Wet betreffende de positie van Molukkers

Toekomstige wijziging(en) op 01-03-2022. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 22-11-2024.
Geldend van 01-03-2017 t/m heden

Wet van 9 september 1976, houdende regelen omtrent de positie van in Nederland wonende Molukkers die niet het Nederlanderschap bezitten

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige voorzieningen te treffen ten behoeve van de positie van in Nederland wonende Molukkers die niet het Nederlanderschap bezitten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Toekomstige wijziging(en) op 01-03-2022. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Molukkers, die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht, op het tijdstip van het in werking treden van deze wet in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf hebben en niet het Nederlanderschap bezitten, worden bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving behandeld als Nederlander.

  • 2 Zij verkrijgen daardoor niet de staat van Nederlander.

  • 3 Zij die ingevolge deze wet als Nederlander worden behandeld, gelden, indien zij daarom verzoeken, als Nederlander in de zin van de Paspoortwet. In het aan hen op zodanig verzoek te verstrekken nationaal paspoort, ander reisdocument, Nederlandse identiteitskaart of vervangende Nederlandse identiteitskaart wordt ingevolge artikel 3, zesde lid, eerste volzin, van de Paspoortwet de Nederlandse nationaliteit vermeld.

Artikel 2

De behandeling als Nederlander komt ook toe aan het niet- Nederlandse kind van een vader of van een moeder, die deze behandeling geniet of, indien nog in leven, zou hebben genoten, mits dat kind op het tijdstip van het in werking treden van deze wet in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf heeft.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister van Justitie kan, op een daartoe gedaan verzoek, door een aan de verzoeker af te geven verklaring de toepassing van deze wet uitbreiden tot andere dan de in de artikelen 1 en 2 bedoelde Molukkers, welke met dezen nauwe maatschappelijke banden hebben, die zich vóór 1 oktober 1965 in Nederland hebben gevestigd en aldaar ten tijde van het verzoek woonplaats of werkelijk verblijf hebben.

  • 2 Op de kinderen van Molukkers aan wie de in het voorgaande lid bedoelde verklaring is afgegeven is artikel 2 van overeenkomstige toepassing, indien zij op het tijdstip van de indiening van het verzoek in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf hebben.

Artikel 4

Zij die ingevolge deze wet als Nederlander worden behandeld zijn uitgesloten van het kiesrecht en de verkiesbaarheid voor de verkiezingen van de leden van de Staten-Generaal en van provinciale staten.

Artikel 6

  • 2 Het niet-Nederlandse kind dat niet de behandeling als Nederlander geniet en dat na de inwerkingtreding van deze wet doch vóór de inwerkingtreding van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 1984, 628) is geboren uit een vrouw die ten tijde van de geboorte van het kind de behandeling als Nederlander genoot dan wel deze op een later tijdstip heeft verkregen, verkrijgt de behandeling als Nederlander te rekenen van de geboorte, dan wel het tijdstip waarop de moeder de behandeling als Nederlander heeft verkregen.

  • 3 Het niet-Nederlandse kind dat niet de behandeling als Nederlander geniet en dat na de inwerkingtreding van deze wet doch vóór de inwerkingtreding van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 1984, 628) krachtens beslissing van de Nederlandse, de Nederlands-Antilliaanse of de Arubaanse rechter het adoptiefkind is geworden van een vrouw die ten tijde van de adoptie van het kind de behandeling als Nederlander genoot dan wel deze op een later tijdstip heeft verkregen, verkrijgt de behandeling als Nederlander, te rekenen van de adoptie dan wel het tijdstip waarop de moeder de behandeling als Nederlander heeft verkregen.

Artikel 7

  • 1 Aan degene op wie deze wet van toepassing is of ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard wordt op zijn verzoek door de burgemeester van zijn woonplaats of van zijn werkelijke verblijfplaats dan wel, indien de verzoeker buiten Nederland woont, door de burgemeester van de gemeente waar hij laatstelijk woonplaats of werkelijk verblijf heeft gehad, een verklaring afgegeven dat hij overeenkomstig de bepalingen van deze wet als Nederlander wordt behandeld.

  • 2 Weigert de burgemeester een verklaring af te geven, dan kan de verzoeker daartegen beroep instellen bij Onze Minister.

Artikel 8

  • 1 De niet-Nederlandse vrouw of man die sedert ten minste drie jaren de echtgenoot is van een persoon als bedoeld in artikel 1 of 2, verkrijgt, indien zij of hij de behandeling als Nederlander niet reeds uit eigen hoofde bezit, die behandeling door haar of zijn wil daartoe te kennen te geven aan een autoriteit als bedoeld in artikel 21 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

  • 2 De niet-Nederlandse vrouw of man, die de echtgenote of echtgenoot is van een persoon aan wie de behandeling als Nederlander wordt verleend krachtens artikel 3 verkrijgt, indien zij of hij de behandeling als Nederlander niet reeds uit eigen hoofde bezit, die behandeling door haar of zijn wil daartoe te kennen te geven aan de burgemeester van haar of zijn woonplaats.

Artikel 9

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet betreffende de positie van Molukkers" en treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 9 september 1976

JULIANA.

De Staatssecretaris van Justitie,

H. J. ZEEVALKING.

De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

H. W. VAN DOORN.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. VAN DER STOEL.

Uitgegeven de achtentwintigste september 1976.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.