Wet aansprakelijkheid olietankschepen

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2005 en zichtdatum 31-10-2024.
Geldend van 01-09-2005 t/m 09-05-2006

Wet van 11 juni 1975, tot uitvoering van het op 29 november 1969 te Brussel tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, met Bijlage (Trb. 1970, 196) alsmede regeling van die aansprakelijkheid in overeenstemming met dat Verdrag

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in verband met de bekrachtiging van het op 29 november 1969 te Brussel tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (Trb. 1970, 196) regelen vast te stellen tot uitvoering van dat Verdrag en, in afwachting van de inwerkingtreding van dat Verdrag, reeds in overeenstemming daarmede regelen vast te stellen betreffende de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie afkomstig van olietankschepen en betreffende daarmede samenhangende onderwerpen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. «Verdrag»: het op 27 november 1992 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie 1992, met Bijlage (Trb. 1994, 229);

  • c. «schip»: alle zeeschepen en andere zeegaande vaartuigen, van welk type ook, gebouwd of aangepast voor het vervoer van olie in bulk als lading, met uitzondering van oorlogsschepen of andere schepen in eigendom van of geëxploiteerd door een Staat ten tijde dat zij uitsluitend worden gebruikt in dienst van de overheid voor andere dan handelsdoeleinden, en met dien verstande dat een schip dat olie en andere soorten lading kan vervoeren alleen als een schip wordt beschouwd, wanneer het daadwerkelijk olie in bulk als lading vervoert en tijdens iedere reis na een zodanig vervoer, tenzij wordt aangetoond dat het geen residuen van zulk vervoer van olie in bulk aan boord heeft.

  • d. "persoon": een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon;

  • e. "eigenaar": degene die in de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet (Stb. 1989, 186), als eigenaar staat vermeld dan wel in een buitenlands register waarin het schip teboekstaat als eigenaar staat ingeschreven, of, indien het schip niet te boek staat in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een soortgelijk buitenlands register, degene die het schip in eigendom heeft. Is een schip eigendom van een Staat en wordt het geëxploiteerd of gereed door een persoon, die in die Staat als exploitant of reder van dat schip is ingeschreven, dan wordt die persoon als eigenaar van het schip beschouwd;

  • f. «olie»: ruwe olie, stookolie, zware dieselolie, smeerolie, alsmede zonodig bij algemene maatregel van bestuur nader te omschrijven andere persistente, uit koolwaterstoffen bestaande minerale oliën.

  • g. «schade door verontreiniging»:

    • a. verlies of schade buiten het schip in Nederland, de territoriale zee daaronder begrepen, en in de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) of, zolang een zodanige zone niet is ingesteld, binnen een gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee, waarvan de buitengrenzen samenvallen met die van het aan Nederland toekomende gedeelte van het continentaal plat, toegebracht door bevuiling als gevolg van het ontsnappen of lozen van olie uit het schip, waar zulk ontsnappen of lozen ook heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat vergoeding voor andere schade aan het milieu dan winstderving ten gevolge van deze schade wordt beperkt tot de kosten van redelijke maatregelen tot herstel die daadwerkelijk worden ondernomen of zullen worden ondernomen;

    • b. de kosten van preventieve maatregelen alsmede verlies of schade veroorzaakt door die maatregelen.

  • h. "preventieve maatregelen": na een voorval genomen redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade door verontreiniging;

  • i. «voorval»: feit of opeenvolging van feiten met eenzelfde oorzaak, waardoor schade door verontreiniging wordt veroorzaakt, of waardoor een ernstige en onmiddellijke dreiging ontstaat dat zulk een schade zal worden veroorzaakt.

  • j. "ton": behoudens in artikel 4: een gewichtseenheid van 1000 kilogram.

Artikel 2

Deze wet is mede van toepassing op aansprakelijkheid wegens voorvallen ten tijde dat het schip, in verband met het vervoer, zich bevindt op een laad- of losplaats, in een haven of op een binnenwater in Nederland en op de verplichting tot het instandhouden van een verzekering of andere financiële zekerheid ter dekking van deze aansprakelijkheid.

