-
1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder dierproef of proef verstaan: het geheel van handelingen, dat ten aanzien van een levend gewerveld dier,
dan wel een levend ongewerveld dier van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
soort, wordt uitgevoerd met het doel:
-
a. sera, vaccins, diagnostica of andere medische, veterinaire of biologische zelfstandigheden
te produceren of te controleren, of biologische ijkingen uit te voeren,
-
b. toxicologisch of farmacologisch onderzoek te verrichten,
-
c. zwangerschap, ziekelijke of andere lichamelijke toestanden of lichamelijke kenmerken
van mensen of dieren of overeenkomstige toestanden of kenmerken van planten te herkennen
of op te sporen, anders dan in de uitoefening van de diergeneeskunde op het betrokken
dier,
-
d. kennis van het menselijke of dierlijke lichaam, of handvaardigheid in het verrichten
van ingrepen daarop, te verschaffen of te ontwikkelen, of
-
e. een antwoord te verkrijgen op een wetenschappelijke vraag,
voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat daardoor het dier ongerief kan
worden berokkend, of waarvan het beoogde of mogelijke gevolg de geboorte is van een
dier dat ongerief ondergaat.
-
4 Voor de toepassing van het bij of krachtens de artikelen 11-14 van deze wet bepaalde wordt, met betrekking tot de inrichtingen van degene die handelingen
als bedoeld in het eerste lid verricht, het aanwezig hebben van dieren met het verrichten
van dierproeven gelijk gesteld, behoudens voor zover aannemelijk wordt gemaakt dat
de dieren om andere redenen aanwezig zijn.
-
5 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt voorts verstaan
onder:
Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
inspecteur: de op grond van een aanwijzing krachtens artikel 20 ter plaatse bevoegde inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid.
Bij uitoefening van bevoegdheden bij of krachtens deze wet wordt de erkenning van
de intrinsieke waarde van het dier als algemeen uitgangspunt gehanteerd.
-
2 De vergunning geldt, voor wat betreft het verrichten van proeven als in artikel 1, eerste lid, onder a-d bedoeld, uitsluitend voor zover de proeven, al dan niet rechtstreeks, gericht zijn
op het belang van de gezondheid of de voeding van mens of dier.
-
3 Indien Onze Minister van oordeel is dat een gewichtig ander belang zulks wettigt,
kan hij in de vergunning bepalen dat zij mede geldt voor het verrichten van dierproeven
als in artikel 1, eerste lid, onder a-d bedoeld, die, al dan niet rechtstreeks, gericht zijn op dat - in de vergunning aan
te geven - andere belang.
-
3 Van het verlenen van een vergunning wordt in de Staatscourant mededeling gedaan. Daarbij worden de hoofdzaken vermeld van hetgeen de vergunning
bevat met betrekking tot het doel van de proeven en van de in de vergunning gestelde
beperkingen en voorschriften. Toepassing van de vorige volzin kan achterwege blijven,
voor zover daartegen op in de mededeling aan te geven gronden bezwaren bestaan.
Een vergunning kan slechts worden geweigerd indien:
-
a. gegronde vrees bestaat, dat de vergunninghouder krachtens deze wet voor hem geldende
voorschriften niet zou naleven;
-
b. een eerder aan de aanvrager verleende vergunning is ingetrokken anders dan op de in
artikel 7, tweede lid, onder b, genoemde grond en nog niet twee jaren zijn verstreken sedert de beslissing tot intrekking
onherroepelijk is geworden.
-
3 In gevallen waarin de vergunning kan worden ingetrokken, kan, in plaats daarvan,
een beperking aan de vergunning worden toegevoegd.
-
2 Indien de vergunninghouder een natuurlijke persoon is, blijft de vergunning na zijn
overlijden gedurende een periode van zes maanden van kracht ten behoeve van de rechtverkrijgenden.
Wanneer binnen deze periode een aanvrage om een nieuwe vergunning is ingediend, blijft
eerstbedoelde vergunning verder van kracht totdat op die aanvrage onherroepelijk is
beslist. Artikel 7 blijft gedurende het van kracht blijven van deze vergunning van toepassing.
