop niet een symbool, betrekking hebbende op de bevindingen bij een keuring als bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, is aangebracht.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is van overeenkomstige toepassing op een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, met dien verstande dat het symbool gegevens bevat met betrekking tot afstelling en controle.

  • 3 Onze Ministers stellen regelen omtrent de vorm en de inhoud van het symbool, bedoeld in het eerste of tweede lid, en de plaats waar het wordt aangebracht.

  • 4 Het is verboden een krachtens het eerste of tweede lid vastgesteld symbool - of een symbool dat de indruk kan wekken een der aldus vastgestelde symbolen te zijn - aan te brengen op een motorrijtuig dat niet behoort tot het type met het oog waarop de vaststelling van dat symbool is geschied.

Artikel 4

  • 1 De in de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 3a gestelde verboden gelden niet indien de handelingen geschieden met het oog op het buiten Nederland in de handel brengen van het motorrijtuig. De in artikel 2, derde en vierde lid, gestelde verboden gelden niet indien de handelingen geschieden met het oog op de uitvoer naar het grondgebied van een staat die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Het in artikel 2, vierde lid, gestelde verbod geldt voorts niet ten aanzien van vervangingsmotoren, bestemd voor motorrijtuigen die behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, b of c, die voor 1 oktober 2001 tot het verkeer op de weg zijn toegelaten.

  • 2 De in de artikelen 2 en 3a gestelde verboden gelden voorts niet ten aanzien van motorrijtuigen:

    • a. die zich in het kader van bedrijfsmatige vervaardiging nog bevinden in het stadium van beproeving of onderzoek;

    • b. die dienen als monster bij een ingevolge dit besluit te verrichten keuring;

    • c. die blijkens een door het daartoe bevoegde orgaan in het krachtens artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs onder "Bijzonderheden" geplaatste aantekening uitsluitend worden gehouden om te worden tentoongesteld of aan overeenkomstige manifestaties deel te nemen;

    • d. die blijkens een aantekening als bedoeld onder c hier te lande aanwezig zijn met een vrijstelling onder voorwaarde van uitvoer met betrekking tot de voor het motorrijtuig geheven belastingen.

  • 3 Het tweede lid, aanhef en onder a, en aanhef en onder b, is van overeenkomstige toepassing op verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking aangedreven door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of dieselmotoren, bestemd voor de aandrijving van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b.

Hoofdstuk III. Typekeuring

Artikel 5

  • 1 Onze Ministers stellen de voorschriften vast, aan de hand waarvan de in artikel 2, eerste lid, onder a, tweede lid, onder a, derde lid, onder a, en vierde lid, onder a, bedoelde keuringen worden verricht. De voorschriften hebben uitsluitend betrekking op de eigenschappen of onderdelen van motorrijtuigen en van verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking aangedreven door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of dieselmotoren, bestemd voor de aandrijving van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, die bepalend zijn voor de door deze veroorzaakte luchtverontreiniging, en bevatten mede een omschrijving van het keuringsproces.

Artikel 10

In geval van wijziging van de keuringsvoorschriften die ten grondslag hebben gelegen aan een goedkeuring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of c, of tweede lid, onder a of d, derde lid, onder a of c, of vierde lid, onder a of c, of aan een mededeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b of c, derde lid, onder b, of vierde lid, onder b, kunnen Onze Ministers een termijn stellen bij het verstrijken waarvan die goedkeuring ophoudt te gelden, onderscheidenlijk die mededeling voor de toepassing van dit besluit ophoudt van kracht te zijn.

Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14

  • 1 Met betrekking tot motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, zijn artikel 2, eerste lid, en artikel 3a, tweede lid, slechts van toepassing indien het betreft motorrijtuigen die behoren tot een type dat voldoet aan scherpere grenswaarden dan genoemd in de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (83/351/EEG, PbEG L 197).

  • 2 Artikel 3a geldt niet voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, behorende tot een vóór 1 januari 1975 in produktie genomen type en vervaardigd of ingevoerd vóór 1 januari 1976.

Artikel 14a

  • 1 Een wijziging van de richtlijn, genoemd in artikel 2, derde lid, gaat voor de toepassing van artikel 2 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2 Een wijziging van de richtlijn, genoemd in artikel 2b, eerste lid, gaat voor de toepassing van dat artikel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 15

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging.

  • 2 Het treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Porto Ercole , 18 juli 1973

JULIANA.

De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,

I. VORRINK.

Uitgegeven de tweede augustus 1973.

De Minister van Justitie a.i.,

DE GAAY FORTMAN.