Hoofdstuk II. De aansprakelijkheid wegens schade door verontreiniging en de beperking van aansprakelijkheid

Artikel 3

  • 1 De eigenaar van het schip op het tijdstip van het voorval of, zo dit bestaat uit een opeenvolging van feiten, op het tijdstip van het eerste feit, is aansprakelijk voor schade door verontreiniging, veroorzaakt door het schip als gevolg van het voorval.

  • 2 De eigenaar is niet aansprakelijk indien hij bewijst dat de schade

    • - werd veroorzaakt door oorlogshandeling, vijandelijkheden, burgeroorlog, opstand of een natuurverschijnsel van een uitzonderlijke, onvermijdelijke en onweerstaanbare aard, of

    • - geheel en al werd veroorzaakt door een handelen of nalaten van derden, met het opzet schade te veroorzaken, of

    • - geheel en al werd veroorzaakt door schuldig handelen of nalaten van een regering of andere autoriteit, verantwoordelijk voor het onderhouden van lichten of andere hulpmiddelen bij de navigatie, in de uitoefening van die taak.

  • 3 Indien de eigenaar bewijst dat de schade door verontreiniging geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een handelen of nalaten van de persoon die de schade heeft geleden, met het opzet schade te veroorzaken of van de schuld van die persoon, kan hij geheel of gedeeltelijk worden ontheven van zijn aansprakelijkheid tegenover die persoon.

  • 4 Voor schade door verontreiniging kan de eigenaar niet uit anderen hoofde worden aangesproken.

  • 5 Voor schade door verontreiniging kunnen, onverminderd het bepaalde in het zesde lid van dit artikel, noch uit hoofde van deze wet noch uit anderen hoofde worden aangesproken:

    • a. de ondergeschikten, vertegenwoordigers of lasthebbers van de eigenaar of de leden van de bemanning;

    • b. de loods of enige andere persoon die, zonder lid van de bemanning te zijn, diensten voor het schip verricht;

    • c. een bevrachter (hoe ook omschreven, met inbegrip van een rompbevrachter), beheerder of degene in wiens handen de exploitatie van het schip is gelegd;

    • d. personen die met instemming van de eigenaar of in opdracht van een bevoegde overheidsinstantie hulpverleningswerkzaamheden verrichten;

    • e. personen die preventieve maatregelen nemen;

    • f. alle ondergeschikten, vertegenwoordigers of lasthebbers van personen genoemd onder b, c, d en e;

    tenzij de schade het gevolg is van hun persoonlijk handelen of nalaten, hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en in de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

  • 6 De eigenaar heeft een recht van verhaal op derden die voor de schade uit anderen hoofde, anders dan uit overeenkomst, jegens de benadeelden aansprakelijk zijn. Voor zover niet anders is overeengekomen, heeft hij op de in het vijfde lid genoemde, van aansprakelijkheid vrijgestelde, personen echter geen recht van verhaal, tenzij de schade het gevolg is van hun persoonlijk handelen of nalaten, begaan hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en in de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

Artikel 3a

Wanneer zich een voorval voordoet waarbij twee of meer schepen zijn betrokken en er ten gevolge daarvan schade door verontreiniging is ontstaan, zijn de eigenaren van alle daarbij betrokken schepen, tenzij zij ingevolge artikel 3 van aansprakelijkheid zijn ontheven, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die redelijkerwijs niet te scheiden is. Op de onderlinge verhouding van de eigenaren van de betrokken schepen is artikel 545, derde lid, laatste volzin, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

  • 1 De eigenaar kan zijn aansprakelijkheid per voorval beperken tot een totaal bedrag dat als volgt wordt berekend:

    • a. drie miljoen rekeneenheden voor een schip met een brutotonnage van niet meer dan 5000;

    • b. voor een schip met een grotere brutotonnage, voor elke toename van de brutotonnage met één, 420 rekeneenheden boven het onder a. genoemde bedrag, met dien verstande evenwel dat dit bedrag in geen geval in totaal 59,7 miljoen rekeneenheden te boven kan gaan.

  • 2 De eigenaar kan zijn aansprakelijkheid niet overeenkomstig het voorgaande lid beperken, indien wordt bewezen dat de schade door verontreiniging het gevolg is van zijn persoonlijk handelen of nalaten, hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en in de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

  • 3 De in het eerste lid genoemde rekeneenheid is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel is de brutotonnage van het schip de brutotonnage berekend overeenkomstig de voorschriften voor de meting vervat in Bijlage 1 van het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, 1969.

