Comptabiliteitswet

[Regeling vervallen per 01-09-2002.]
Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 01-01-2003.
Geldend van 01-01-2002 t/m 30-04-2002

Wet van 8 december 1976, houdende regeling van het beheer van 's Rijks financiën

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Comptabiliteitswet 1927 (Stb. 259) te vervangen door nieuwe wettelijke bepalingen, mede ter uitvoering van de artikelen 136 en 193 van de Grondwet, voor het beheer van ’s Rijks financiën;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. De begroting van het Rijk

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Tot de begroting van het Rijk behoren:

    • a. de begroting van het koninklijk huis;

    • b. de begroting van de hoge colleges van staat en het Kabinet van de Koning;

    • c. de begroting van nationale schuld;

    • d. de begrotingen van de onderscheiden ministeries;

    • e. de begrotingen van de onderscheiden begrotingsfondsen, bedoeld in artikel 2;

  • 2 Toevoeging aan de begroting van het Rijk van andere begrotingen, alsmede de intrekking van een zodanige toevoeging geschiedt bij koninklijk besluit. Het besluit tot toevoeging bepaalt wie van Onze ministers het beheer voert over die begroting.

  • 3 De begrotingen worden elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Ten behoeve van een afzonderlijk beheer van ontvangsten en uitgaven van het Rijk kan een begrotingsfonds worden ingesteld.

  • 2 De instelling van een begrotingsfonds geschiedt bij de wet.

  • 3 De wet tot instelling van een begrotingsfonds bepaalt de aard van de uitgaven en van de ontvangsten van het betrokken fonds, de bestemming van een batig dan wel de aanvulling van een nadelig jaarsaldo van het fonds, alsmede wie van Onze ministers het beheer voert over de begroting van het fonds.

  • 4 De bepalingen van deze wet zijn op een begrotingsfonds van toepassing, voor zover bij de wet tot instelling van het fonds daarvan niet wordt afgeweken.

§ 2. Het begrotingsjaar, de ramingen, de inrichting, de opstelling, het tijdschema en de wijziging van de begrotingen

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

  • 2 De begrotingen bevatten de ramingen van de verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten, voor zover de daarmee gemoeide gelden niet toebehoren aan derden. De ramingen van de verplichtingen en van de uitgaven hebben het karakter van een maximum.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, eerste volzin, bevatten de begrotingen geen ramingen van de verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten die op grond van het bepaalde in artikel 23, tweede lid, buiten het begrotingsverband (zullen) worden gehouden.

  • 4 Onder uitgaven en ontvangsten van een jaar worden verstaan:

    • a. de geldelijke betalingen en ontvangsten in dat jaar;

    • b. de niet-geldelijke betalingen en ontvangsten in dat jaar, bedoeld in artikel 25, eerste lid;

    • c. de verrekeningen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, die in dat jaar plaatsvinden;

    • d. de toevoegingen en onttrekkingen aan een reserve als bedoeld in artikel 5, vijfde lid.

  • 5 Als verplichting van een jaar wordt geraamd het bedrag van de verplichting die in dat jaar rechtstreeks ontstaat op grond van een verdrag, een wet, een koninklijk besluit, een ministeriële regeling, een beschikking, een verbintenis of een op een controleerbare wijze vastgelegde afspraak tussen dienstonderdelen en die in dat jaar dan wel in een later jaar tot uitgaven leidt of kan leiden.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid kan als verplichting van een jaar worden opgenomen het bedrag dat in dat jaar als uitgave wordt geraamd met betrekking tot:

    • a. salarissen, wachtgelden en soortgelijke periodieke verplichtingen;

    • b. rente van de vaste en van de vlottende schuld;

    • c. aflossing van de vaste schuld;

    • d. huren, pachten en soortgelijke periodieke verplichtingen;

    • e. andere door Onze Minister van Financiën aan te wijzen categorieën verplichtingen.

  • 7 Onze Minister van Financiën doet aan de Algemene Rekenkamer schriftelijk mededeling van de aangewezen categorieën.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De ramingen van de verplichtingen en de uitgaven enerzijds en die van de ontvangsten anderzijds worden opgenomen in afzonderlijke begrotingsartikelen.

  • 2 Een begrotingsartikel is de kleinste eenheid in een begroting. Het bevat mede een kernachtige omschrijving van het onderwerp waarop het betrekking heeft.

  • 3 Per begroting worden de begrotingsartikelen gegroepeerd naar hoofdbeleidsterreinen, zodanig dat elk hoofdbeleidsterrein een helder beeld geeft van de onderwerpen van beleid. Voor zover bepaalde begrotingsartikelen niet zinvol bij een hoofdbeleidsterrein kunnen worden ondergebracht, worden deze opgenomen in het hoofdbeleidsterrein "algemeen".

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de ramingen van de uitgaven en de ontvangsten die op grond van het bepaalde in artikel 23, vierde lid, in mindering zullen worden gebracht op ontvangsten, onderscheidenlijk op uitgaven.

  • 5 Een begroting kan, met toestemming van Onze Minister van Financiën, een of meer begrotingsartikelen bevatten ten laste waarvan een begrotingsreserve kan worden aangehouden. De toelichting bij zo'n begrotingsartikel vermeldt de motieven voor het aanhouden van een reserve en geeft inzicht in de omvang van de reserve, alsmede zo mogelijk in de toevoeging en of onttrekking aan de reserve die in het begrotingsjaar worden verwacht.

  • 6 Een begroting kan een begrotingsartikel "onvoorzien" en een begrotingsartikel "geheim" bevatten.

  • 7 Een begroting kan administratieve begrotingsartikelen bevatten. De ramingen van deze begrotingsartikelen kunnen zowel negatief als positief zijn. De toelichting bij een dergelijk begrotingsartikel vermeldt het karakter ervan.

  • 8 De ramingen van de verplichtingen en de uitgaven, opgenomen in administratieve begrotingsartikelen, worden met toepassing van artikel 10 zodanig aangepast, dat deze bedragen in de rekening, bedoeld in artikel 65, op nihil uitkomen.

  • 9 Ten behoeve van de verwerking van de gevolgen van de loon- en van de prijsontwikkeling bevat een begroting een administratief begrotingsartikel "loonbijstelling" en een administratief begrotingsartikel "prijsbijstelling".

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De begroting van het koninklijk huis bevat de uitkeringen aan de leden van dat huis.

  • 2 De begroting van nationale schuld bevat in afzonderlijke begrotingsartikelen ramingen met betrekking tot:

    • a. de rente en de kosten van de vaste schuld;

    • b. de rente en de kosten van de vlottende schuld;

    • c. de uitgaven wegens aflossing van de vaste schuld;

    • d. de ontvangsten wegens uitgifte van vaste schuld.

