Wet geluidhinder

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-06-2010 en zichtdatum 10-06-2010.
Geldend van 08-04-2010 t/m 06-07-2010

Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het belang van de bescherming van het milieu en van de volksgezondheid noodzakelijk is regels te stellen inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

andere geluidsgevoelige gebouwen:

  • 1°. onderwijsgebouwen;

  • 2°. ziekenhuizen en verpleeghuizen;

  • 3°. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2°;

delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw;

bebouwde kom: bebouwde kom, vastgesteld krachtens de Wegenverkeerswet 1994;

bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet hieronder mede begrepen;

bouwvergunning: bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet;

buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;

equivalent geluidsniveau: gemiddelde – te bepalen op een door Onze Minister krachtens toepassing van artikel 110d aangegeven wijze – van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld volgens de door Onze Minister krachtens toepassing van dat artikel gestelde regels;

etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een industrieterrein: hoogste van de volgende drie waarden:

  • 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dag);

  • 2°. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00–23.00 uur (avond);

  • 3°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nacht);

etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een weg: hoogste van de volgende twee waarden:

  • 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dag);

  • 2°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nacht);

geluid: met het menselijk oor waarneembare luchttrillingen;

geluidhinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid;

geluidsbelasting binnen een woning: geluidsbelasting binnen een geluidsgevoelige ruimte;

geluidsbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein: etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein;

geluidsbelasting in dB(A) vanwege een weg: etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

geluidsbelasting in dB: op een geheel getal af te ronden geluidsbelasting in Lden op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00–19.00 uur, van 19.00–23.00 uur en van 23.00–07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);

geluidsbelasting Lnight: geluidsbelasting op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 23.00–07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);

geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

geluidsgevoelige terreinen:

  • 1°. terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of

  • 2°. woonwagenstandplaatsen;

geluidsniveau in dB(A): gemeten of berekende geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A) overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie terzake opgestelde regels;

geluidsvermogen: hoeveelheid geluidsenergie die door een toestel of inrichting per tijdseenheid naar de omgevende lucht kan worden uitgestraald;

geprojecteerde weg: nog niet in aanleg zijnde weg, in de aanleg waarvan door een geldend bestemmingsplan wordt voorzien;

geprojecteerde woning of gebouw: nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de bouwvergunning toelaat, maar deze nog niet is afgegeven;

gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

hoofdspoorweg: krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorweg, niet zijnde een spoorwegemplacement;

industrieterrein: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

inrichting: inrichting als aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer;

inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;

internationaal racecircuit: TT-Circuit Assen, Circuit Park Zandvoort of een ander bij ministeriële regeling aan te wijzen verhard circuit voor het houden van grootschalige internationale wedstrijden voor gemotoriseerde voertuigen;

motorvoertuig: motorvoertuig als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm;

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

projectbesluit: projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wet ruimtelijke ordening;

reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd;

rijstrook: strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;

spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet, voor zover deze is aangegeven op een bij of krachtens deze wet vastgestelde kaart;

stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;

toestel: toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen;

vaststellen van een bestemmingsplan: vaststellen of herzien van een bestemmingsplan;

weg: voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen of duikers;

wegaanlegger: opdrachtgever tot aanleg of reconstructie van een weg;

weg in aanleg: weg met de aanleg waarvan een begin van uitvoering is gemaakt;

wijziging van een spoorweg: wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven geluidsbelasting, uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB;

woning: gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is;

woning of gebouw in aanbouw: nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor de bouwvergunning is afgegeven;

woonwagenstandplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet.

Artikel 1a

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning als bedoeld in artikel 1 niet verstaan een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

Artikel 1b

  • 1 In afwijking van artikel 1 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen bij de bepaling van de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, vanwege een weg of vanwege een spoorweg, van de gevel van onderwijsgebouwen en medische kleuterdagverblijven, de waarde van de geluidsbelasting over de periode 19.00–23.00 uur (avond) of de periode 23.00–07.00 uur (nacht) buiten beschouwing gelaten voor zover genoemde gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt.

  • 2 In afwijking van artikel 1 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen bij de bepaling van de geluidsbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein buiten beschouwing gelaten:

    • a. het geluid van windturbines welke duurzame energie opwekken;

    • b. het geluid vanwege een internationaal racecircuit gedurende ten hoogste 12 dagen per kalenderjaar.

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen is de geluidsbelasting Lnight vanwege een industrieterrein, vanwege een weg en vanwege een spoorweg, niet van toepassing ten aanzien van de gevel van onderwijsgebouwen en medische kleuterdagverblijven voor zover genoemde gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt.

  • 4 In afwijking van artikel 1 wordt onder wijziging van een spoorweg in deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan de afzonderlijke omstandigheid die bestaat uit:

    • a. een wijziging van de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beiden in het toekomstig maatgevende jaar van door Onze Minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten als gevolg waarvan de geluidemissie van de betreffende spoorgedeelten of de combinatie daarvan onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van de gemiddelde geluidemissie, bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, van de drie jaren voorafgaand aan de wijziging;

    • b. een horizontale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan twee meter;

    • c. een verticale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan één meter, dan wel

    • d. het ter vervanging aanbrengen van een baanconstructie, die, bepaald met inachtneming van de door Onze Minister op grond van artikel 107 gestelde regels, niet meer geluid emitteert dan de te vervangen constructie.

  • 5 In afwijking van artikel 1 wordt onder een gevel in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan:

    • a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede

    • b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

  • 6 In afwijking van artikel 1 wordt onder een wijziging op of aan een weg in deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan een wijziging die slechts bestaat uit:

    • a. een snelheidsverlaging;

    • b. de vervanging van een wegdeklaag door een wegdeklaag met dezelfde of een grotere geluidsreducerende werking, of

    • c. een snelheidsverhoging tot ten hoogste de maximumsnelheid, zoals die gold vóór een tijdelijke snelheidsverlaging die als maatregel is opgenomen in een programma als bedoeld in artikel 5.12 van de Wet milieubeheer.

  • 7 In het geval van een tijdelijke snelheidsverlaging als bedoeld in het zesde lid, onder c, wordt als heersende waarde aangemerkt de waarde van de geluidsbelasting, zoals die zou zijn zonder de tijdelijke snelheidsverlaging.

Artikel 1c

  • 1 De bevoegdheid tot afwijking van een milieukwaliteitsnorm op grond van artikel 2 van de Interimwet stad-en-milieubenadering bestaat voor de onderhavige wet slechts voor zover het de maximale waarde betreft die bij of krachtens deze wet als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan worden vastgesteld.

Hoofdstuk II. Toestellen en geluidwerende voorzieningen

§ 1. Toestellen

Artikel 2

  • 1 In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent:

    • a. het vervaardigen, invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren of vervoeren van toestellen;

    • b. het gebruiken van toestellen, anders dan in particuliere huishoudens.