Het is verboden een dierproef te verrichten indien de wijze van uitvoering van de
proef niet is bepaald door een persoon die voldoet aan bij algemene maatregel van
bestuur met het oog op de deskundigheid te stellen eisen.
-
4 Indien de vergunninghouder op de voet van het eerste lid, onder b, het oordeel vraagt van de Centrale commissie dierproeven, doet hij deze aanvraag
vergezeld gaan van het onderzoeksplan, het advies en zijn standpunt daaromtrent.
-
1 Het is, onverminderd artikel 10a, verboden een dierproef te verrichten waarbij het dier zeer ernstig ongerief kan
worden berokkend, indien de proef niet van belang is voor de essentiële behoeften
van mens of dier.
Het is verboden een dierproef te verrichten anders dan volgens het onderzoeksplan,
bedoeld in artikel 10a, tweede lid.
Het is verboden een dierproef te verrichten voor het ontwikkelen van nieuwe danwel
het testen van bestaande cosmetica waarvoor regels zijn vastgesteld op grond van de
Warenwet.
Het is verboden proeven te verrichten op dieren die niet:
-
a. in de inrichting van de betrokkene gefokt zijn, of
-
b. rechtstreeks afkomstig zijn van een andere inrichting waarin, uitsluitend of in hoofdzaak
met het oog op dierproeven of wetenschappelijk onderzoek, dieren worden gefokt of
tot zodanig doeleinde worden gebruikt.
-
2 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden geweigerd indien niet
wordt voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen
omtrent organisatie en personeel.
De artikelen 4, eerste en tweede lid, 6 en 7 zijn van toepassing.
-
3 Ten aanzien van de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn de
artikelen 12, 14 en 15 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders
is bepaald.
-
1 Hij die dierproeven verricht, is, onverminderd zijn gehoudenheid de desbetreffende
voorschriften, verbonden aan een voor hem geldende vergunning of ontheffing, na te
leven, verplicht ervoor zorg te dragen dat de dieren behoorlijk worden verzorgd en
behandeld met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te
dien aanzien te stellen regelen.
-
2 Hij die een dierproef verricht, is verplicht ervoor zorg te dragen dat, wanneer daarbij
aan het proefdier een handeling zal worden verricht waarbij het zonder verdoving ongerief
zou kunnen ondergaan, het dier ter voorkoming daarvan geheel of plaatselijk wordt
verdoofd. Deze verplichting geldt niet in gevallen waarin de verdoving de proef zou
verijdelen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van handelingen
worden aangewezen waarbij, ongeacht het bepaalde in de vorige volzin, in alle gevallen
verdoving moet plaatsvinden.
-
4 Hij die een dierproef verricht, is verplicht ervoor zorg te dragen dat, wanneer daarbij
aan het proefdier een handeling is verricht tengevolge waarvan het anders dan gedurende
een korte tijd ongerief zou ondergaan indien het in het leven zou worden gelaten,
het dier terstond wordt gedood. Indien zulks de proef zou verijdelen dient het dier
te worden gedood zodra de proef dit toelaat.
Hij die dierproeven verricht, is verplicht, overeenkomstig bij algemene maatregel
van bestuur te dien aanzien te stellen regelen een dierenarts of een andere deskundige,
behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te belasten met het houden
van toezicht op het welzijn van de proefdieren.
Hij die dierproeven verricht is verplicht omtrent de verwerving van proefdieren en
omtrent de verrichte proeven aantekening te houden en aan Onze Minister gegevens te
verstrekken, een en ander overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te dien
aanzien te stellen regelen.
-
1 Onze Minister kan voor gevallen, behorende tot bij zijn besluit aangewezen categorieën,
vrijstelling verlenen van de in de artikelen 11 en 11a gestelde verboden. Een vrijstelling mag geen betrekking hebben op zwerfhonden, zwerfkatten
of uit het wild gevangen dieren met uitzondering van dieren van bij ministeriële regeling
aangewezen soorten.
De werking van de beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing
wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld,
op het beroep is beslist.
-
2 De commissie bestaat uit een voorzitter die tevens lid is, en ten minste vier en
ten hoogste acht andere leden. Lid van de commissie zijn deskundigen op het gebied
van dierproeven, van proefdieren en van dierenbescherming.