  • 3 In afwijking van het tweede lid neemt Onze Minister van Financiën de vergoedingen en de kosten die voortvloeien uit vermogens- of financieringstransacties, andere dan transacties met betrekking tot de vaste of de vlottende schuld, als raming op in de begrotingsartikelen inzake de rente en de kosten van de vaste of de vlottende schuld.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

De memorie van toelichting bij een voorstel van wet tot vaststelling van een begroting vermeldt met betrekking tot elk begrotingsartikel de volgende gegevens:

  • a. een uiteenzetting over het te voeren beleid;

  • b. de eventuele regeling(en) op grond waarvan het beleid wordt gevoerd;

  • c. de factoren die aan de ramingen ten grondslag liggen, alsmede voor zover mogelijk gegevens omtrent de omvang van de activiteiten, prestaties en effecten die worden beoogd, waarbij deze gegevens in elk geval worden gesteld naast die van het lopende jaar en naast de uitkomsten van het aan het lopende jaar voorafgaande jaar;

  • d. voor zover zinvol een nadere splitsing van de begrotingsartikelen en van de daarbij behorende ramingen, waarbij deze ramingen worden gesteld naast de ramingen van het lopende jaar en naast de uitkomsten van het aan het lopende jaar voorafgaande jaar;

  • e. meerjarenramingen, dat wil zeggen de ramingen met betrekking tot de vier op het betrokken jaar volgende jaren;

  • f. eventuele andere cijfermatige gegevens die het inzicht in het te voeren beleid kunnen bevorderen, waartoe in voorkomende gevallen zijn te rekenen afzonderlijke gegevens over garantieverplichtingen en over grote projecten;

  • g. de economische en de functionele code, overeenkomstig de door Onze Minister van Financiën vast te stellen classificaties.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, zenden jaarlijks aan Onze Minister van Financiën uiterlijk op een door hem te bepalen datum de ontwerp-begroting voor het komende jaar, alsmede de daarbij behorende ontwerp-meerjarenramingen, bedoeld in artikel 7, aanhef en onder e.

  • 2 Onze Minister van Financiën maakt tegen een ontwerp-begroting of tegen de ontwerp-meerjarenramingen bezwaar, voor zover deze hem met het oog op het algemene financiële beleid of het doelmatige beheer van 's Rijks gelden niet toelaatbaar voorkomen.

  • 3 Indien Onze Minister van Financiën tegen een ontwerp-begroting en de daarbij behorende ontwerp-meerjarenramingen geen bezwaar heeft, dan biedt hij Ons het daarop gebaseerde voorstel van wet tot vaststelling van de begroting ter indiening bij de Tweede Kamer aan.

  • 4 Wij zenden de voorstellen van wet op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop deze voorstellen betrekking hebben, gelijktijdig aan de Tweede Kamer.

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het vierde lid kunnen Wij Onze Minister van Financiën machtigen de voorstellen van wet aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën biedt op de in artikel 8, vierde lid, genoemde dag aan de Staten-Generaal de miljoenennota aan. Daarin worden in elk geval opgenomen:

  • a. beschouwingen over de budgettaire betekenis van het voorgenomen beleid voor het Rijk;

  • b. beschouwingen over de betekenis van het voorgenomen beleid voor de volkshuishouding;

  • c. de meerjarenramingen, bedoeld in artikel 7, aanhef en onder e, volgens een door hem te bepalen mate van samenvoeging;

  • d. het overzicht, bedoeld in artikel 12, tweede lid;

  • e. een overzicht van de totalen van de uitgaven, ontvangsten en saldi over de laatste tien jaren;

  • f. een balans van de bezittingen, vorderingen en schulden van de Staat naar de toestand per 31 december van het laatst verstreken jaar met een toelichting, waaruit onder meer blijkt naar welke grondslagen deze zijn gewaardeerd.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, zenden ontwerp-begrotingswijzigingen aan Onze Minister van Financiën. Artikel 8, tweede, derde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voorstellen van wet tot wijziging van de begroting worden in elk geval ingediend met betrekking tot:

    • a. de wijzigingen, samenhangend met die bedoeld in artikel 12, eerste lid, en wel gelijktijdig met de betrokken voorjaarsnota;

    • b. nadere wijzigingen, tenzij boekhoudkundig van aard of voortvloeiend uit controlebevindingen, waaronder in elk geval begrepen de wijzigingen, samenhangend met die bedoeld in artikel 12, tweede en derde lid, en wel gelijktijdig met de betrokken najaarsnota.

    • c. de slotwetwijzigingen, zijnde per begrotingsartikel de wijziging die leidt tot opheffing van het resterende verschil tussen de begrotingsraming, inclusief eerdere wijzigingen daarin aangebracht, en het gerealiseerde bedrag en wel uiterlijk op 1 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar.

  • 3 De memorie van toelichting bij een voorstel van wet, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a of b, sluit aan bij de toelichting die op grond van artikel 7 is gegeven bij het desbetreffende voorstel van wet tot vaststelling van de begroting.

  • 4 In voorkomende gevallen zendt Onze Minister van Financiën uiterlijk op 1 juni en uiterlijk op 1 december aan de Tweede Kamer een overzicht van de voorstellen van wet, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a en b, die niet voor of op de datum van 1 juni, onderscheidenlijk 1 december aan de Tweede Kamer zijn gezonden. Dit overzicht kan zonodig worden verwerkt in de voorjaarsnota, bedoeld in artikel 12, eerste lid, respectievelijk in de najaarsnota, bedoeld in artikel 12, derde lid.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Overbrenging, geheel of gedeeltelijk, van begrotingsartikelen van een begroting naar een andere begroting in verband met een wijziging van de taakverdeling tussen ministeries geschiedt bij wet.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën biedt uiterlijk op 1 juni van elk jaar aan de Staten-Generaal de voorjaarsnota aan, waarin een overzicht wordt gegeven van de wijzigingen die noodzakelijk worden geacht in de ramingen van de uitgaven en de ontvangsten, die in de voorstellen van wet tot vaststelling van de begroting waren opgenomen. Daarin wordt tevens aangegeven in hoeverre deze wijzigingen leiden tot wijziging van de meerjarenramingen, bedoeld in artikel 7, aanhef en onder e.

  • 2 Onze Minister van Financiën biedt op de derde dinsdag van september van elk jaar aan de Staten-Generaal een overzicht aan van de wijzigingen in de ramingen, die in aansluiting op de wijzigingen, bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid, nader in dat jaar noodzakelijk worden geacht.

  • 3 Onze Minister van Financiën biedt uiterlijk op 1 december van elk jaar aan de Staten-Generaal de najaarsnota aan, waarin in aansluiting op de wijzigingen, bedoeld in het tweede lid, een overzicht wordt gegeven van de wijzigingen in de ramingen die nader in dat jaar noodzakelijk worden geacht.

§ 3. Beleidsvoornemens met financiële gevolgen voor het Rijk

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Voorstellen, andere dan voorstellen van wet tot vaststelling of wijziging van een begroting, alsmede voornemens en toezeggingen met financiële gevolgen voor het Rijk worden niet aan de ministerraad of aan de Staten-Generaal aangeboden, kenbaar gemaakt dan wel gedaan, voordat Onze Minister van Financiën daarover zijn oordeel heeft gegeven. Artikel 8, tweede lid, is ten aanzien van deze voorstellen, voornemens en toezeggingen van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het eerste lid, eerste zin, is eveneens van toepassing op voorstellen, voornemens en toezeggingen met gevolgen voor de regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Schriftelijke voorstellen, voornemens en toezeggingen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, bevatten in de toelichting daarbij een afzonderlijk onderdeel, waarin alle financiële gevolgen voor het Rijk en, waar mogelijk, de financiële gevolgen voor andere maatschappelijke sectoren worden vermeld. Daarbij wordt tevens aangegeven in hoeverre de financiële gevolgen voor het Rijk zijn begrepen in de laatste bij de Tweede Kamer ingediende begroting en in de meerjarenramingen, bedoeld in artikel 7, aanhef en onder e.

§ 4. Nadere regelgeving

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën stelt regels met betrekking tot:

  • a. de voorbereiding, de wijziging en de inrichting van de begrotingen met inbegrip van de daarbij behorende toelichtingen en bijlagen, alsmede met betrekking tot de wijze waarop de begrotingsramingen tot stand komen;

  • b. de inrichting van het afzonderlijk onderdeel van de toelichting bij de voorstellen, voornemens en toezeggingen, bedoeld in artikel 14.