  • 2 Hiertoe kunnen behoren regels, inhoudende:

    • a. een verbod in het eerste lid genoemde handelingen, bij de maatregel aangewezen, met betrekking tot toestellen, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verrichten;

    • b. een verbod zulks te doen zonder vergunning, verleend door een bij de maatregel aangewezen orgaan;

    • c. een verbod zulks te doen indien de geluidproduktie van het toestel een hogere waarde heeft dan bij of krachtens de maatregel vastgesteld of het toestel anderszins niet voldoet aan de bij de maatregel gestelde eisen;

    • d. een verbod zulks te doen indien het toestel niet behoort tot een type dat bij een keuring, verricht aan de hand van de bij of krachtens de maatregel daartoe vastgestelde voorschriften, is goedgekeurd;

    • e. een verbod een toestel, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te gebruiken indien niet het bewijs kan worden overgelegd dat het binnen een bij de maatregel bepaalde voorafgaande termijn bij een keuring, verricht aan de hand van de bij of krachtens de maatregel daartoe vastgestelde voorschriften, is goedgekeurd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het vaststellen van regels als in dat lid bedoeld ter uitvoering van voor Nederland verbindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties geschieden door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat. De artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 zijn van toepassing op een ministeriële regeling die ingevolge dit lid wordt vastgesteld.

Artikel 3

Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 kan, behoudens in geval van toepassing van artikel 2, tweede lid, onder b, tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij de maatregel zijn aangewezen, omtrent onderwerpen die in de maatregel zijn geregeld, aan de betrokkene gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

Artikel 4

In een algemene maatregel van bestuur waarbij regels van de in artikel 2, tweede lid, onder a, b, c of d, bedoelde strekking worden gesteld, worden tevens termijnen vastgesteld, tot het verstrijken waarvan die regels niet van toepassing zijn ten aanzien van toestellen die bij het in werking treden van de maatregel reeds vervaardigd en hier te lande aanwezig waren, en ten aanzien van toestellen, behorende tot een reeks die op dat tijdstip reeds hier te lande in produktie was genomen.

Artikel 5

  • 2 De vergunning kan slechts in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder worden geweigerd.

  • 3 Aan een vergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder voorschriften worden verbonden. De voorschriften kunnen voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij het voorschrift zijn aangewezen, in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

  • 4 Voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, kan de vergunning worden gewijzigd en ingetrokken.

  • 5 Intrekking kan slechts geschieden:

    • a. indien de vergunning niet wordt nageleefd, of

    • b. indien het toestel ontoelaatbare geluidhinder veroorzaakt en wijziging of aanvulling van de aan de vergunning verbonden voorschriften redelijkerwijs geen oplossing kan bieden.

Artikel 6

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2, tweede lid, onder d of e, worden bij of krachtens de maatregel de instanties aangewezen, die de in die bepalingen bedoelde keuringen verrichten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop die keuringen plaatshebben.

Artikel 7

  • 1 Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 kunnen ter zake van de toepasselijkheid van daarbij gestelde regels beperkingen worden gesteld.

  • 2 Zodanige beperking kan onder meer inhouden:

    • a. dat de regel slechts geldt in de bij de maatregel aangewezen gebieden;

    • b. dat de regel niet geldt met betrekking tot inrichtingen, behorende tot een daartoe bij de maatregel aangewezen categorie.

Artikel 8

Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder worden verboden toestellen, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften, bij de maatregel gesteld met betrekking tot hun aanduiding of benaming. Artikel 2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Geluidwerende voorzieningen

Artikel 9

Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder worden verboden voor gebruik als geluidwerende voorziening bestemde of geschikte materialen of andere zaken, welke behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften, bij de maatregel gesteld met betrekking tot hun aanduiding of benaming. Artikel 2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden een uitlaatsysteem, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te vervaardigen, in te voeren, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren, indien de geluidwerende eigenschappen ervan niet voldoen aan de bij of krachtens de maatregel gestelde eisen. Artikel 2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IV

§ 1. Algemene bepalingen

Hoofdstuk V. Zones rond industrieterreinen

Afdeling 1. Geluidszones

§ 1. Vaststelling, wijziging en opheffing van geluidszones

Artikel 40

Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 41

  • 1 Een krachtens artikel 40 vastgestelde zone kan uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.

  • 2 Een wijziging van een zone kan er niet toe strekken dat enig gebied waarbinnen met inachtneming van de al krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, optreedt dan 50 dB(A), ophoudt van de zone deel uit te maken.

  • 3 Een opgeheven zone bestaat voort zolang zich op het terrein een of meer inrichtingen bevinden, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

  • 4 Onverminderd het eerste lid kan de gemeenteraad bij besluit de begrenzing van een industrieterrein, waarop de vastgestelde zone is gebaseerd, vastleggen.

Artikel 42

  • 1 Bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

    • a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege het industrieterrein ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;

    • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege het industrieterrein optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 44 en 47, eerste lid, als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

  • 2 Indien wordt overwogen toepassing te geven aan artikel 45, 46 of 47, tweede lid, heeft het akoestisch onderzoek tevens betrekking op de doeltreffendheid van de maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Artikel 44

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone is, behoudens artikel 45, 50 dB(A).

Artikel 45

  • 1 Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Artikel 46

  • 1 Bij wijziging van een zone kan de ingevolge artikel 44 of 45 geldende waarde voor woningen in dat gebied worden gewijzigd.

  • 2 Een verhoging van de in het eerste lid bedoelde waarde mag ten hoogste 5 dB(A) bedragen, met dien verstande dat:

    • a. degene ten behoeve van wie de waarde wordt verhoogd heeft verklaard dat hij uiterlijk gelijktijdig met de verhoging financiële middelen ter beschikking stelt ten behoeve van de uitvoering van maatregelen om de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, van de gevels van woningen die door de wijziging van de zone dan wel vaststelling van het bestemmingsplan een hogere geluidsbelasting ondervinden te beperken en te voldoen aan artikel 111, eerste lid, onder b, en

    • b. de waarde van wat ten tijde van de eerste zonevaststelling geprojecteerde woningen betreft 55 dB(A) en wat ten tijde van de eerste zonevaststelling aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Artikel 47

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen alsmede aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen een zone.

  • 2 Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in het eerste lid, kunnen hogere dan de krachtens het eerste lid bepaalde waarden worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarden bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven mogen gaan.

  • 3 Bij de maatregel, bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

§ 2. Gevolgen van de zonevaststelling of -wijziging ten aanzien van bestemmingsplannen

Artikel 48

  • 1 Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een zone, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 44, onderscheidenlijk 47, eerste lid, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:

  • 3 De artikelen 42 en 43 zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, reeds behorende tot een krachtens artikel 40 vastgestelde zone.