Artikel 5

  • 1 Ten einde zich te kunnen beroepen op de in artikel 4 bedoelde beperking van aansprakelijkheid moet de eigenaar een fonds vormen bij de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rechtbank, tot een bedrag gelijk aan het maximum van zijn aansprakelijkheid. Het fonds kan worden gevormd door het storten van een geldsom of het stellen van een door de rechtbank goed te keuren bankgarantie of andere financiële zekerheid.

  • 2 Heeft de eigenaar een fonds gevormd en is hij gerechtigd zijn aansprakelijkheid te beperken, dan is terzake van vorderingen tot vergoeding van schade door verontreiniging gegrond op dat voorval, geen verhaal meer mogelijk op andere goederen van de eigenaar, indien het fonds werkelijk beschikbaar is tot voldoening van die vorderingen.

Artikel 6

Indien vóór de verdeling van het fonds de eigenaar, een van zijn ondergeschikten of vertegenwoordigers, een verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid heeft gesteld voor de aansprakelijkheid van de eigenaar, of enige andere persoon die er belang bij had de schuld van de eigenaar te voldoen, in verband met het voorval een vergoeding terzake van schade door verontreiniging heeft betaald, dan treedt hij bij wege van subrogatie, tot het bedrag dat hij heeft betaald, in de rechten die de door hem schadeloos gestelde persoon op grond van deze wet zou hebben gehad.

Artikel 7

  • 1 Vorderingen tot vergoeding van schade door verontreiniging kunnen rechtstreeks worden ingesteld tegen de verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid heeft gesteld voor de aansprakelijkheid van de eigenaar. In dit geval kan de verweerder, zelfs indien de eigenaar op grond van het tweede lid van artikel 4 niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, zich beroepen op de in artikel 4 bedoelde beperking van aansprakelijkheid.

  • 2 De verweerder komen alle verweermiddelen toe welke de eigenaar tegen de vorderingen zou hebben kunnen aanvoeren, doch hij kan geen beroep doen op de omstandigheid dat de eigenaar surséance van betaling is verleend, dat ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is of dat deze zich in staat van faillissement of vereffening bevindt. Hij kan zich voorts verweren met een beroep op het feit, dat de schade door verontreiniging is veroorzaakt door opzettelijk wangedrag van de eigenaar zelf, doch andere verweermiddelen welke hij zou hebben kunnen aanvoeren tegen een door de eigenaar tegen hem ingestelde vordering komen hem niet toe.

  • 3 De verweerder kan de eigenaar steeds in het geding roepen.

  • 4 Een verzekeraar of andere persoon die financiële zekerheid heeft gesteld voor de aansprakelijkheid van de eigenaar kan in diens plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5 een fonds vormen, zelfs indien de eigenaar op grond van het tweede lid van artikel 4 niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken. De vorming van dit fonds heeft dezelfde rechtsgevolgen als de vorming van een fonds door de eigenaar, doch indien de eigenaar op grond van het tweede lid van artikel 4 niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken, blijven de rechten van de schuldeisers, voor zover hun vorderingen niet uit het fonds zijn voldaan, tegenover hem onverlet en treden die rechtsgevolgen alleen in ten aanzien van degene die het fonds vormde.

Artikel 8

Het recht op schadevergoeding uit hoofde van deze wet vervalt, wanneer niet binnen drie jaar na de datum waarop de schade is ontstaan een rechtsvordering ter zake is ingesteld, doch in ieder geval nadat zes jaar zijn verstreken na de datum van het voorval waaruit de schade is ontstaan. Indien het voorval bestond uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, loopt de termijn van zes jaren na de dag waarop het eerste dier feiten plaatsvond.

Hoofdstuk III. De vorderingen ter zake van schade door verontreiniging en de verdeling van het fonds

Artikel 8a

Tot de kennisneming in eerste aanleg van vorderingen tot vergoeding van schade door verontreiniging uit hoofde van het Verdrag en van deze wet is in Nederland bij uitsluiting bevoegd de rechtbank te Rotterdam.