Artikel 15a

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën bepaalt de criteria die gehanteerd worden voor het instellen van een begrotingsreserve als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, en stelt de voorwaarden vast voor de toevoeging en de onttrekking van gelden aan de reserve.

Hoofdstuk II. Het financiële en materiële beheer van het Rijk

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

§ 1. Het beheer van de begroting van het Rijk

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Algemene Zaken voert het beheer over de begroting van het koninklijk huis.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken voert het beheer over de begroting van de hoge colleges van staat en het Kabinet van de Koning.

    Over de aan dit beheer te geven inhoud maakt Onze Minister van Binnenlandse Zaken afspraken met de onderscheiden hoge colleges van staat en het Kabinet van de Koning, waarin recht wordt gedaan aan hun staatsrechtelijke positie.

  • 3 Onze Minister van Financiën voert het beheer over de begroting van nationale schuld.

  • 4 Onze ministers, ieder met betrekking tot het ministerie met de leiding waarvan hij is belast, voeren het beheer over de begrotingen van de desbetreffende ministeries.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, dragen zorg voor een rechtmatig financieel beheer. Zij dragen tevens zorg voor de doelmatigheid van het beheer, van de organisatie en van het beleid dat aan de begroting van het betrokken ministerie ten grondslag ligt, alsmede voor het periodiek onderzoeken van die doelmatigheid.

  • 2 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, beschikken met inachtneming van het bepaalde in artikel 36, tweede lid, over de bedragen die voor het aangaan van verplichtingen en voor het verrichten van uitgaven in die begrotingen zijn toegestaan.

  • 3 Over het bedrag toegestaan bij een begrotingsartikel "onvoorzien" kunnen Onze ministers slechts beschikken, voor zover dit bedrag met toepassing van het bepaalde in artikel 10 aan de ramingen van andere begrotingsartikelen is toegevoegd.

  • 4 Onze ministers wijzen aan wie namens hen kunnen beschikken over de toegestane bedragen en trekken een zodanige aanwijzing in.

  • 5 In afwijking van het vierde lid wijzen de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal, de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de Kanselier van de Kanselarij der Nederlandse Orden en de directeur van het Kabinet van de Koning, ieder met betrekking tot het betrokken onderdeel van de begroting van de hoge colleges van staat en het Kabinet van de Koning, aan wie kunnen beschikken over de toegestane bedragen en trekken een zodanige aanwijzing in.

  • 6 Onze ministers doen aan de Algemene Rekenkamer schriftelijk mededeling van een aanwijzing en een intrekking.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Wanneer een wet tot vaststelling van een begroting niet vóór 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft in werking is getreden, kan Onze minister die het beheer voert over die begroting in het belang van het Rijk:

    • a. voor het aangaan van verplichtingen beschikken over ten hoogste vier twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige begrotingsartikelen van het voorafgaande jaar zijn toegestaan;

    • b. voor het verrichten van uitgaven beschikken over de bedragen die in het voorstel van de wet tot vaststelling van die begroting daarvoor zijn geraamd.

  • 2 In het belang van het Rijk kan Onze minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën met betrekking tot een of meer begrotingsartikelen van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a, afwijken.

  • 3 Onze Minister van Financiën doet aan de Staten-Generaal en aan de Algemene Rekenkamer schriftelijk mededeling van een toepassing van het bepaalde in het tweede lid.

§ 2. Het kasbeheer en het materiële beheer van het Rijk

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De aan het Rijk toebehorende en toevertrouwde gelden en geldswaardige papieren worden in 's Rijks schatkist gedeponeerd.

  • 2 Onze Minister van Financiën is belast met het beheer van de centrale kassen van 's Rijks schatkist, alsmede met de coördinatie van en het toezicht op het door Onze ministers gevoerde beheer van de departementale kassen.

  • 3 Onze ministers zijn belast met het beheer van de departementale kassen, ieder voor zover dit beheer voortvloeit uit het beheer van de begrotingen en de rekeningen buiten begrotingsverband waarmee hij is belast.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan Onze Minister van Financiën bepalen dat bepaalde uitgaven en ontvangsten niet ten laste of ten gunste van de departementale kassen plaatsvinden, maar ten laste of ten gunste van de centrale kassen worden verricht.

  • 5 Onze Minister van Financiën houdt per begroting één of meer rekeningen-courant aan tussen het Ministerie van Financiën en het ministerie van Onze minister die de betrokken begroting beheert.

  • 6 Onze Minister van Financiën kan ten behoeve van een doelmatig en risico-arm kasbeheer aan derden voor zover deze collectieve middelen beheren, toestaan deze middelen in rekening-courant aan te houden bij het Ministerie van Financiën.

  • 7 Over een debet- en een creditstand van een rekening-courant kan door Onze Minister van Financiën een rentevergoeding worden vastgesteld.

Artikel 19a

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert,dragen zorg voor een rechtmatig en doelmatig materieelbeheer, een en ander voor zover het materieelbeheer niet bij of krachtens de wet aan een of meer van Onze andere ministers is opgedragen.

  • 2 Het materieelbeheer van het Rijk omvat de zorg voor het materieel dat aan het Rijk toebehoort dan wel is toevertrouwd.

  • 3 Onze Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beheer van het overtollige materieel bij het Rijk.

§ 3. De administratie van en de controle bij het Rijk

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers houden administraties bij die inzicht bieden in het gevoerde beheer en die voldoen aan eisen van doelmatigheid en controle.

  • 2 Onze Minister van Financiën voert de centrale administratie van ’s Rijks schatkist.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, dragen aan de centrale directie financieel-economische zaken van hun ministerie de zorg op voor de begrotingszaken en de daarmee samenhangende administraties. De zorg voor de begrotingszaken omvat mede het beoordelen van de aan Onze betrokken minister voor te leggen voorstellen betreffende de begrotingen en de meerjarenramingen alsmede het uitoefenen van toezicht op de uitvoering van de begrotingen.

  • 2 In overeenstemming met Onze Minister van Financiën kan op een andere wijze in de zorg voor de begrotingszaken en de daarmee samenhangende administraties worden voorzien.

  • 3 In overeenstemming met Onze Minister van Financiën wijzen Onze ministers het hoofd aan van de centrale directie, bedoeld in het eerste lid, en trekken zij een zodanige aanwijzing in.

  • 4 Onze ministers doen schriftelijk mededeling aan de Algemene Rekenkamer van:

    • a. een toepassing van het bepaalde in het tweede lid;

    • b. een aanwijzing en een intrekking, bedoeld in het derde lid.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, dragen aan de accountantsdienst van hun ministerie de controle op van:

    • a. het gevoerde financieel beheer en de jaarlijkse financiële verantwoordingen daarover; het bepaalde in artikel 51, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing;

    • b. de administraties die ten behoeve van dat beheer en die verantwoordingen worden gevoerd;

    • c. het gevoerde materieelbeheer en de daarvan bijgehouden administraties.

    Onze Minister van Financiën draagt zorg voor de accountantscontrole van de centrale administratie van 's Rijks schatkist. Artikel 52, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 In overeenstemming met Onze Minister van Financiën en na overleg met de Algemene Rekenkamer kunnen Onze ministers op een andere wijze in de controle voorzien.

  • 3 In overeenstemming met Onze Minister van Financiën wijzen Onze ministers het hoofd aan van de accountantsdienst van hun ministerie en trekken zij een zodanige aanwijzing in.

  • 4 Onze ministers doen schriftelijk mededeling aan de Rekenkamer van een aanwijzing en een intrekking.