Artikel 49

Bij het nemen van een projectbesluit, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone de waarden in acht genomen, die bij of krachtens de artikelen 44 tot en met 47, de Experimentenwet Stad en Milieu alsmede de Interimwet stad-en-milieubenadering als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

§ 3. Handelingen binnen geluidszones

Artikel 50

Met betrekking tot nieuw te bouwen woningen in een gebied gelegen binnen een zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de openlucht plaatsvinden, kan in afwijking van artikel 48 voor woningen waarvan de geluidsbelasting in hoofdzaak wordt bepaald door die activiteiten, een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 60 dB(A), indien deze woningen worden gebouwd in het kader van een herstructurering, of planmatige verdichting van een bestaand woongebied, of wanneer de woningen worden gebouwd aansluitend aan het bestaande woongebied en slechts sprake is van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied.

Artikel 51

Met betrekking tot nieuw te bouwen woningen, die dienen ter vervanging van bestaande woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 47, eerste lid, kan in afwijking van artikel 48 een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 65 dB(A), met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;

  • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

Afdeling 2. Bestaande geluidszones

§ 1. Begrippen

Artikel 52

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: bestaande zone: een zone rond een op 1 januari 2007 bestaand industrieterrein.

§ 2. Continueren, wijzigen en opheffen van bestaande geluidszones

Artikel 53

  • 1 Buiten een bestaande zone mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

  • 2 De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen blijven gelden.

Artikel 54

De artikelen 41 tot en met 43 en 47 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigen of opheffen van een bestaande zone.

Artikel 55

  • 1 Bij wijziging van een bestaande zone of bij vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel blijven uitmaken van de bestaande zone kan met betrekking tot de woningen in dat gebied, de waarde van de op grond van artikel 53, tweede lid, geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden gewijzigd.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

  • 3 Een verhoging van de in het eerste lid bedoelde waarde mag ten hoogste 5 dB(A) bedragen, met dien verstande dat:

    • a. degene ten behoeve van wie de waarde wordt verhoogd heeft verklaard dat hij uiterlijk gelijktijdig met de verhoging financiële middelen ter beschikking stelt ten behoeve van de uitvoering van maatregelen om de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, van de gevels van woningen die door de wijziging van de bestaande zone dan wel vaststelling van het bestemmingsplan een hogere geluidsbelasting ondervinden te beperken en te voldoen aan artikel 111, eerste lid, onder a of b, en

    • b. de waarde wat ten tijde van de eerste zonevaststelling geprojecteerde woningen betreft 55 dB(A) en wat ten tijde van de eerste zonevaststelling aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Bij wijziging van een bestaande zone, bij vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel gaan uitmaken van de bestaande zone, kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen met betrekking tot geprojecteerde, aanwezige of in aanbouw zijnde woningen in dat gebied, een hogere waarde dan 50 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen de waarde 55 dB(A) en voor wat aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 56

  • 1 Bij wijziging van een bestaande zone of bij vaststelling van een bestemmingplan, geldende voor tot de zone behorende gronden, kan met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen alsmede geluidsgevoelige terreinen in dat gebied, de waarde van de op grond van artikel 53, tweede lid, geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden gewijzigd.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

  • 3 Een verhoging van de in het eerste lid bedoelde waarde mag ten hoogste 5 dB(A) bedragen, met dien verstande dat:

    • a. degene ten behoeve van wie de waarde wordt verhoogd heeft verklaard dat hij uiterlijk gelijktijdig met de verhoging financiële middelen ter beschikking stelt ten behoeve van de uitvoering van maatregelen als bedoeld in artikel 113, met betrekking tot de andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen die door de wijziging van de bestaande zone of vaststelling van het bestemmingsplan een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

    • b. de waarde wat ten tijde van de eerste zonevaststelling geprojecteerde andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terrein betreft 55 dB(A) en wat ten tijde van de eerste zonevaststelling aanwezig of in aanbouw zijnde andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

§ 3. Gevolgen van de zonevaststelling of wijziging ten aanzien van bestemmingsplannen

Artikel 57

  • 1 Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een bestaande zone worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein

    • a. van de gevel van woningen, binnen de bestaande zone de waarden in acht genomen die op het tijdstip van de vaststelling van de bestaande zone golden. Voor ten tijde van de vaststelling van de bestaande zone binnen de zone aanwezige, in aanbouw of geprojecteerde woningen is dit de waarde 55 dB(A), tenzij op dat tijdstip de geluidsbelasting van bedoelde woningen lager of gelijk was aan 50 dB(A), in welke geval de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 50 dB(A) is. De vorige volzin geldt niet met betrekking tot ten tijde van de vaststelling van de bestaande zone binnen de zone aanwezige of in aanbouw zijnde woningen die op het bedoelde tijdstip reeds een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, ondervinden dan 55 dB(A).

    • b. van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone de waarden in acht genomen die op het tijdstip van de vaststelling van de bestaande zone bij algemene maatregel van bestuur als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting werden aangemerkt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:

    • a. deze gelden of zijn vastgesteld;

    • b. zodanige waarden noodzakelijk zijn als gevolg van een vaststelling van het plan in afwijking van het ontwerp, zoals dit ter inzage heeft gelegen, welke waarden door gedeputeerde staten redelijkerwijs met toepassing van artikel 55, eerste en tweede lid, zullen worden vastgesteld.

  • 3 De artikelen 42 en 43 zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, reeds behorende tot een bestaande zone.

Artikel 58

Bij het nemen van een projectbesluit, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die behoren tot een bestaande zone, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone, de waarden in acht genomen, die op het tijdstip van de vaststelling van de bestaande zone als de ten hoogste toelaatbare werden aangemerkt.

§ 4. Handelingen binnen geluidszones

Artikel 59

  • 1 Met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen en nog niet geprojecteerde woningen, zijn de artikelen 44 en 45 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de vast te stellen waarde 55 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 Met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van binnen de zone nieuw aan te leggen geluidsgevoelige terreinen, is artikel 47 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 60

Bij toepassing van artikel 59 met betrekking tot nieuw te bouwen woningen in een gebied gelegen binnen een bestaande zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden, kan voor woningen waarvan de geluidsbelasting in hoofdzaak wordt bepaald door die activiteiten, een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 60 dB(A), indien deze woningen worden gebouwd in het kader van een herstructurering, of planmatige verdichting van een bestaand woongebied, of wanneer de woningen worden gebouwd aansluitend aan het bestaande woongebied en slechts sprake is van een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied.

