Wet schadefonds geweldsmisdrijven

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2013 en zichtdatum 01-01-2016.
Geldend van 01-01-2012 t/m 30-06-2016

Wet van 26 juni 1975, houdende voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorlopige regelen te geven voor de instelling van een fonds waaruit uitkeringen kunnen worden toegekend aan personen die ten gevolge van een geweldsmisdrijf zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen, alsmede aan bepaalde nabestaanden van die personen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

het fonds: het schadefonds geweldsmisdrijven, bedoeld in artikel 2;

Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

de commissie: de commissie, bedoeld in artikel 8, die met het beheer van het fonds is belast;

de benadeelde: het slachtoffer, onderscheidenlijk de nabestaande, door of namens wie een aanvraag voor een uitkering bij het fonds is ingediend.

Artikel 2

  • 1 Er is een schadefonds geweldsmisdrijven. Onze Minister verstrekt het fonds jaarlijks een subsidie voor de kosten van de uitvoering van deze wet, voor zover niet op andere wijze in de vergoeding van deze kosten kan worden voorzien.

  • 3 Het fonds is rechtspersoon en gevestigd te Rijswijk. De voorzitter van de commissie, of degene die hem vervangt, vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte.

Artikel 3

  • 1 Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan:

    • a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;

    • b. aan een ieder die ten gevolge van een aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig buiten Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;

    • c. aan nabestaanden van een onder a of b bedoeld persoon, indien deze ten gevolge van het misdrijf is overleden;

    • d. aan anderen dan de onder c bedoelde personen, die de kosten van lijkbezorging hebben voldaan van een onder a of b bedoeld persoon, indien deze ten gevolge van het misdrijf is overleden.

  • 2 Voor de toepassing van het vorige lid gelden als nabestaanden:

    • a. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en de geregistreerde partner van de overledene;

    • b. andere bloed- of aanverwanten van de overledene, mits deze reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was;

    • c. degenen die reeds vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag, voor zover aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden zou zijn voortgezet;

    • d. degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding;

    • e. bloedverwanten van de overledene in de eerste graad en in de tweede graad in de zijlijn.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf begrepen: de strafbare poging daartoe.

Artikel 4

  • 1 De uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.

Artikel 5

Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.

Artikel 6

  • 1 Het fonds houdt bij het doen van een uitkering rekening met schadevergoeding die het slachtoffer langs burgerrechtelijke weg kan verhalen of heeft verhaald en met overige vergoedingen van schade die als gevolg van het misdrijf aan het slachtoffer zijn of kunnen worden vergoed.

  • 2 In het geval dat het fonds van oordeel is, al dan niet op verzoek van de aanvrager, dat het afwachten van de procedures bedoeld in het eerste lid onredelijk lang zou duren, kan het fonds aan de aanvrager een uitkering toekennen. Het fonds stelt daarbij de voorwaarde dat het door het slachtoffer ontvangen vergoedingen bedoeld in het eerste lid, waarvan het fonds na de uitkering kennis krijgt, alsnog in mindering op het bedrag van de uitkering kan brengen.

  • 3 Het fonds kan bij de toekenning de op grond van het eerste lid door het slachtoffer ontvangen vergoedingen in mindering brengen. Indien het fonds na de uitkering kennis krijgt van een aan het slachtoffer gedane vergoeding, bedoeld in het eerste lid, kan het dit bedrag alsnog in mindering op het bedrag van de uitkering brengen. Het fonds doet mededeling van deze verrekening aan de aanvrager.

  • 4 De Staat treedt voor het bedrag dat het fonds aan de aanvrager heeft uitgekeerd in de rechten die deze ter zake van de door hem geleden schade tegenover derden heeft.

Artikel 7

Een aanvraag voor een uitkering moet bij het fonds worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Wordt de aanvraag door een nabestaande gedaan, dan begint die termijn te lopen van de dag van het overlijden. Een na afloop van de termijn ingediende aanvraag wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat de aanvraag zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.

Artikel 8

  • 1 Op de aanvraag wordt beslist door een commissie die met het beheer van het fonds is belast. De commissie kan bij de beoordeling van de aanvraag afwijken van het bepaalde bij deze wet, indien toepassing ervan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2 De commissie bestaat uit meervoudige en enkelvoudige kamers. Een meervoudige kamer bestaat uit een oneven aantal van ten minste drie leden. Een van de leden wordt door Onze Minister als voorzitter aangewezen. De voorzitter kan, gehoord de commissie, uit de leden een plaatsvervangend voorzitter aanwijzen.