  • 5 De resultaten van de controle worden jaarlijks vastgelegd in rapporten die zijn gericht aan Onze betrokken minister. Het samenvattende rapport bevat, behalve de belangrijkste bevindingen van de controle, een verklaring omtrent de financiële verantwoording.

§ 4. De boeking van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Elke verplichting en uitgaaf enerzijds en elke ontvangst anderzijds wordt op een begrotingsartikel onder de verplichtingen en de uitgaven, onderscheidenlijk de ontvangsten geboekt.

  • 2 Onze Minister van Financiën kan categorieën verplichtingen, uitgaven en ontvangsten aanwijzen, die op een rekening buiten het begrotingsverband kunnen worden geboekt, indien deze met een ander onderdeel van het Rijk dan wel met een derde worden verrekend.

  • 3 Verplichtingen, uitgaven en ontvangsten geboekt op rekeningen buiten het begrotingsverband worden, indien verrekening achterwege blijft, geboekt ten laste dan wel ten gunste van begrotingsartikelen van het jaar, waarin blijkt dat geen verrekening zal plaatsvinden.

  • 4 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a. kunnen terugbetalingen aan het Rijk op eerder in hetzelfde jaar gedane uitgaven ten gunste worden geboekt van de betrokken uitgavenartikelen;

    • b. kunnen terugbetalingen door het Rijk van ontvangsten ten laste worden geboekt van de betrokken ontvangstenartikelen;

    • c. kan, in geval een geldlening geheel of gedeeltelijk wordt aangegaan ter conversie van uitstaande schuld, het bedrag van de afgeloste schuld in vergelijking worden gebracht met de opbrengst van de nieuwe geldlening; een daarbij blijkend verschil wordt alsdan ten bate of ten laste van de begroting geboekt.

  • 5 De boeking van de verplichtingen en de uitgaven geschiedt ten laste van een begrotingsartikel in elk geval zodanig, dat aan de bijgehouden administraties onder meer kunnen worden ontleend:

    • a. het deel van de raming van de aan te gane verplichtingen dat daadwerkelijk is aangegaan;

    • b. het deel van de raming van de uitgaven dat daadwerkelijk tot uitgaven heeft geleid;

    • c. per individueel aangegane verplichting het deel dat nog niet tot uitgaven heeft geleid;

    • d. het deel van de raming van de uitgaven waarvoor nog geen verplichtingen zijn aangegaan.

  • 6 Onze Minister van Financiën doet aan de Algemene Rekenkamer schriftelijk mededeling van de aangewezen categorieën, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Ter bepaling van het jaar ten laste of ten gunste waarvan een verplichting of een uitgaaf, onderscheidenlijk een ontvangst moet worden geboekt, is het bepaalde in artikel 4, vierde tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2 In een jaar aangegane verplichtingen, die eerst na het sluiten van de boeken van dat jaar blijken, worden geboekt op het overeenkomstige begrotingsartikel in het dan lopende jaar.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën kan categorieën niet-geldelijke betalingen en ontvangsten aanwijzen die als geldelijke betalingen onderscheidenlijk ontvangsten worden geboekt.

  • 2 Onze Minister van Financiën doet aan de Algemene Rekenkamer schriftelijk mededeling van de aangewezen categorieën.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Verrekeningen tussen onderdelen van het Rijk, waarvan de begrotingsartikelen niet tot eenzelfde begroting behoren, worden geboekt als geldelijke betalingen en ontvangsten.

  • 2 Het eerste lid kan tevens worden toegepast bij verrekeningen tussen dienstonderdelen waarvan de begrotingsartikelen tot eenzelfde begroting behoren, indien het aantoonbaar administratief doelmatig is deze verrekeningen als geldelijke betalingen en ontvangsten te boeken.

§ 5. Het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en het privaatrechtelijke beheer

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begrotingen waarover hij het beheer voert, verrichten namens de Staat de privaatrechtelijke rechtshandelingen die uit het te voeren beheer voortvloeien, tenzij bij of krachtens de wet is bepaald dat een van Onze andere ministers de rechtshandeling verricht.

  • 2 Onze Minister van Financiën is belast met het privaatrechtelijke beheer ten aanzien van roerende en onroerende zaken die aan de Staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover dat beheer niet bij of krachtens de wet aan een of meer van Onze andere ministers is opgedragen.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen de privaatrechtelijke rechtshandelingen, voor zover die voortvloeien uit het door Onze Minister van Binnenlandse Zaken op grond van artikel 16, tweede lid, te voeren beheer over de begroting van de hoge colleges van staat en het Kabinet van de Koning, worden verricht door de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal, door de vice-president van de Raad van State, door de president van de Algemene Rekenkamer, door de Nationale ombudsman, door de kanselier van de Kanselarij der Nederlandse Orden en door de directeur van het Kabinet van de Koning, ieder met betrekking tot het betrokken onderdeel van die begroting, tenzij bij of krachtens de wet is bepaald dat een van Onze ministers de rechtshandeling verricht.

  • 4 Privaatrechtelijke rechtshandelingen kunnen namens Onze ministers dan wel namens degenen genoemd in het derde lid, worden verricht, indien zij daartoe een algemene of bijzondere volmacht hebben verleend.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën sluit overeenkomsten tot het aangaan van geldleningen door de Staat, nadat hij daartoe machtiging bij de wet heeft ontvangen.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Het oprichten of mede-oprichten, dan wel het doen oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon door de Staat zal niet eerder plaatsvinden dan 30 dagen nadat van het voornemen daartoe door Onze betrokken minister, in overeenstemming met het oordeel van de ministerraad, schriftelijk mededeling is gedaan aan beide Kamers van de Staten-Generaal. Het oordeel van de ministerraad wordt door Onze betrokken minister niet gevraagd, dan nadat hij met de Algemene Rekenkamer overleg heeft gevoerd over de voorgenomen rechtshandeling.

  • 2 Indien binnen de in het eerste lid genoemde termijn door of namens een der Kamers van de Staten-Generaal of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven nadere inlichtingen te ontvangen over de voorgenomen rechtshandeling, zal deze niet eerder plaatsvinden dan nadat deze inlichtingen zijn verstrekt. Indien een van beide Kamers binnen 30 dagen na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, of binnen 14 dagen na het verstrekken van de in dit lid bedoelde inlichtingen, als haar oordeel uitspreekt dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft, zal de rechtshandeling eerst plaatsvinden nadat die machtiging is verleend.

  • 3 Deelneming door de Staat in een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan de Staat ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal houdt dan wel door die deelneming zal verkrijgen, zal, indien daarmede een groter financieel belang is gemoeid dan een door Onze Minister van Financiën vast te stellen bedrag, niet eerder plaatsvinden dan 30 dagen nadat van het voornemen daartoe aan beide Kamers van de Staten-Generaal schriftelijk mededeling is gedaan. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het bepaalde in het derde lid is tevens van toepassing op verstrekking van in aandelen converteerbare leningen door de Staat aan een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan de Staat ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal heeft dan wel door die verstrekking zou verkrijgen in geval onmiddellijk conversie zou plaatsvinden, indien met die verstrekking een groter financieel belang is gemoeid dan een door Onze Minister van Financiën vast te stellen bedrag.

  • 5 Het bepaalde in het derde en vierde lid is niet van toepassing, indien de Staat met een deelneming of een verstrekking niet beoogt zijn relatieve belang in een in die leden bedoelde vennootschap alsdan of in de toekomst een verhoging te laten ondergaan.