Artikel 9

  • 1 Hij, die gebruik wenst te maken van de hem in artikel 4 gegeven bevoegdheid tot beperking van zijn aansprakelijkheid, verzoekt de rechtbank te Rotterdam, het bedrag waartoe zijn aansprakelijkheid is beperkt, vast te stellen en te bevelen, dat tot een procedure ter verdeling van dit bedrag zal worden overgegaan.

  • 3 De vorderingen van de eigenaar ter zake van door hem vrijwillig en binnen de grenzen der redelijkheid gedane uitgaven en gebrachte offers ter voorkoming of beperking van schade door verontreiniging staan in rang gelijk met andere vorderingen op het fonds.

  • 4 De in artikel 4 bedoelde rekeneenheid wordt omgerekend in Nederlands geld volgens de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire Fonds wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties op de dag, waarop de eigenaar voldoet aan een ingevolge artikel 642c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven bevel tot storting of tot zekerheidstelling, en volgens de op die dag geldende koers.

Artikel 10

  • 1 Is als gevolg van eenzelfde voorval schade door verontreiniging behalve in Nederland ook in een of meer andere bij het Verdrag partij zijnde Staten ontstaan, dan heeft de vorming van een fonds in die Staat of in een van die Staten overeenkomstig artikel V van het Verdrag in Nederland dezelfde rechtsgevolgen als de vorming van een fonds in Nederland, indien de schuldeiser toegang heeft tot de rechtbank die het fonds beheert en het fonds werkelijk beschikbaar is tot voldoening van zijn vordering.

  • 2 Is in het geval bedoeld in het voorgaande lid het fonds in Nederland gevormd, dan is in eerste aanleg uitsluitend de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rechtbank bevoegd tot de kennisneming van verzoeken als bedoeld in artikel 985 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van rechterlijke beslissingen uit een andere bij het Verdrag partij zijnde Staat, waarbij vorderingen tot vergoeding van schade door verontreiniging zijn toegewezen.

Hoofdstuk IIIA. De beperking van aansprakelijkheid voor schade buiten het gebied van een bij het Verdrag partij zijnde Staat

Artikel 10a

De eigenaar kan zich overeenkomstig het bepaalde in titel 7 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 642a-642z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beroepen op beperking van aansprakelijkheid uit anderen hoofde voor vorderingen terzake van verlies of schade, buiten het schip buiten Nederland, de territoriale zee daaronder begrepen, buiten de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) of, zolang een zodanige zone niet is ingesteld, buiten een gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee, waarvan de buitengrenzen samenvallen met die van het aan Nederland toekomende gedeelte van het continentaal plat en niet in het gebied van een bij het Verdrag partij zijnde Staat toegebracht, door bevuiling door olie als gevolg van het ontsnappen of lozen van die olie uit het schip, daaronder begrepen de kosten van preventieve maatregelen en verlies of schade welke zijn veroorzaakt door deze maatregelen.

Hoofdstuk IV. Bepalingen tot uitvoering van artikel vii van het verdrag

Titel I. De verplichting tot het in stand houden van een verzekering of andere financiële zekerheid en de overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid

Artikel 11

De eigenaar van een in Nederland teboekstaand schip is verplicht om ten tijde dat daarmee waar ter wereld ook meer dan 2000 ton olie in bulk als lading wordt vervoerd, een verzekering of andere financiële zekerheid in stand te houden ter dekking van zijn uit deze wet en uit het Verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid, tot het in artikel 4, eerste lid, vermelde bedrag.

Artikel 12

De eigenaar van een schip dat teboekstaat buiten Nederland of een andere dan de Nederlandse vlag voert, is, verplicht om, ten tijde dat dit schip meer dan 2000 ton olie in bulk als lading vervoert en een haven of laad- of losplaats in Nederland aanloopt of verlaat, of een Nederlands binnenwater bevaart, een verzekering of andere financiële zekerheid in stand te houden ter dekking van zijn uit deze wet en uit het Verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid, tot het in artikel 4, eerste lid, van deze wet en in artikel V, eerste lid, van het Verdrag bedoelde bedrag.

