Vaststelling grondslagen voor uitkeringen aan vervolgden

Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006.
Geldend van 13-06-1975 t/m heden

Vaststelling grondslagen voor uitkeringen aan vervolgden

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

Gelet op artikel 8, zesde lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Stb. 1972, 669);

Gezien de adviezen van de Uitkeringsraad, de Stichting Joods Maatschappelijk Werk, de Stichting Pelita en de Stichting 1940–1945,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet:

de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Stb. 1972, 669);

b. grondslag:

de grondslag, bedoeld in artikel 8, zesde lid, van de wet.

Artikel 2

Indien de vervolgde geen onderwijs heeft kunnen volgen of het onderwijs beperkt is gebleven tot basisonderwijs, wordt de grondslag vastgesteld op de bedragen onderscheidenlijk genoemd in artikel 8, zevende lid, onder a, en in artikel 8, achtste lid, onder a, van de wet, tenzij de leeftijd van de vervolgde, zijn verworven bekwaamheid en zijn persoonlijke instelling ten tijde van de aanvraag duidelijke redenen vormen om daarvan af te wijken.

Artikel 3

De grondslag wordt, indien sprake is van lager of middelbaar beroepsonderwijs dan wel van algemeen voortgezet of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, vastgesteld naar het inkomen dat de vervolgde bij voltooiing van vorenvermeld onderwijs uit arbeid in een met de opleiding overeenstemmend beroep en/of functie zou hebben verdiend.

Artikel 4

  • 1 Indien de vervolgde hoger beroepsonderwijs dan wet wetenschappelijk onderwijs heeft voltooid, wordt op de grondslag vastgesteld naar het inkomen dat deze, gezien de aard van het onderwijs en de gekozen studierichting, uit arbeid in beroep en/of functie zou hebben verdiend.

  • 2 Indien de vervolgde het in het eerste lid bedoelde onderwijs niet heeft kunnen voltooien, kan de grondslag, gezien de aard en de duur van het onderwijs en de gekozen studierichting, en mede gezien zijn leeftijd, verworven bekwaamheid en persoonlijke instelling ten tijde van de aanvraag, worden vastgesteld als ware dit voltooid.

Artikel 5

Indien de vervolgde, na beeindiging van het al dan niet voltooide onderwijs, arbeid heeft aanvaard, welke niet in overeenstemming is met het niveau van het gevolgde onderwijs en de vervolgde uit die arbeid een inkomen geniet of heeft genoten dat ten tijde van de aanvraag minder bedraagt of zou hebben bedragen dan het inkomen dat hij op grond van dat onderwijs redelijkerwijs ten tijde van de aanvraag had kunnen verdienen, kan de grondslag worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2-4.

Deze beschikking treedt in werking met ingang van de dag na die van plaatsing in de Nederlandse Staatscourant en werkt terug tot 1 januari 1973.

Rijswijk, 2 juni 1975

De

Staatssecretaris

voornoemd,

W. Meijer