  • 6 Van andere dan in het derde lid bedoelde deelnemingen, van andere dan in het vierde lid bedoelde verstrekkingen, van in het vijfde lid bedoelde deelnemingen en verstrekkingen alsmede van het geheel of gedeeltelijk vervreemden van deelnemingen en van in aandelen converteerbare leningen door de Staat doet Onze desbetreffende minister na het verrichten van de rechtshandeling schriftelijk mededeling aan beide Kamers van de Staten-Generaal.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Het verrichten namens de Staat van een privaatrechtelijke rechtshandeling met een geldelijk belang geschiedt op een wijze die:

  • a. voor de Staat voldoende duidelijk de plichten en rechten van de betrokken partijen bewijsbaar vastlegt;

  • b. controleerbaar is;

  • c. in het maatschappelijk verkeer wordt geaccepteerd.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

De geldigheid van privaatrechtelijke rechtshandelingen wordt niet aangetast indien de bij of krachtens deze wet gestelde regels niet worden nageleefd, tenzij het betreft het niet naleven van de regels omtrent de bevoegdheid van de handelende personen, gesteld bij of krachtens het bepaalde in de artikelen 27 en 28.

§ 6. Nadere regelgeving

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

  • a. de taak van de centrale directies financieel-economische zaken;

  • b. de plaats en de taak van de accountantsdiensten;

  • c. het kasbeheer;

  • d. het materieelbeheer.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën stelt regels met betrekking tot de verschillende onderdelen van het financiële beheer.

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en kan worden voorgeschreven dat bepaalde privaatrechtelijke rechtshandelingen worden verricht in afwijking van het bepaalde in artikel 27 en 28.

Hoofdstuk III. Het toezicht van de Minister van Financiën

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën is belast met het toezicht op de uitvoering van de begrotingen.

  • 2 Dit toezicht omvat mede de toetsing aan het algemene financiële beleid.

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën bepaalt welke gegevens hem ten behoeve van het toezicht, bedoeld in artikel 35, worden verstrekt.

  • 2 In het kader van het toezicht, bedoeld in artikel 35, kan Onze Minister van Financiën begrotingsartikelen aanwijzen ten laste waarvan geen verplichtingen mogen worden aangegaan, voordat hij daarmee heeft ingestemd.

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën is belast met het toezicht op de inrichting van de administraties, bedoeld in artikel 20, eerste lid, en op de wijze waarop deze worden bijgehouden.

  • 2 Onze Minister van Financiën is belast met het toezicht op de inrichting van de controle die plaatsvindt in het kader van de uitvoering van de begrotingen.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers zijn gehouden desgevraagd de inlichtingen te verstrekken die Onze Minister van Financiën voor de uitoefening van het toezicht, bedoeld in de artikelen 35 en 37, nodig heeft.

  • 2 Onze ministers verlenen Onze Minister van Financiën te allen tijde toegang tot dan wel inzage in alle goederen, administraties, documenten en andere informatiedragers.

  • 3 Onze Minister van Financiën wijst de ambtenaren aan die namens hem zijn belast met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in dit artikel.

Hoofdstuk IV. De Algemene Rekenkamer

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

§ 1. De samenstelling en de inwendige dienst

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer bestaat uit drie leden in gewone dienst die te zamen het college vormen, alsmede uit ten hoogste drie leden in buitengewone dienst. De president wordt uit de leden in gewone dienst bij koninklijk besluit benoemd.

  • 2 Van een vacature onder de leden geeft de Rekenkamer zo spoedig mogelijk kennis aan Ons en aan de Tweede Kamer.

  • 3 Met de kennisgeving aan de Tweede Kamer wordt meegezonden een door de leden van het college van de Rekenkamer met meerderheid van stemmen opgemaakte aanbevelingslijst van zes kandidaten, waarop de Tweede Kamer bij haar voordracht zodanig acht zal slaan als haar dienstig voorkomt.

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De leden in buitengewone dienst kunnen door de president worden opgeroepen om deel te nemen aan bepaalde werkzaamheden en hebben alsdan ter zake dezelfde bevoegdheden als de leden in gewone dienst; zij maken dan tevens deel uit van het college.

  • 2 De leden in buitengewone dienst vervangen bovendien de leden in gewone dienst bij voorziene afwezigheid of ontstentenis.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Aan de Algemene Rekenkamer wordt toegevoegd een secretaris die op voordracht van de Rekenkamer bij koninklijk besluit wordt benoemd en ontslagen. Schorsing geschiedt door de Rekenkamer.

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Om tot lid te kunnen worden benoemd, moet men Nederlander zijn en de leeftijd van dertig jaren hebben bereikt.

  • 2 De leden en de secretaris mogen geen andere openbare betrekkingen vervullen, aan welke een vaste beloning of toelage is verbonden, noch lid zijn van een publiekrechtelijk college, waarvoor de keuze geschiedt bij of krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen.

    Behoudens indien de onverenigbaarheid ook uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit kan hiervan bij koninklijk besluit, de Algemene Rekenkamer gehoord, ontheffing worden verleend.

  • 3 De leden en de secretaris vervullen overigens geen betrekkingen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van hun ambt of handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 4 De betrekkingen die de leden en de secretaris buiten hun ambt vervullen, worden door de president openbaar gemaakt.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Een lid wordt ontslag verleend op eigen verzoek en bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar. Het ontslag gaat in op de eerste dag van de volgende maand.

  • 2 De leden kunnen door de Hoge Raad der Nederlanden worden ontslagen of geschorst. Hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met uitzondering van de artikelen 46b, 46c, eerste lid, onder b, tweede en derde lid, 46d, 46i, eerste lid, onder c, 46k en 46q, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd door de president van de Algemene Rekenkamer;

    • in artikel 46e voor «de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van het gerechtshof of de rechtbank, de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk procureur-generaal bij de Hoge Raad,» wordt gelezen« de president van de Rekenkamer»;

    • de president van de Rekenkamer als functionele autoriteit wordt aangemerkt;

    • voor «Onze Minister» wordt gelezen «de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties»;

    • de voordracht bedoeld in de artikelen 46i, derde lid, en 46l, tweede lid, wordt gedaan door de Rekenkamer;

    • in artikel 46p, vijfde en zesde lid, in plaats van «het betrokken gerecht onderscheidenlijk het parket bij de Hoge Raad» wordt gelezen «de Rekenkamer».

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De president, de overige leden in gewone dienst, de leden in buitengewone dienst en de secretaris leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden, in Onze handen de volgende eed (verklaring en belofte) af:

    "Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

    Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen, middellijk of onmiddellijk.

    Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik de Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid zal vervullen.

    Zo waarlijk helpe mij God almachtig! (Dat verklaar en beloof ik!)".

  • 2 Daartoe door Ons gemachtigd kan ook de president in een vergadering van het college deze eed of de verklaring en belofte afnemen van de overige leden in gewone dienst, de leden in buitengewone dienst en de secretaris.

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

De Algemene Rekenkamer stelt voor haar werkzaamheden een reglement van orde vast. Dit reglement wordt door plaatsing in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 46

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De president oefent het toezicht uit op de werkzaamheden van de Algemene Rekenkamer en op de juiste toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde en van het in het vorige artikel bedoelde reglement van orde.

  • 2 De president brengt alle stukken, welke aan de Rekenkamer of aan hem in zijn hoedanigheid worden toegezonden, voor zover zij niet bij het reglement van orde zijn uitgezonderd, ter behandeling in de vergadering van het college.

  • 3 De taken en bevoegdheden van de president worden bij diens afwezigheid of ontstentenis waargenomen door het aanwezige lid in gewone dienst, dat het oudste is naar rang van benoeming.

Artikel 47

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Geen besluiten zullen in de vergadering van het college kunnen worden genomen, indien niet tenminste de meerderheid der leden van het college tegenwoordig is. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen; wanneer de stemmen staken, beslist de stem van de president.