-
1 Onze Minister kan, gehoord de Centrale commissie dierproeven, dierexperimentencommissies
erkennen, die belast zijn met de advisering omtrent dierproeven overeenkomstig het
bepaalde in artikel 10a.
-
2 Voor een erkenning komt slechts in aanmerking een dierexperimentencommissie waarvan
uit het reglement blijkt:
-
a. dat zij bestaat uit ten minste zeven leden, waaronder de voorzitter die niet in een
arbeidsverhouding staat tot de vergunninghouder aan wie advies wordt uitgebracht;
-
b. dat van de commissie in een evenredige getalsverhouding deel uitmaken deskundigen
op het gebied van de dierproeven, van alternatieven voor dierproeven, van de proefdieren
en hun bescherming, en van de ethische toetsing;
-
c. dat ten minste twee van de onder b bedoelde deskundigen niet zijn betrokken bij het verrichten van dierproeven;
-
d. dat behalve de voorzitter ten minste twee leden niet in een arbeidsverhouding staan
tot de vergunninghouder aan wie advies wordt uitgebracht;
-
e. dat de overige leden, indien zij betrokken zijn bij het verrichten van een dierproef,
niet deelnemen aan de opstelling van het advies over die proef;
-
f. dat bij de opstelling van het advies de door de desbetreffende vergunninghouder overeenkomstig
artikel 14 aangestelde deskundige als adviseur zal worden betrokken;
en waarvan het reglement voor het overige voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur
gestelde eisen.
Een dierexperimentencommissie kan in haar reglement bepalen welke categorieën van
proeven niet door de commissie in haar geheel behoeven te worden getoetst.
Een krachtens artikel 18a erkende dierexperimentencommissie doet van een wijziging van haar reglement schriftelijk
mededeling aan Onze Minister.
De dierexperimentencommissie brengt jaarlijks vóór 1 april aan Onze Minister verslag
uit van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Onze Minister stelt regelen
omtrent de inhoud van het verslag.
-
3 Een beslissing tot intrekking van een erkenning wordt niet genomen dan nadat de Centrale
commissie dierproeven is gehoord; deze stelt de dierexperimentencommissie in de gelegenheid,
haar bezwaren tegen de intrekking kenbaar te maken. Van de intrekking wordt schriftelijk
mededeling gedaan aan de dierexperimentencommissie. Artikel 18b is van overeenkomstige toepassing.
De leden van de dierexperimentencommissies zijn verplicht tot geheimhouding van al
hetgeen hun in hun hoedanigheid is bekend geworden, voorzover zij niet in hun hoedanigheid
tot mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.
Artikel 19
[Vervallen per 05-02-1997]
Artikel 21
[Vervallen per 01-01-1998]
Artikel 23
[Vervallen per 01-01-1998]
-
1 Overtreding van artikel 2, 9, 10, 10a, eerste lid, 10b, eerste lid, 10d, 11, 11a, eerste en derde lid, 12, 13, 14 en 15, of van een voorschrift, krachtens artikel 6, tweede lid, 11a, tweede lid, 16, derde lid, of 18b aan een vergunning, erkenning of ontheffing verbonden, is strafbaar.
-
2 Handelen in strijd met de artikelen 2, 10, 10b, eerste lid, en 10d, alsmede indien het opzettelijk geschiedt, artikel 13, is een misdrijf. De overige in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
-
3 De strafbare feiten die ingevolge het tweede lid misdrijven zijn, worden gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie;
de strafbare feiten die ingevolge het tweede lid overtredingen zijn, worden gestraft
met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.
Voor degene, voor wie op het tijdstip waarop artikel 2, eerste lid, in werking treedt, het verrichten van dierproeven tot het terrein van zijn werkzaamheden
behoort, geldt het in dat lid gestelde verbod niet gedurende drie maanden na bedoeld
tijdstip, en, indien binnen die termijn een aanvraag om een vergunning als in dat
lid bedoeld is ingediend, voorts niet totdat de beschikking waarbij op de aanvraag
wordt beslist, onherroepelijk is geworden. Artikel 4, eerste lid, blijft met betrekking tot zodanige aanvraag buiten toepassing.
Artikel 28
[Vervallen per 05-02-1997]
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de dierproeven.