  • 3 De benoeming van de leden van de commissie geschiedt voor ten hoogste vier jaar, behoudens de mogelijkheid van eerder ontslag op eigen verzoek. Herbenoeming kan tweemaal, telkens voor ten hoogste vier jaar, plaatsvinden. Het lidmaatschap eindigt bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren.

  • 4 Aanvragen van eenvoudige aard die bij de commissie aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door de enkelvoudige kamer. Indien een aanvraag naar het oordeel van deze kamer ongeschikt is voor behandeling, verwijst zij dit naar de meervoudige kamer. De enkelvoudige kamer kan ook in andere gevallen een aanvraag naar de meervoudige kamer verwijzen. De verwijzing kan geschieden in elke stand van het onderzoek. De behandeling van de verwezen aanvraag wordt voortgezet in de stand waain het zich bevindt.

  • 5 Indien een aanvraag naar het oordeel van de meervoudige kamer geschikt is voor verdere behandeling door de enkelvoudige kamer, kan zij dit verwijzen naar een enkelvoudige kamer. De vierde en vijfde volzin van het vierde lid zijn van toepassing.

  • 6 Aan de commissie is een secretaris verbonden, die door Onze Minister, de commissie gehoord, wordt benoemd en ontslagen.

Artikel 9

  • 1 De daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, colleges en ambtenaren verschaffen de commissie zo spoedig mogelijk de door haar verlangde inlichtingen. De commissie kan ook inlichtingen inwinnen bij andere personen, wanneer zij dit ter vervulling van haar taak nodig acht.

  • 2 De commissie kan getuigen en deskundigen oproepen. De benadeelde is bevoegd bij de ondervraging van de getuigen en deskundigen aanwezig te zijn; hij wordt daartoe van de voorgenomen ondervraging in kennis gesteld.

Artikel 10

De leden van de commissie leggen, alvorens aan de werkzaamheden van de commissie deel te nemen, de eed of belofte af, dat zij hun taak overeenkomstig de gestelde voorschriften naar geweten zullen vervullen. Onze Minister geeft nadere regels betreffende de wijze waarop de eed of de belofte wordt afgelegd.

Artikel 11

Vergoeding voor reis- en verblijfkosten, alsmede voor tijdverzuim, wordt toegekend aan de in artikel 9, tweede lid, bedoelde getuigen en deskundigen, en aan de benadeelde indien hij op verzoek van de commissie in persoon is verschenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld.

Artikel 12

De inrichting en werkwijze van de commissie en het secretariaat worden nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij kan worden voorzien in de instelling van een of meer subcommissies die voor bepaald omschreven werkzaamheden namens de commissie kunnen optreden.

Artikel 13

  • 1 De commissie kan, vooruitlopend op haar beslissing, een voorlopige uitkering doen.

  • 2 De beslissing tot het toekennen van een uitkering doet een vordering op het fonds ontstaan voor het bij die beslissing toegekende bedrag. De secretaris zorgt dat de beslissing zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 18a

  • 1 Een ieder die in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft en die na 1 januari 2006 in een andere Lid-Staat van de Europese Unie slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, kan een aanvraag om een uitkering door de desbetreffende Lid-Staat indienen bij het fonds.

  • 2 Het fonds zendt een aanvraag tot uitkering zo spoedig mogelijk door aan de bevoegde instantie van de desbetreffende Lid-Staat.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het indienen van een aanvraag om uitkering en de procedure van afhandeling daarvan.

Artikel 19

Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inrichting en de administratie van het fonds en het daarop uit te oefenen toezicht.

Artikel 22

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze wet.

Artikel 23

  • 1 Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

  • 2 Geen uitkering wordt toegekend ter zake van enig misdrijf dat vóór 1 januari 1973 is voorgevallen. Tenzij op grond van artikel 7, eerste lid, een langere termijn van toepassing is, kan ten aanzien van een misdrijf dat op of na 1 januari 1973, doch vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is voorgevallen, een aanvraag, als in dat artikel bedoeld, uiterlijk twee maanden na dat tijdstip worden ingediend.

Artikel 24

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet schadefonds geweldsmisdrijven".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 26 juni 1975

Juliana

De Minister van Justitie,

Van Agt

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1975

De Minister van Justitie a.i.,

De Gaay Fortman