Artikel 48

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De leden en de secretaris mogen niet aanwezig zijn bij de beraadslagingen en het nemen van beslissingen over enige zaak, die hen, hun echtgenoten, hun geregistreerde partners, degenen met wie zij duurzaam samenleven of hun naastbestaanden tot in de derde graad van bloedverwantschap of aanverwantschap betreffen.

  • 2 Zij mogen niet deelnemen aan het onderzoek van en de beslissing over rekeningen en verantwoordingen die door hen worden afgelegd.

Artikel 49

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Het krachtens de Ambtenarenwet bepaalde ten aanzien van de aanstelling en het ontslag van ambtenaren van het Rijk is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van de Algemene Rekenkamer, met dien verstande dat voorzover de aanstelling of het ontslag geschiedt bij koninklijk besluit, de Rekenkamer daartoe een voordracht doet en in de overige gevallen de Rekenkamer haar ambtenaren aanstelt of ontslaat. Schorsing geschiedt door de Rekenkamer.

  • 2 De Rekenkamer kan het aanstellen, schorsen en ontslaan van ambtenaren opdragen aan de secretaris.

Artikel 50

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer stelt instructies vast voor de secretaris en voor de overige ambtenaren en voor het personeel dat bij de Rekenkamer in dienst is op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 2 Van de ambtenaren wordt door de president hetzij de eed, hetzij de verklaring en belofte afgenomen. Ook voor het personeel bedoeld in het vorige lid kan de Rekenkamer voorschrijven dat daarvan hetzij de eed, hetzij de verklaring en belofte wordt afgenomen.

§ 2. Rechtmatigheidsonderzoek

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer onderzoekt:

    • a. het door Onze ministers gevoerde financiële beheer en de jaarlijkse financiële verantwoordingen daarover;

    • b. de administraties die ten behoeve van dat beheer en die verantwoordingen worden gevoerd;

    • c. het gevoerde materieelbeheer en de daarvan bijgehouden administraties.

  • 2 Ten aanzien van het gevoerde financiële beheer onderzoekt de Rekenkamer of de verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de begrotingswetten en met andere wettelijke regelingen en of ook overigens zorggedragen is voor een ordelijk en controleerbaar financieel beheer.

  • 3 Ten aanzien van de financiële verantwoordingen onderzoekt de Rekenkamer of deze het gevoerde financiële beheer deugdelijk weergeven en overeenkomstig de daarvoor gegeven voorschriften zijn opgesteld.

  • 4 De Rekenkamer legt haar bevindingen en haar oordeel over het gevoerde financiële beheer en de verantwoordingen daarover vast in de rapporten, bedoeld in artikel 67, tweede lid.

Artikel 52

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Ten aanzien van de financiële verantwoording van het Rijk onderzoekt de Algemene Rekenkamer of deze verantwoording aansluit op de financiële verantwoordingen, bedoeld in artikel 51, eerste lid, en overeenkomstig de daarvoor gegeven voorschriften is opgesteld.

Artikel 53

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Bij het uitoefenen van haar taak kan de Algemene Rekenkamer gebruik maken van de resultaten van door anderen verrichte controles, onverminderd haar bevoegdheid tot eigen onderzoek.

  • 2 Onze ministers verstrekken desgevraagd aan de Rekenkamer de controleprogramma’s van hen die met de controle belast zijn en lichten haar volledig in omtrent de resultaten van de controle door overlegging van rapporten of op andere door de Rekenkamer aan te geven wijze.

Artikel 54

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer is bevoegd, voor zover zij een en ander nodig acht voor het uitoefenen van haar taak, bij alle dienstonderdelen van het Rijk alle goederen, administraties, documenten en andere informatiedragers op door haar aan te geven wijze te onderzoeken.

  • 2 Onze ministers zijn gehouden desgevraagd de inlichtingen te verstrekken die de Rekenkamer voor haar taak nodig acht.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt met betrekking tot de begrotingsartikelen "geheim" verricht door of verstrekt aan de president van de Rekenkamer in persoon. Artikel 46, tweede en derde lid, zijn niet van toepassing.

  • 4 De president van de Rekenkamer is ten aanzien van de gegevens die hem ter beschikking worden gesteld met betrekking tot de begrotingsartikelen "geheim" verplicht tot geheimhouding. Voor zover hij dat van belang acht, deelt hij Onze minister wie het aangaat in persoon de resultaten mee van zijn bevindingen.

Artikel 55

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Heeft de Algemene Rekenkamer op grond van haar onderzoek, bedoeld in artikel 51, bezwaar met betrekking tot het gevoerde financiële beheer of de verantwoording daarover dan deelt zij dit bezwaar mede aan Onze daarbij betrokken minister.

  • 2 Binnen een maand na ontvangst van deze mededeling stelt Onze betrokken minister de Rekenkamer in kennis van hetgeen tot opheffing van haar bezwaar kan leiden.

  • 3 Na afloop van deze termijn neemt de Rekenkamer haar eindbeslissing, waarvan zij mededeling doet aan Onze betrokken minister. Indien zij haar bezwaar handhaaft doet zij hiervan tevens mededeling aan Onze Minister van Financiën.

Artikel 56

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Handhaaft de Algemene Rekenkamer bij haar eindbeslissing haar bezwaar en houdt dit bezwaar in dat bepaalde verplichtingen, uitgaven of ontvangsten niet in overeenstemming met de begrotingswet of met andere wettelijke regelingen tot stand zijn gekomen, dan wordt binnen twee maanden aan de Tweede Kamer een voorstel tot vaststelling van een indemniteitswet gezonden.

  • 2 Als de Rekenkamer na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn niet van een zodanige indiening is gebleken, doet zij daarvan mededeling aan de Tweede Kamer.

  • 3 Handhaaft de Rekenkamer bij haar eindbeslissing haar bezwaar en betreft dit een ander bezwaar dan bedoeld in het eerste lid, dan maakt zij daarvan melding in het rapport, bedoeld in artikel 67, tweede lid. Tevens kan zij daaromtrent een aantekening plaatsen bij de financiële verantwoording van het Rijk.

  • 4 Onze betrokken minister maakt in een aanvullende toelichting bij de financiële verantwoording zijn standpunt inzake het in het derde lid bedoelde bezwaar kenbaar aan de Staten-Generaal.

§ 3. Doelmatigheidsonderzoek

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 57

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer wijdt aandacht aan de doelmatigheid van het beheer, de organisatie en het gevoerde beleid van het Rijk.

  • 2 Onze ministers stellen de Rekenkamer tijdig op de hoogte van de doelmatigheidsonderzoeken, die zij doen instellen en van de resultaten daarvan.

§ 4. Overige taken en bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 58

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Op verzoek van elk van de beide kamers van de Staten-Generaal kan de Algemene Rekenkamer bepaalde onderzoeken instellen.

Artikel 59

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onverminderd het anders bij wet bepaalde heeft de Algemene Rekenkamer de in de volgende leden vermelde bevoegdheden ten aanzien van:

    • a. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, waarvan de Staat het gehele of nagenoeg het gehele geplaatste aandelenkapitaal houdt;

    • b. naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, andere dan onder a bedoeld, waarvan de Staat tenminste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal houdt, indien daarmede een groter financieel belang is gemoeid dan een door Onze Minister van Financiën vast te stellen bedrag;

    • c. rechtspersonen, commanditaire vennootschappen en vennootschappen onder firma waaraan de Staat of een derde voor rekening of risico van de Staat rechtstreeks of middellijk een subsidie, lening of garantie heeft verleend;

    • d. rechtspersonen voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen;

  • 2 Aan de hand van dossiers, aanwezig bij Onze minister wie het aangaat dan wel bij de instelling, bedoeld in het achtste lid, kan de Rekenkamer kennis nemen van jaarrekeningen, daarop betrekking hebbende rapporten van hen die deze jaarrekeningen hebben gecontroleerd en overige bescheiden, en kan zij bij Onze minister dan wel die instelling daarover nadere inlichtingen inwinnen.