Artikel 13

De overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid ten aanzien van een schip dat teboekstaat in Nederland of dat teboekstaat in een Staat die niet bij het Verdrag partij is, of de vlag voert van zulk een Staat, moet voldoen aan het volgende:

  • a. de overeenkomst moet zijn aangegaan met een verzekeraar, een bank of andere financiële instelling of een andere persoon, van wie Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Financiën, de financiële draagkracht tot het geven van dekking voor de uit deze wet en het Verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid voldoende oordeelt;

  • b. de gelden uit de overeenkomst moeten, indien de verstrekker van financiële zekerheid buiten Nederland is gevestigd, ook werkelijk in Nederland ter beschikking kunnen komen;

  • c. uit de overeenkomst moet blijken, dat de benadeelde, in overeenstemming met artikel 7 van deze wet en met artikel VII, achtste lid, van het Verdrag, zijn vordering rechtstreeks tegen de verstrekker van financiële zekerheid kan instellen. Indien de overeenkomst een beding inhoudt dat de eigenaar zelf voor een deel in de vergoeding van de schade door verontreiniging zal bijdragen, moet uit de overeenkomst blijken, dat de verstrekker van financiële zekerheid niettemin jegens de benadeelde terzake van schade door verontreiniging gehouden blijft tot betaling ook van dat deel van de schadevergoeding;

  • d. uit de overeenkomst moet blijken, dat de verstrekker van financiële zekerheid deze binnen de tijdsduur waarvoor het certificaat van artikel 15 is afgegeven, niet eerder kan schorsen of beëindigen of zodanig wijzigen dat hij niet meer aan dit artikel voldoet, dan na verloop van drie maanden na de datum van ontvangst van een mededeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid; tenzij het certificaat is ingeleverd of een nieuw is afgegeven vóór het verstrijken van de termijn.

Artikel 14

Gelden uit een verzekering of andere financiële zekerheid welke ingevolge de artikelen 11 en 12 wordt in stand gehouden, zijn uitsluitend beschikbaar voor de voldoening van vorderingen ingevolge deze wet. Voor andere vorderingen kan op deze gelden geen beslag worden gelegd.

Titel 2. Het certificaat en het bewijs van financiële zekerheid

Artikel 15

  • 1 Onze Minister geeft aan de eigenaar van een in Nederland teboekstaand schip of van een schip dat niet is teboek gesteld in een Staat die bij het Verdrag partij is, op diens verzoek een certificaat af als omschreven in artikel VII, tweede lid, van het Verdrag en in de vorm van het model uit de Bijlage van het Verdrag, of waarmerkt als certificaat een door de verstrekker van financiële zekerheid in deze vorm ten behoeve van de eigenaar afgegeven document, indien hem is gebleken dat de eigenaar aan zijn in artikel 11 bedoelde verplichting voldoet.

  • 2 Bij het verzoek moet de eigenaar de volgende gegevens en stukken overleggen:

    • a. de naam en woonplaats van de eigenaar en de plaats waar diens hoofdkantoor is gevestigd;

    • b. een uittreksel uit de registratie voor schepen als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet vermeldende tenminste de gegevens bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j, van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen, met dien verstande dat ingeval dat uittreksel meer dan twee dagen vóór de dag der overlegging is afgegeven, op dat uittreksel een verklaring van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers moet voorkomen, afgegeven binnen voornoemde termijn van twee dagen, dat sedert de afgifte de op dat uittreksel vermelde gegevens geen wijziging hebben ondergaan;

    • c. een afschrift van de overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid;

    • d. de naam, en de plaats waar het hoofdkantoor is gevestigd van degene die de financiële zekerheid verstrekt en, zo nodig, het kantoor waar deze zekerheid wordt verstrekt;

    • e. het tijdstip waarop de financiële zekerheid ingaat en het tijdstip waarop deze een einde neemt.

Artikel 17

Onze Minister wijst een verzoek als bedoeld in artikel 15 af, indien de overgelegde gegevens of stukken onvoldoende of onjuist zijn, of indien de overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid niet voldoet aan de daaraan bij of krachtens deze wet gestelde eisen. De beschikking bevat de gronden tot afwijzing en wordt de verzoeker schriftelijk medegedeeld. In deze mededeling wordt de verzoeker tevens kennis gegeven op welke wijze en binnen welke termijn hij beroep tegen de beschikking kan instellen.

Artikel 18

  • 1 De eigenaar aan wie een certificaat is afgegeven, is verplicht om onverwijld aan Onze Minister schriftelijk mededeling te doen van het ongeldig worden, de schorsing of de beëindiging van de overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid binnen de tijdsduur waarvoor het certificaat is afgegeven, alsmede van elke wijziging welke zich gedurende die tijdsduur voordoet in de gegevens welke bij het in artikel 15 bedoelde verzoek zijn overgelegd.