Artikel 61

Bij toepassing van artikel 59 met betrekking tot nieuw te bouwen woningen, die dienen ter vervanging van bestaande woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen waarvoor een hogere waarde dan de ten hoogste toelaatbare waarde is vastgesteld, kan een waarde worden vastgesteld van ten hoogste 65 dB(A), met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;

  • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

§ 5. Sanering

Artikel 62

  • 1 Gedeputeerde staten stellen uitsluitend ten aanzien van de woningen die op grond van artikel 62, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 aan gedeputeerde staten zijn gemeld, met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het tweede lid, en gelet op de maatregelen, in verband met andere woningen binnen de zone voortvloeiend uit de zonevaststelling, bedoeld in afdeling 2, §§ 2 en 3, van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder zoals deze luidden op 1 januari 2007, een programma op van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevels van de in het eerste lid bedoelde woningen te beperken tot 55 dB(A) en te voldoen aan artikel 111, eerste lid, onder a. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat tevens één of meer overeenkomstige programma's dienen te worden opgesteld, gericht op een beperking van de geluidsbelasting van de gevels van de bedoelde woningen tot bij de maatregel aangegeven hogere waarden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de aard van de maatregelen die in aanmerking komen en omstandigheden waaronder dit het geval is, alsmede met betrekking tot de opzet van een programma als bedoeld in het tweede lid en het tijdstip van uitvoering daarvan. Hierbij kan tevens worden aangegeven dat gedeputeerde staten in aangegeven categorieën van gevallen bij het opstellen van een programma kunnen uitgaan van een geluidsbelasting die het gevolg is van te verwachten ontwikkelingen.

Artikel 63

  • 1 Gedeputeerde staten leggen het ingevolge artikel 62, eerste lid, opgestelde programma van maatregelen onverwijld voor aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister stelt voor de woningen waarop het programma betrekking heeft, binnen zes maanden na ontvangst daarvan de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel vast, met dien verstande dat deze waarde de 65 dB(A) niet te boven mag gaan. De gelding van deze waarde kan aan voorwaarden worden gebonden.

  • 3 Onze Minister doet van zijn besluit mededeling aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders. Gelijktijdig met deze mededeling deelt hij ten aanzien van elk der gevallen waarop het besluit betrekking heeft en die naar zijn aanvankelijk oordeel voor toepassing van het vierde lid in aanmerking komen, aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders mede in hoeverre en op welke termijn hij overweegt aan dat lid ter zake toepassing te geven.

  • 4 Onze Minister stelt ten aanzien van elk der daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevels van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. Deze maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, binnen de woning. Op de door Onze Minister vastgestelde maatregelen zijn artikel 125 en artikel 15.20, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer van toepassing. Hij doet van zijn besluit, houdende de vaststelling van maatregelen, mededeling aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders.

Artikel 64

Met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen worden bij algemene maatregel van bestuur omtrent de onderwerpen die met betrekking tot woningen geregeld zijn in de artikelen 62 en 63 regels gesteld. Daarbij kunnen bepalingen van die artikelen van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Afdeling 3. Overige voorschriften

Artikel 65

Bij de toepassing van artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag, in afwijking van de artikelen 40, 44 tot en met 47, 50, 51, 53 tot en met 56, 59 tot en met 61, 63, tweede lid, of 64 de in die artikelen bedoelde waarden 2 dB(A) hoger vaststellen, indien:

  • a. op een of meer plaatsen binnen de zone of op de zonegrens de geluidsbelasting gelijk is aan de ten hoogste toegestane geluidsbelasting;

  • b. voorzover van toepassing, de beschikbaarheid van grond voor de vestiging of wijziging van een inrichting, dit mogelijk maakt;

  • c. de geluidsbelasting in belangrijke mate wordt bepaald door inrichtingen waartoe artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is toegepast, en

  • d. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting binnen een afzienbare termijn teruggebracht zal worden op het niveau van de eerder geldende waarden.

Artikel 67

  • 1 Indien de geluidbelasting buiten een bestaande zone vanwege een industrieterrein de waarde van 50 dB(A) overschrijdt of op een of meer plaatsen binnen de zone of op de zonegrens de geluidsbelasting hoger is dan de ten hoogste toegestane geluidsbelasting, stellen burgemeester en wethouders voor het betreffende industrieterrein een geluidreductieplan vast.

  • 2 Een geluidreductieplan bevat ten minste een beschrijving van:

    • a. het te voeren beleid om de geluidbelasting binnen en buiten de bestaande zone te beperken;

    • b. de voorgenomen in de eerstvolgende vijf jaar te treffen maatregelen om de geluidbelasting binnen die periode voor het hele industrieterrein te verminderen tot beneden de bedoelde grenswaarden;

    • c. de wijze waarop de vermindering van de geluidsbelasting van het betreffende industrieterrein zal worden gerealiseerd indien de geluidsbelasting binnen de onder b genoemde periode niet is verminderd tot beneden de grenswaarden.

Hoofdstuk VI. Zones langs wegen

Afdeling 1. Omvang geluidszones

Artikel 74

  • 1 Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

    • a. in stedelijk gebied:

      • 1°. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;

      • 2°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;

    • b. in buitenstedelijk gebied:

      • 1°. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;

      • 2°. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;

      • 3°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

  • 2 Het eerste lid geldt niet met betrekking tot:

    • a. wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;

    • b. wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 76 wordt, indien het een nog aan te leggen weg betreft, de daarbij behorende zone geacht aanwezig te zijn, zodra die weg in een ontwerp-bestemmingsplan is opgenomen.

  • 4 De ruimte boven en onder de weg behoort tot de zone langs de weg.

Artikel 75

  • 1 De afstanden, genoemd in artikel 74, eerste lid, worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.

  • 2 Indien zich langs een weg een zone bevindt die bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende zonedelen dat het breedste zonedeel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat zonedeel, gemeten vanaf het punt van versmalling van de zonebreedte, nog langs de wegas doorloopt en met een loodlijn aansluit op de smalste zone.

  • 3 Aan de uiteinden van een weg loopt de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de weg. De zone loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de wegas. Zij behoudt de breedte die zij had ter hoogte van het einde van de weg.

Afdeling 2. Maatregelen met betrekking tot nieuwe situaties in zones

§ 1. Bestemmingsplan

Artikel 76

  • 1 Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:

    • a. met toepassing van artikel 83, 85 of 100a voor de vaststelling van het bestemmingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld, dan wel

    • b. zodanige waarden noodzakelijk zijn als gevolg van een vaststelling van het plan in afwijking van het ontwerp, zoals dit ter inzage heeft gelegen, welke waarden redelijkerwijs met toepassing van artikel 83, 85 of 100a, zullen worden vastgesteld.