  • 3 Indien de bescheiden, bedoeld in het tweede lid, haar daartoe aanleiding geven, of een of meer bescheiden ontbreken, is de Rekenkamer bevoegd bij de betrokken rechtspersonen of bij de betrokken commanditaire vennootschappen of vennootschappen onder firma daarover nadere inlichtingen in te winnen dan wel van hen het overleggen van die bescheiden te vorderen, alsmede, behalve indien het de vennootschappen betreft, bedoeld in het eerste lid, onder b, of De Nederlandsche Bank NV, mede aan de hand van de administratie van de betrokken rechtspersoon of vennootschap dan wel bij de derde die de administratie in opdracht van de rechtspersoon of vennootschap voert, een onderzoek in te stellen. Onze minister wie het aangaat wordt door de Rekenkamer van haar voornemen een dergelijk onderzoek in te stellen in kennis gesteld. Artikel 54, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien het vennootschappen betreft, bedoeld in het eerste lid, onder b, dan wel De Nederlandsche Bank NV, geschiedt het vorderen van bescheiden en inwinnen van nadere inlichtingen, bedoeld in het derde lid, door tussenkomst van Onze minister en heeft het vorderen van bescheiden uitsluitend betrekking op de jaarrekeningen en rapporten, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid en onverminderd haar bevoegdheid tot eigen onderzoek maakt de Rekenkamer zoveel mogelijk gebruik van de resultaten van door anderen verrichte controles. Het bepaalde in artikel 53, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 De Rekenkamer kan haar bevoegdheden uitoefenen zolang als en over de jaren dat de Staat daarbij belang heeft dan wel, voor zover het betreft rechtspersonen of commanditaire vennootschappen of vennootschappen onder firma als bedoeld onder d en e van het eerste lid, zolang als en over de jaren dat het algemeen belang dit vordert.

  • 7 De Rekenkamer is in het kader van een onderzoek als bedoeld in het derde lid bevoegd tot het betreden van alle plaatsen, niet zijnde woningen, waarvan betreding naar haar oordeel voor de vervulling van haar taak met betrekking tot deze wet nodig is.

    Zonodig verschaft zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 8 Een instelling die bij of krachtens de wet is belast met het uitoefenen van controle op een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, onder d, licht de Rekenkamer op door deze aan te geven wijze volledig in omtrent de controlebevindingen en stelt op aanvraag haar controleprogramma aan de Rekenkamer ter beschikking.

  • 9 Op aanvraag van Onze minister wie het aangaat verstrekt een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of vennootschap onder firma of een instelling als bedoeld in het achtste lid zo spoedig mogelijk aan hem afschriften van brieven aan de Rekenkamer.

  • 10 De Rekenkamer doet Onze minister wie het aangaat afschrift toekomen van de brieven die zij toezendt aan een rechtspersoon, aan een commanditaire vennootschap of vennootschap onder firma of aan een instelling als bedoeld in het achtste lid.

  • 11 De Rekenkamer deelt aan Onze minister wie het aangaat, aan de betrokken rechtspersoon of de betrokken commanditaire vennootschap of vennootschap onder firma en aan de betrokken instelling als bedoeld in het achtste lid de opmerkingen en bedenkingen mee die zij naar aanleiding van haar bevindingen van belang acht. Aan Onze minister kan zij ter zake voorstellen doen.

  • 12 De Rekenkamer verstrekt aan Onze Minister van Financiën, Onze minister wie het aangaat en aan de Staten-Generaal zodanige mededelingen als zij in het algemeen belang nodig oordeelt.

  • 14 Van gegevens en bevindingen die naar hun aard vertrouwelijk zijn, maakt de Rekenkamer in afwijking van het bepaalde in het dertiende lid geen melding in een rapport of het verslag, bedoeld in artikel 62, eerste onderscheidenlijk tweede lid. Mededelingen aan de Staten-Generaal als bedoeld in het twaalfde lid die zodanige gegevens of bevindingen bevatten, verstrekt zij ter vertrouwelijke kennisneming.

  • 16 Dit artikel is niet van toepassing op provincies, gemeenten, rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984, 669), voor zover deze niet bij de wet zijn ingesteld, op waterschappen, op openbare lichamen voor beroep en bedrijf en op de Kamers van Koophandel en Fabrieken.

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Indien de zorg voor een administratie aan een derde wordt uitbesteed, dan is de Algemene Rekenkamer bevoegd mede aan de hand van de administratie van de betrokken derde dan wel bij degene die de administratie in opdracht van die derde voert een onderzoek in te stellen, waarbij het bepaalde in artikel 54, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer deelt Onze ministers wie het aangaan de opmerkingen en bedenkingen mee die zij naar aanleiding van haar werkzaamheden van belang acht. Zij kan daarbij ter zake voorstellen doen.

  • 2 De Rekenkamer verstrekt aan Onze betrokken ministers, Onze Minister van Financiën en aan de Staten-Generaal zodanige mededelingen als zij nodig oordeelt. Zij kan naar aanleiding daarvan met hen nader overleg plegen.

Artikel 62

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer brengt de rapporten die zij vaststelt over haar onderzoek ter kennis aan Ons en aan de Staten-Generaal.

  • 2 De Rekenkamer biedt Ons en de Staten-Generaal voor 1 april van elk jaar een verslag aan van haar werkzaamheden in het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 63

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze minister wie het aangaat, voert overleg met Onze Minister van Financiën en met de Algemene Rekenkamer, over de bij of krachtens de wet te stellen regels die betrekking hebben op de taken en of bevoegdheden van de Rekenkamer.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien bij de oprichting van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 29, eerste lid, ten aanzien van deze rechtspersoon taken en of bevoegdheden ontstaan voor de Rekenkamer.

  • 3 Onze Minister van Financiën voert overleg met de Rekenkamer inzake de bij of krachtens deze wet te stellen regels, met uitzondering van de regels, bedoeld in de artikelen 15 en 69.

  • 4 Van de gestelde regels wordt door Onze betrokken minister mededeling gedaan aan de Rekenkamer.

Hoofdstuk V. De financiële verantwoording van het Rijk

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 64

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën biedt uiterlijk op 1 maart na afloop van elk jaar aan de Staten-Generaal de voorlopige rekening aan, waarin een overzicht wordt gegeven van de voorlopige stand van de gerealiseerde bedragen aan uitgaven en ontvangsten.

Artikel 65

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze ministers, ieder met betrekking tot de begroting waarover hij het beheer voert, maken over elk jaar de financiële verantwoording op.

  • 2 De financiële verantwoording bevat:

    • a. de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, voorzien van een toelichting;

    • b. de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december, voorzien van een toelichting.

  • 3 De rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten wijst, indien wenselijk in afgeronde bedragen, per begrotingsartikel in elk geval aan:

    • a. de aanvankelijke raming, bedoeld in artikel 4, tweede lid;

    • b. de onderscheiden wijzigingen in de raming aangebracht bij wet;

    • c. het gerealiseerde bedrag.