  • 2 Onze Minister draagt zorg, dat van een mededeling als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van een overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid voor een in Nederland teboekstaand schip schriftelijk kennis wordt gegeven aan het kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, waar de openbare registers waarin het verzoek tot teboekstelling van het schip is ingeschreven, worden gehouden, welke kennisgeving aldaar wordt bewaard.

  • 3 Het bestaan en de dagtekening van ontvangst van kennisgevingen als bedoeld in het tweede lid, worden onverwijld vermeld in de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet. Kennisgevingen als bedoeld in het tweede lid, zijn openbaar.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde mededeling kan behalve door de eigenaar ook worden gedaan door degene die de financiële zekerheid verstrekt.

Artikel 19

  • 1 Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister van Financiën, een certificaat intrekken indien, door wijziging in de gegevens welke bij het in artikel 15 bedoelde verzoek zijn overgelegd of doordat die gegevens onvoldoende of onjuist blijken te zijn, het niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen, of indien er goede gronden zijn om aan te nemen dat de financiële draagkracht van de verstrekker van de financiële zekerheid onvoldoende was, of is geworden of, indien deze buiten Nederland is gevestigd, blijkt van een beletsel voor het werkelijk in Nederland beschikbaar komen van de gelden.

  • 2 De beschikking bevat de gronden tot de intrekking en wordt de eigenaar schriftelijk medegedeeld. In deze mededeling wordt een termijn gesteld voor de inlevering van het certificaat. Tevens wordt de eigenaar kennis gegeven, op welke wijze en binnen welke termijn hij beroep tegen de beschikking kan instellen. Ingeval van beroep vangt de termijn van inlevering aan op de dag volgende op die, waarop de eigenaar mededeling heeft ontvangen van de beslissing waarbij het beroep is afgewezen of niet-ontvankelijk is verklaard.

Artikel 20

  • 1 De eigenaar is verplicht om het certificaat zo spoedig mogelijk nadat overeenkomstig artikel 18, eerste lid, mededeling is gedaan van het ongeldig worden, de schorsing of de beëindiging van de overeenkomst tot verstrekking van financiële zekerheid, of nadat de tijdsduur waarvoor het is afgegeven is verstreken, bij Onze Minister in te leveren.

  • 2 De eigenaar is verplicht om het certificaat ingeval van onherroepelijke intrekking bij Onze Minister in te leveren binnen de termijn, bedoeld in artikel 19, tweede lid.

Artikel 21

  • 1 Onze Minister zendt een afschrift van elk door hem ten aanzien van een in Nederland teboek gesteld schip afgegeven certificaat, alsmede van elke onherroepelijke beschikking tot intrekking van een ten aanzien van een in Nederland teboek gesteld schip afgegeven certificaat, aan het kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, welke kennisgeving aldaar wordt bewaard.

Hoofdstuk V. Toezicht op de naleving van het Verdrag en de wet; strafbepalingen

Artikel 22

De kapitein van een in Nederland teboekstaand schip waarmede, waar ter wereld ook, meer dan 2000 ton olie in bulk als lading wordt vervoerd, is verplicht een geldig certificaat als bedoeld in artikel 15 aan boord te hebben en op eerste aanvraag te vertonen of te doen vertonen aan de ambtenaren, belast met de opsporing van overtredingen van deze wet.

Artikel 23

De kapitein van een schip waarmede meer dan 2000 ton olie in bulk als lading wordt vervoerd, is bij het aanlopen of verlaten van een haven of een laad- of losplaats in Nederland en ten tijde dat het schip, in verband met het vervoer, zich aldaar of op een binnenwater in Nederland bevindt, of een zodanig water bevaart, verplicht, een geldig certificaat als bedoeld in artikel 15 van deze wet of in artikel VII van het Verdrag aan boord te hebben en op eerste aanvraag te vertonen of te doen vertonen aan de ambtenaren, belast met de opsporing van overtredingen van deze wet.