  • 3 Indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, gelden het eerste en tweede lid niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Artikel 76a

Bij het nemen van een projectbesluit dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 83, 85, 100 en 100a als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Artikel 77

  • 1 Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, of bij het voorbereiden van een besluit als bedoeld in artikel 76a, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

    • a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;

    • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge artikel 82 of artikel 100 als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

  • 2 Indien wordt overwogen toepassing te geven aan artikel 83, 85 of 100a heeft het akoestisch onderzoek tevens betrekking op de doeltreffendheid van de maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

  • 3 Indien de vaststelling van het bestemmingsplan of van het wijzigings- of uitwerkingsplan of het besluit tot vrijstelling als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op de reconstructie van een weg, wordt tevens akoestisch onderzoek ingesteld naar de heersende waarde.

§ 2. Aanleg van een weg buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure

Artikel 79

Tot aanleg van een weg anders dan op grondslag van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan wordt, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone woningen, dan wel andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet overgegaan dan in overeenstemming met een besluit van burgemeester en wethouders, krachtens artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegaanlegger aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een overeenkomstig artikel 80 ingesteld onderzoek.

Artikel 80

  • 1 Vanwege de wegaanlegger wordt binnen de zone een akoestisch onderzoek van de in artikel 77 omschreven strekking ingesteld.

  • 2 De resultaten van het ingestelde onderzoek worden door de wegaanlegger aan burgemeester en wethouders overgelegd te zamen met een beschrijving van de maatregelen die naar zijn oordeel nodig zijn voor het in artikel 81, eerste lid, omschreven doel.

Artikel 81

  • 1 Binnen drie maanden nadat de resultaten van het in artikel 80 bedoelde onderzoek zijn verkregen, nemen burgemeester en wethouders een besluit, bepalende welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidsbelasting die de weg na zijn aanleg binnen de zone zal veroorzaken, de waarden die ingevolge de artikelen 82, 83 en 85 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

  • 2 Van het besluit wordt mededeling gedaan aan de wegaanlegger.

§ 3. Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones

Artikel 82

  • 1 Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, van de gevel van andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen een zone.

Artikel 83

  • 1 Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, kan voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.

  • 3 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, kan voor de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is:

    • a. voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan;

    • b. voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in buitenstedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die ter plaatse noodzakelijk zijn vanwege de uitoefening van een agrarisch bedrijf, kan een hogere waarde worden vastgesteld die de waarde van 58 dB niet te boven mag gaan.

  • 5 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in het stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 68 dB worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

  • 6 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot binnen de bebouwde kom nog te bouwen woningen binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 63 dB worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

  • 7 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot buiten de bebouwde kom nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 58 dB worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Artikel 85

  • 1 Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, tweede lid, kunnen hogere dan de krachtens dat lid bepaalde waarden worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarden bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven mogen gaan.

  • 2 Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Afdeling 2A. De aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet

Artikel 87b

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, indien dat volgt uit de beslissing, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet;

    • b. hoofdweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Tracéwet;

    • c. aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg: aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet;

    • d. woonwagenstandplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet;

    • e. andere geluidsgevoelige gebouwen:

      • 1°. onderwijsgebouwen;

      • 2°. ziekenhuizen en verpleeghuizen;

      • 3°. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2°;

    • f. geluidsgevoelige terreinen:

      • 1°. terreinen die behoren bij gebouwen als bedoeld onder e, 3°, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of

      • 2°. woonwagenstandplaatsen;

    • g. tracé: tracé als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Tracéwet;

    • h. aanpassing van een weg: een aanpassing met betrekking tot een aanwezige weg waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 87d blijkt dat ten gevolge van die aanpassing de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van deze afdeling en afdeling 2 van hoofdstuk VII als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd;

    • i. equivalent geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: het equivalente geluidsniveau in dB(A), bepaald volgens op grond van artikel 107 vastgestelde regels;

    • j. etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: de hoogste van de volgende drie waarden:

      • 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dagwaarde),

      • 2°. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00–23.00 uur (avondwaarde),

      • 3°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nachtwaarde);

    • k. geluidsbelasting in dB(A) vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;

    • l. aanpassing van een spoorweg: een aanpassing met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan de geluidsbelasting die op grond van deze afdeling en afdeling 2 van hoofdstuk VII als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt, uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB.

  • 2 Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze afdeling geen deel uit van de in het eerste lid, onder e, 1°, bedoelde scholen.

  • 3 Onder aanpassing van een spoorweg wordt in deze afdeling niet verstaan de afzonderlijke omstandigheid die bestaat uit:

    • a. een verhoging van de intensiteit in het toekomstig maatgevende jaar van minder dan 45% ten opzichte van het driejaars gemiddelde voorafgaand aan de verandering, van door Onze Minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, in één of meer perioden van het etmaal;

    • b. een verhoging van 20% of minder van de verkeerssnelheid van door Onze Minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, in één of meer perioden van het etmaal;

    • c. een horizontale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan twee meter;

    • d. een verticale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan één meter, dan wel

    • e. het ter vervanging aanbrengen van een baanconstructie, die, bepaald met inachtneming van de door Onze Minister op grond van artikel 107 gestelde regels, niet meer geluid emitteert dan de te vervangen constructie.

  • 4 Overwegende bezwaren van financiële aard bestaan voor de toepassing van deze afdeling niet tegen maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, waarvan de kosten in redelijke verhouding staan tot kwaliteit, aard en gebruik van de woning, het andere geluidsgevoelige gebouw of het geluidsgevoelige terrein en tot de doeltreffendheid van die maatregelen.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels stellen voor de toepassing van het criterium, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 87d

  • 1 Bij het voorbereiden van de aanleg van een hoofdweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

    • a. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;

    • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen, om te voorkomen dat de in de toekomst binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten, de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven gaan.

  • 2 Bij het voorbereiden van een wijziging of verbreding van een hoofdweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek als bedoeld in het eerste lid ingesteld. Dit onderzoek geeft tevens inzicht in:

    • a. de voor de wijziging of verbreding ter plaatse heersende geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen of spoorwegen wordt ondervonden;

    • b. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen werd ondervonden op 1 maart 1986;

    • c. geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen werd ondervonden op 1 juli 1987.

  • 3 Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging of verbreding van een hoofdweg zal leiden tot een aanpassing van andere wegen dan de te wijzigen of te verbreden hoofdweg of tot aanpassing van de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de hoofdweg, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de betrokken hoofdweg.

  • 4 De in het eerste lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen en spoorwegen.

  • 5 De in het tweede lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen en spoorwegen.

Artikel 87e

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen, 48 dB vanwege deze wegen, onderscheidenlijk 55 dB vanwege deze spoorwegen.

  • 2 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde in geval van geluidsbelasting vanwege wegen 58 dB, onderscheidenlijk vanwege spoorwegen 68 dB niet te boven mag gaan.