  • 4 De toelichting bij de rekening vermeldt met betrekking tot elk begrotingsartikel in elk geval:

    • a. een uiteenzetting over het gerealiseerde beleid, waarbij met name aandacht wordt besteed aan afwijkingen en aanpassingen ten opzichte van het voorgenomen beleid;

    • b. een uiteenzetting over de gerealiseerde activiteiten, prestaties en effecten, indien deze in belangrijke mate afwijken van de gegevens met betrekking tot de beoogde activiteiten, prestaties en effecten, vermeld in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting;

    • c. in aansluiting op de splitsing van de begrotingsartikelen, bedoeld in artikel 7, aanhef en onder d, de uitkomsten met betrekking tot de betrokken artikelonderdelen, waarbij deze uitkomsten worden gesteld naast de ramingen voor het betrokken jaar;

    • d. andere cijfermatige gegevens die het inzicht in het gerealiseerde beleid kunnen bevorderen, waaronder in elk geval een overzicht van de verdeling van de bedragen voor loonbijstelling en prijsbijstelling vanuit de administratieve begrotingsartikelen, bedoeld in artikel 5, negende lid.

  • 5 Onze ministers zenden de financiële verantwoording, te zamen met de samenvattende rapporten, bedoeld in artikel 22, vijfde lid, uiterlijk op 23 april van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan Onze Minister van Financiën.

Artikel 66

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën stelt over elk jaar de financiële verantwoording van het Rijk samen.

  • 2 De financiële verantwoording van het Rijk bevat:

    • a. de rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk, zo nodig voorzien van een toelichting;

    • b. de op deze rekening aansluitende saldibalans van het Rijk per 31 december, zo nodig voorzien van een toelichting.

Artikel 67

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Onze Minister van Financiën zendt uiterlijk op 15 mei van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de Algemene Rekenkamer:

    Van zijn opmerkingen doet hij tevens mededeling aan Onze betrokken ministers.

  • 2 De Rekenkamer stelt met betrekking tot elke financiële verantwoording, bedoeld in artikel 65, eerste lid, een rapport op van het door haar verrichte onderzoek, bedoeld in artikel 51.

  • 3 De Rekenkamer stelt met betrekking tot de financiële verantwoording van het Rijk, bedoeld in artikel 66, eerste lid, een verklaring van goedkeuring op.

  • 4 De verklaring van goedkeuring wordt gegeven onder voorbehoud van de vaststelling van de slotwetten, bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, en in voorkomende gevallen onder voorbehoud van de vaststelling van een indemniteitswet, bedoeld in artikel 56.

Artikel 68

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De Algemene Rekenkamer zendt de rapporten, bedoeld in artikel 67, tweede lid, en de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 67, derde lid, uiterlijk op 1 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de Staten-Generaal, alsmede aan Onze betrokken ministers. Indien de Rekenkamer haar onderzoek van een financiële verantwoording op uiterlijk 1 september nog niet heeft afgesloten, zendt zij op die datum in plaats van een rapport een mededeling omtrent de stand van haar onderzoek. In dat geval wordt het betrokken rapport, alsmede de verklaring van goedkeuring zo spoedig mogelijk nagezonden.

  • 2 Ter verlening van decharge aan Onze betrokken ministers over het gevoerde financiële beheer met betrekking tot een begrotingsjaar zendt Onze Minister van Financiën uiterlijk op 1 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de Staten-Generaal:

  • 3 Gelijktijdig met de stukken, bedoeld in het tweede lid, zendt Onze Minister van Financiën aan de Staten-Generaal:

    • a. een uiteenzetting over het in het afgelopen jaar gevoerde financiële beheer en over de resultaten van de accountantscontrole bij het Rijk;

    • b. in voorkomende gevallen een overzicht van de financiële verantwoordingen die, in afwijking van het bepaalde in dit artikel, tweede lid, niet uiterlijk op 1 september aan de Staten-Generaal zijn of worden gezonden, met een verklaring van de reden daarvan;

    • c. in voorkomende gevallen een overzicht van de voorstellen van een slotwet die in afwijking van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, niet uiterlijk op 1 september bij de Tweede Kamer zijn of worden ingediend, met een verklaring van de reden daarvan;

    • d. in voorkomende gevallen een overzicht van de voorstellen van een indemniteitswet, bedoeld in artikel 56, die op 1 september nog niet zijn ingediend, met een verklaring van de reden daarvan.

Artikel 69

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën kan regels stellen met betrekking tot de totstandkoming en de inrichting van de financiële verantwoording, bedoeld in artikel 65.

Hoofdstuk VI. BATEN-LASTENDIENSTEN

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 70

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 Indien voor een dienstonderdeel van een ministerie een afwijkend beheer wenselijk is, kunnen Onze betrokken minister en Onze Minister van Financiën, in afwijking van artikel 4, tweede lid, besluiten aan dat dienstonderdeel toe te staan onder bepaalde voorwaarden de begroting en de financiële verantwoording in te richten op basis van een stelsel van baten en lasten. Een zodanig besluit wordt genomen in overeenstemming met het oordeel van de ministerraad.

  • 2 Een zodanig besluit wordt niet eerder genomen dan 30 dagen nadat het voornemen daartoe schriftelijk ter kennis is gebracht van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Indien binnen deze termijn door of namens de Kamer of door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van de Kamer de wens te kennen wordt gegeven nadere inlichtingen te ontvangen over het voorgenomen besluit, wordt het besluit niet eerder genomen dan nadat deze inlichtingen zijn verstrekt. Indien de Kamer binnen 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in de eerste volzin, of binnen 14 dagen na het verstrekken van de in de tweede volzin bedoelde inlichtingen zich uitspreekt tegen het voorgenomen besluit, wordt het besluit niet genomen.

  • 3 Aan de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan worden ontleend in hoeverre aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, is voldaan.

  • 4 Onze betrokken minister doet van een zodanig besluit afschrift toekomen aan de Algemene Rekenkamer.

Artikel 71

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 1 De betalingen van het betrokken ministerie aan een dienst die een baten-lastenstelsel voert, hierna te noemen: een baten-lastendienst, evenals de betalingen van een baten-lastendienst aan het betrokken ministerie, worden door het ministerie ten laste onderscheidenlijk ten gunste van een of meer begrotingsartikelen van het desbetreffende hoofdbeleidsterrein gebracht.

  • 2 De begroting van een ministerie bevat voor elke baten-lastendienst dat onder het betrokken ministerie ressorteert tevens het totaal van de geraamde baten, van de geraamde lasten, het saldo van baten en lasten, het totaal van de geraamde kapitaaluitgaven en van de geraamde kapitaalontvangsten.

  • 3 Tot de uitgaven en ontvangsten in een jaar van een baten-lastendienst en van het ministerie waaronder het ressorteert worden, behalve die bedoeld in artikel 4, vierde lid, ook gerekend de verrekeningen tussen de baten-lastendienst en dat ministerie.

Artikel 72

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

De financiële verantwoording, bedoeld in artikel 65, eerste lid, bevat per dienst die een baten-lastenstelsel voert een onderdeel omtrent de financiële verantwoording van die dienst.

Artikel 73

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën stelt zo nodig nadere regels met betrekking tot diensten die een baten-lastenstelsel voeren in het algemeen, dan wel één of enkele agentschappen in het bijzonder.

Hoofdstuk VII. Comptabele noodwetgeving

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 74

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepaling.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 74a

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Onze Minister van Financiën kan regels stellen in afwijking van het bepaalde in deze wet en in de wetten, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

Hoofdstuk VIII. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Artikel 75

[Regeling vervallen per 01-09-2002]

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: Comptabiliteitswet.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 8 december 1976

JULIANA.

De Staatssecretaris van Financiën,

A. DE GOEDE.

Uitgegeven de achtentwintigste december 1976.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.