Artikel 24

  • 1 Het is de eigenaar, de rompbevrachter en de kapitein van een schip waarmede meer dan 2000 ton olie in bulk als lading wordt vervoerd verboden, dit een haven of laad- of losplaats in Nederland te doen aanlopen of verlaten of, in verband met het vervoer, aldaar of op een binnenwater in Nederland te doen verblijven, of een zodanig water te doen bevaren, indien met betrekking tot dat schip niet een certificaat als bedoeld in artikel 15 van deze wet of in artikel VII van het Verdrag is afgegeven. Het verbod wordt ten aanzien van uitgaande schepen zonodig met behulp van de sterke arm gehandhaafd.

  • 2 In bijzondere gevallen kan, in het belang van de bestrijding van verontreiniging door olie, de veiligheid van de scheepvaart of het welzijn van opvarenden van het schip, door of vanwege Onze Minister ontheffing worden verleend van het in het voorgaande lid bedoelde verbod. Aan de verlening van ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden en aan de ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld.

Artikel 25

  • 1 Bij vermoeden van overtreding van artikel 24 kan aan de kapitein bevel worden gegeven dat het schip Nederland niet mag verlaten, voordat op een bij het bevel aan te wijzen plaats een bij dat bevel bepaalde geldsom is gestort waarop een ter zake van die overtreding op te leggen geldboete zal kunnen worden verhaald. Het bevel wordt zonodig met behulp van de sterke arm gehandhaafd.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bevel wordt op vordering van de officier van justitie gegeven door de voorzitter van de rechtbank waarvoor de zaak wordt of zal worden vervolgd. De kapitein wordt vooraf gehoord of althans behoorlijk opgeroepen. Het bevel is dadelijk uitvoerbaar en wordt onverwijld aan de kapitein betekend.

  • 3 Van het bevel of de beschikking tot afwijzing van de vordering kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen en de verdachte binnen veertien dagen na de betekening in beroep komen bij het gerechtshof. Het hof beslist zo spoedig mogelijk.

  • 4 Zodra het in de strafzaak gewezen vonnis onherroepelijk is geworden, wordt de gestorte geldsom wederom ter beschikking van de rechthebbende gesteld nadat daarop een bij dat vonnis opgelegde geldboete in mindering is gebracht. Tot dat tijdstip en te rekenen vanaf de dag dat de geldsom werd gestort, wordt over die som rente vergoed.

Artikel 26

  • 1 Onze Minister kan verlangen dat de eigenaar van een schip waarmede het verbod van artikel 24, eerste lid, is overtreden, alsnog een overeenkomst tot verzekering of verstrekking van andere financiële zekerheid sluit ter dekking van zijn aansprakelijkheid wegens schade door verontreiniging, tot het in artikel 4 bedoelde bedrag en voor de duur van de tijd dat het schip beladen met meer dan 2000 ton olie een Nederlands binnenwater bevaart of, in verband met het vervoer, zich bevindt op een laad- of losplaats, in een haven of op een binnenwater in Nederland. Voldoet de eigenaar hier niet aan, dan kan Onze Minister voor hem een zodanige overeenkomst, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, sluiten.

  • 2 In dit geval is het de kapitein verboden het schip te doen vertrekken alvorens de kosten van de overeenkomst aan Onze Minister zijn vergoed of daarvoor zekerheid is gesteld. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het verbod.

Hoofdstuk VI. Slotbepalingen

Artikel 29

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de voor de afgifte of waarmerking van een certificaat als bedoeld in artikel 15 verschuldigde vergoedingen, betreffende de hoogte van de in artikel 25, vierde lid, bedoelde rente, alsmede, indien dit in het belang van een goede uitvoering der wet of in verband met internationale afspraken inzake de uitvoering van het Verdrag noodzakelijk is, betreffende andere in de Hoofdstukken I-IV geregelde onderwerpen.

Artikel 30

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet aansprakelijkheid olietankschepen. Zij treedt voor wat betreft de artikelen 4-7 en 9-29 in werking op een door Ons nader te bepalen tijdstip. De artikelen 1-3 en 8 zijn slechts van toepassing ten aanzien van aansprakelijkheid uit een voorval dat na de dag van inwerkingtreding van deze wet heeft plaats gevonden.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 11 juni 1975

JULIANA.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. M. VAN HULTEN.

De Staatssecretaris van Financiën,

A. DE GOEDE.

Uitgegeven de eerste juli 1975.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.