  • 3 Voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft kunnen Onze Ministers een hogere waarde dan 58 dB voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de in het eerste lid bedoelde wegen vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het tweede of derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen, tot de ingevolge het eerste lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:

  • 7 De in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste lid in plaats van «48 dB» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 48 dB en in de overige gevallen 53 dB» en

    • b. in het tweede lid in plaats van «58 dB» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 53 dB en in de overige gevallen 58 dB» en in plaats van «68 dB» wordt gelezen: indien het woonwagenstandplaatsen betreft 63 dB en in de overige gevallen 66 dB.

Artikel 87f

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vierde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen 48 dB, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege deze hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze hoofdweg of wegen lager was dan of gelijk was aan 60 dB(A), of

    • b. deze hoofdweg na 1 januari 1982 is aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan, of

    • c. binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen na 1 januari 1982 zijn aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan.

  • 2 In geval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken weg of wegen is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Ingeval de betrokken hoofdweg of wegen op 1 januari 2007 aanwezig, in aanleg of geprojecteerd waren en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken hoofdweg of wegen van de gevel van woningen is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde is hoger dan 48 dB, geldt voor de woningen die op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan die hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen worden aangepast, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, de heersende waarde.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste, tweede of derde lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:

    • 1°. ten gevolge van de aanpassing van de weg de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

    • 2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de aanpassing van de weg ten behoeve van de toepassing van artikel 111a, eerste, derde of negende lid, met betrekking tot woningen die door de aanpassing van de weg een hogere geluidsbelasting ondervinden.

  • 5 De krachtens het vierde lid vast te stellen waarde wordt niet hoger vastgesteld dan 58 dB bij een aanpassing van een weg in buitenstedelijk gebied en 63 dB bij een aanpassing van een weg in stedelijk gebied indien voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat. Voor andere dan de in de eerste volzin bedoelde woningen wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde voor woningen met betrekking waartoe eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde is vastgesteld dan de krachtens die volzinnen ten hoogste toelaatbare waarde, niet hoger vastgesteld dan die eerder vastgestelde waarde.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het vierde en vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste, tweede of derde lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen.

  • 8 Het eerste tot en met zevende lid zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat

    • a. het vierde lid wordt gelezen als «Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste, tweede of derde lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat een verhoging 5 dB niet te boven mag gaan» en

    • b. het vijfde lid wordt gelezen als: Indien voor het betrokken andere geluidsgevoelige gebouw eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld of indien de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat, wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan:

    Voor andere dan de in de eerste volzin bedoelde andere geluidsgevoelige gebouwen wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1° en 2°, en 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 3°. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde voor andere geluidsgevoelige gebouwen met betrekking waartoe eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde is vastgesteld dan de krachtens die volzinnen ten hoogste toelaatbare waarde, niet hoger vastgesteld dan die eerder vastgestelde waarde.

  • 9 De in het eerste tot en met zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste, tweede en derde lid in plaats van «48 dB» telkens wordt gelezen «indien het woonwagenstandplaatsen betreft 48 dB en in de overige gevallen 53 dB»,

    • b. het vierde lid, onder 1° en 2°, niet van toepassing is, en

    • c. in het vijfde lid in plaats van «58 dB bij een aanpassing van een weg in buitenstedelijk gebied en 63 dB bij een aanpassing van een weg in stedelijk gebied indien voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat» wordt gelezen «53 dB indien het woonwagenstandplaatsen betreft en 58 dB in de overige gevallen» en de tweede volzin van dat lid niet van toepassing is.

Artikel 87g

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, indien de geluidsbelasting vanwege deze hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen hoger was dan 60 dB(A), de waarde 48 dB.

  • 2 Ingeval eerder bij of krachtens deze wet of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken weg of wegen is vastgesteld dan 48 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen:

    • a. 48 dB als de heersende waarde lager is dan of gelijk is aan 48 dB, en

    • b. de laagste van de volgende twee waarden als de heersende waarde hoger is dan 48 dB:

      • 1°. de heersende waarde;

      • 2°. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 68 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:

    • 1°. ten gevolge van de aanpassing van de weg de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

    • 2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de aanpassing van de weg ten behoeve van de toepassing van artikel 111a, tweede of vierde lid, met betrekking tot woningen die door de aanpassing van de weg een hogere geluidsbelasting ondervinden. De krachtens dit lid vast te stellen waarde mag de waarde 68 dB niet te boven gaan.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 68 dB vaststellen.

  • 6 Indien eerder bij of krachtens deze wet of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde dan 68 dB is vastgesteld, mag de vast te stellen hogere waarde, in afwijking van het vierde lid, niet hoger worden vastgesteld dan de eerder vastgestelde waarde.

  • 7 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 8 De in het eerste tot en met zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen.

  • 9 De in het eerste tot en met vierde en zevende en achtste lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:

    • a. in het derde en vierde lid in plaats van «de waarde 68 dB» telkens wordt gelezen «met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1° en 2°, de waarde 68 dB, onderscheidenlijk met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 3°, de waarde 58 dB», en

    • b. het vierde lid, onder 1° en 2°, niet van toepassing is.

Artikel 87h

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze spoorwegen lager was dan of gelijk was aan 65 dB(A), of

    • b. binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen na 1 juli 1987 zijn aangelegd op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld of herzien met toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde,

    de voor de wijziging of verbreding van de hoofdweg ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 55 dB niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

  • 2 In geval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken spoorwegen is vastgesteld dan 55 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 55 dB niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de waarde 71 dB niet te boven mag gaan, behoudens ingeval eerder op grond van de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere waarde dan 71 dB is vastgesteld. In dat geval mag de vast te stellen hogere waarde niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «65 dB(A)» wordt gelezen «60 dB(A)» en in plaats van «de waarde 55dB» wordt gelezen: de waarde 53 dB.

  • 7 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het derde lid in plaats van «de waarde 71 dB» wordt gelezen: de waarde indien het woonwagenstandplaatsen betreft 63 dB en in de overige gevallen 66 dB.

Artikel 87i

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, indien de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze spoorwegen hoger was dan 65 dB(A), de waarde 55 dB.

  • 2 In geval eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de betrokken spoorwegen is vastgesteld dan 55 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 55 dB niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 71 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 71 dB niet te boven mag gaan, behoudens ingeval eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde dan 71 dB is vastgesteld. In dat geval mag de vast te stellen hogere waarde niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 71 dB vaststellen.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen.

  • 8 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «hoger was dan 65 dB(A), de waarde 55 dB» wordt gelezen: hoger was dan 60 dB(A), de waarde 58 dB.

  • 9 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «de waarde 55 dB» wordt gelezen: de waarde 63 dB.

Afdeling 3. Bestaande situaties

Artikel 87j

Artikel 89

  • 1 Burgemeester en wethouders of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 98 burgemeester en wethouders of de wegaanlegger stellen uitsluitend ten aanzien van de woningen die op grond van artikel 88, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 aan Onze Minister zijn gemeld, met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het derde lid, een programma op van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de op grond van artikel 88, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 gemelde woningen zoveel mogelijk te beperken tot 48 dB en om zo nodig te voldoen aan artikel 111, derde lid.

  • 2 Met betrekking tot gevallen, bedoeld in artikel 88, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gegeven omtrent het tijdstip van melding van die gevallen, de aard van de maatregelen die in aanmerking komen, en de omstandigheden waaronder dit het geval is, alsmede omtrent de opzet en het tijdstip van vaststelling van een programma.

Artikel 90

  • 1 Burgemeester en wethouders of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 98 burgemeester en wethouders of de wegaanlegger leggen het ingevolge artikel 89, eerste lid, vastgestelde programma van maatregelen onverwijld voor aan Onze Minister.

  • 2 Behoudens het derde lid stelt Onze Minister na ontvangst van zodanig programma voor de woningen waarop het betrekking heeft, als de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels een waarde van 48 dB vast. Onze Minister doet van zijn besluit mededeling aan burgemeester en wethouders en de wegbeheerder.

  • 3 In bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels kan bij een besluit als bedoeld in het tweede lid voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 68 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld.

  • 5 Onze Minister stelt ten aanzien van elk van de daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. Deze maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, binnen de woning. Op de door Onze Minister vastgestelde maatregelen is hoofdstuk X van toepassing. Hij doet van zijn besluit, houdende vaststelling van maatregelen, mededeling aan burgemeester en wethouders en aan de wegbeheerder of wegaanlegger.

Afdeling 4. Reconstructies

§ 1. Besluit tot reconstructie

Artikel 98

Ten behoeve van een reconstructie van een weg met betrekking waartoe ingevolge artikel 88, zoals dat luidde voor 1 januari 2007 aan Onze Minister uiterlijk twee jaar na 1 januari 2007 melding is gedaan of is gedaan, is deze afdeling niet van toepassing en geeft Onze Minister toepassing aan artikel 90, tweede tot en met vijfde lid.

Artikel 99

  • 1 Tot reconstructie van een weg wordt, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van die weg woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet overgegaan dan in overeenstemming met een bestemmingsplan of een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat in de reconstructie voorziet dan wel met een besluit van burgemeester en wethouders, met overeenkomstige toepassing van artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een met overeenkomstige toepassing van artikel 80 ingesteld onderzoek.

  • 2 Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of – als een weg gedeeltelijk wordt gereconstrueerd – vanwege de niet te reconstrueren gedeelten daarvan, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te reconstrueren gedeelten van de betrokken weg.

  • 3 Bij het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid worden de waarden die ingevolge de artikelen 100, 100a en 100b als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, in acht genomen.

  • 4 Ingeval bij de reconstructie het aantal rijstroken zal worden verhoogd, wordt de zone in aanmerking genomen, die uit het hogere aantal rijstroken zal voortvloeien.

§ 2. Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bij reconstructie

Artikel 100

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB.

  • 2 Ingeval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering, of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, geldt de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Ingeval de weg op 1 januari 2007 aanwezig, in aanleg of geprojecteerd was en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, geldt als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone die op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren de heersende waarde.

Artikel 100a

  • 1 Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen kan een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld, met dien verstande dat:

    • a. de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:

      • 1°. ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

      • 2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de reconstructie ten behoeve van de toepassing van artikel 90 of artikel 111, tweede of derde lid, met betrekking tot woningen die door de reconstructie een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

    • b. ingeval voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of artikel 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of, indien geen toepassing is gegeven aan het betrokken artikel en de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat, de waarde niet hoger mag worden gesteld dan:

      • 1°. 58 dB bij een reconstructie van een weg in buitenstedelijk gebied en

      • 2°. 63 dB bij een reconstructie van een weg in stedelijk gebied.

  • 2 De krachtens het eerste lid, onder a, te stellen hogere waarde mag niet hoger worden gesteld dan 68 dB.

Artikel 100b

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen overeenkomstige regels worden gesteld met betrekking tot de onderwerpen die zijn geregeld in:

Afdeling 6. Andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen

Artikel 104

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen met betrekking tot de in de artikelen 88 tot en met 90, 98 en 99 geregelde onderwerpen overeenkomstige regels worden gesteld.

Hoofdstuk VII. Zones langs spoorwegen

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 105

In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder, veroorzaakt door het gebruik van een spoor-, tram-, of metroweg, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld met betrekking tot aard, samenstelling, wijze van aanleg of gebruik van de spoorweginfrastructuur.

Afdeling 2. De aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet

Artikel 106

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, indien dat volgt uit de beslissing, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet;

    • b. landelijke spoorweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Tracéwet;

    • c. aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg: aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet;

    • d. woonwagenstandplaats: een standplaats als bedoel in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet;

    • e. andere geluidsgevoelige gebouwen:

      • 1°. onderwijsgebouwen;

      • 2°. ziekenhuizen en verpleeghuizen;

      • 3°. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2°;

    • f. geluidsgevoelige terreinen:

      • 1°. terreinen die behoren bij gebouwen als bedoeld onder e, 3°, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of

      • 2°. woonwagenstandplaatsen;

    • g. tracé: tracé als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Tracéwet;

    • h. aanpassing van een weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 87b, eerste lid, onder h;

    • i. equivalent geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: het equivalente geluidsniveau in dB(A), bepaald volgens de op grond van artikel 107 vastgestelde regels;

    • j. etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: de hoogste van de volgende drie waarden:

      • 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dagwaarde),

      • 2°. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00–23.00 uur (avondwaarde),

      • 3°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nachtwaarde);

    • k. geluidsbelasting in dB(A) vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;

    • l. aanpassing van een spoorweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 87b, eerste lid, onder l, onder toepasselijkheid van het derde lid van dat artikel;

  • 2 Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze afdeling geen deel uit van de in het eerste lid, onder 1° en 2°, bedoelde scholen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder k, is de geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van scholen en van medische kleuterdagverblijven de dagwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A).

Artikel 106a

Zodra dat van belang is voor de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg, geeft Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat na overleg met de betrokken spoorwegexploitant en de betrokken gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders landelijke spoorwegen aan op een bij ministeriële regeling vast te stellen kaart.

Artikel 106b

Langs een landelijke spoorweg bevindt zich een zone, waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op de in artikel 106a bedoelde kaart.

Artikel 106c

  • 1 Bij het voorbereiden van de aanleg van een landelijke spoorweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

    • a. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;

    • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen, om te voorkomen dat de in de toekomst binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten, de waarden die ingevolge de artikelen 106d tot en met 106h als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven gaan.

  • 2 Bij het voorbereiden van een wijziging van een landelijke spoorweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek als bedoeld in het eerste lid ingesteld. Dit onderzoek geeft tevens inzicht in:

    • a. de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen of spoorwegen wordt ondervonden;

    • b. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen werd ondervonden op 1 juli 1987;

    • c. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen werd ondervonden op 1 maart 1986.

  • 3 Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging van een landelijke spoorweg zal leiden tot een aanpassing van wegen, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die wegen.

  • 4 De in het eerste lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen en spoorwegen.

  • 5 De in het tweede lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen en spoorwegen.

  • 6 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent akoestische onderzoeken als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 106d

  • 1 Behoudens het tweede lid is de voor woningen, binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen, 48 dB vanwege deze wegen, onderscheidenlijk 55dB vanwege deze spoorwegen.

  • 2 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde in geval van geluidsbelasting vanwege wegen 58 dB, onderscheidenlijk vanwege spoorwegen 68 dB niet te boven mag gaan.

  • 3 Voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft kunnen Onze Ministers een hogere waarde dan 58 dB voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de in het eerste lid bedoelde wegen vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het tweede of derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen, tot de ingevolge het eerste lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:

  • 7 De in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste lid in plaats van «48 dB» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 48 dB en in de overige gevallen 53 dB»;

    • b. in het tweede lid in plaats van «58 dB» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 53 dB en in de overige gevallen 58 dB» en in plaats van «68 dB» wordt gelezen: indien het woonwagenstandplaatsen betreft 63 dB en in de overige gevallen 66 dB.

Artikel 106e

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan de landelijke spoorweg of de binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege deze landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze landelijke spoorweg of spoorwegen lager was dan of gelijk was aan 65 dB(A), of

    • b. deze landelijke spoorweg na 1 juli 1987 is aangelegd op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld of herzien met toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde, of

    • c. binnen de zone van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen na 1 juli 1987 zijn aangelegd op grond van een bestemmingsplan dat is vastgesteld of herzien met toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde,

    de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 55 dB niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

  • 2 In geval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken landelijke spoorweg of spoorwegen is vastgesteld dan 55 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 55 dB niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de waarde 71 dB niet te boven mag gaan, behoudens ingeval eerder op grond van de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere waarde dan 71 dB is vastgesteld. In dat geval mag de vast te stellen hogere waarde niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «65 dB(A)» wordt gelezen «60 dB(A)» en in plaats van «de waarde 55 dB» wordt gelezen: de waarde 53 dB.

  • 7 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het derde lid in plaats van «de waarde 71 dB» wordt gelezen: de waarde indien het woonwagenstandplaatsen betreft 63 dB en in de overige gevallen 66 dB.

Artikel 106f

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, indien de geluidsbelasting vanwege deze landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen hoger was dan 65 dB(A), de waarde 55 dB.

  • 2 In geval eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken landelijke spoorweg of spoorwegen is vastgesteld dan 55 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwegebinnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 55 dB niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 71 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 71 dB niet te boven mag gaan, behoudens ingeval eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde dan 71 dB is vastgesteld. In dat geval mag de vast te stellen hogere waarde niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 71 dB vaststellen.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen.

  • 8 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «hoger was dan 65 dB(A), de waarde 55 dB» wordt gelezen: hoger was dan 60 dB(A), de waarde 58 dB.

  • 9 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «de waarde 55 dB» wordt gelezen: de waarde 63 dB.

Artikel 106g

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vierde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen 48 dB, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van deze landelijke spoorweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze wegen lager was dan of gelijk was aan 60 dB(A), of

    • b. binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen na 1 januari 1982 zijn aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan.

  • 2 In geval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken wegen is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Ingeval de betrokken wegen op 1 januari 2007 aanwezig, in aanleg of geprojecteerd waren en niet eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken wegen van de gevel van woningen is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde is hoger dan 48 dB, geldt voor de woningen die op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, de heersende waarde.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste, tweede of derde lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:

    • 1°. ten gevolge van de aanpassing van de weg de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

    • 2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de aanpassing van de weg ten behoeve van de toepassing van artikel 111a, vijfde, zevende of negende lid, met betrekking tot woningen die door de aanpassing van de weg een hogere geluidsbelasting ondervinden.

  • 5 De krachtens het vierde lid vast te stellen waarde wordt niet hoger vastgesteld dan 58 dB bij een aanpassing van een weg in buitenstedelijk gebied en 63 dB bij een aanpassing van een weg in stedelijk gebied, indien voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat. Voor andere dan de in de eerste volzin bedoelde woningen wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde voor woningen met betrekking waartoe eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde is vastgesteld dan de krachtens die volzinnen ten hoogste toelaatbare waarde, niet hoger vastgesteld dan die eerder vastgestelde waarde.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het vierde en vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van de landelijke spoorweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste, tweede of derde lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen.

  • 8 Het eerste tot en met zevende lid zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:

    • a. het vierde lid wordt gelezen als «Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste, tweede of derde lid, bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat een verhoging 5 dB niet te boven mag gaan», en

    • b. het vijfde lid wordt gelezen als: Indien voor het betrokken andere geluidsgevoelige gebouw eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld of indien de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat, wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan:

    Voor andere dan de in de eerste volzin bedoelde andere geluidsgevoelige gebouwen wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde niet hoger vastgesteld dan 68 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1° en 2°, en 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 3°. In afwijking van de eerste en tweede volzin wordt de krachtens het vierde lid vast te stellen waarde voor andere geluidsgevoelige gebouwen met betrekking waartoe eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde is vastgesteld dan de krachtens die volzinnen ten hoogste toelaatbare waarde, niet hoger vastgesteld dan die eerder vastgestelde waarde.

  • 9 De in het eerste tot en met zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste, tweede en derde lid in plaats van «48 dB» telkens wordt gelezen «indien het woonwagenstandplaatsen betreft 48 dB en in de overige gevallen 53 dB»;

    • b. het in het vierde lid, onder 1° en 2°, gestelde niet van toepassing is, en

    • c. in het vijfde lid in plaats van «58 dB bij een wijziging van een weg in buitenstedelijk gebied en 63 dB bij een wijziging van een weg in stedelijk gebied, indien voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of de heersende waarde 53 dB niet te boven gaat» wordt gelezen «53 dB indien het woonwagenstandplaatsen betreft en 58 dB in de overige gevallen» en de tweede volzin van dat lid niet van toepassing is.

Artikel 106h

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, indien de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de wegen hoger was dan 60 dB(A), de waarde 48 dB.

  • 2 In geval eerder bij of krachtens deze wet of de Spoedwet wegverbreding een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken wegen, is vastgesteld dan 48 dB, is de voor woningen binnen het tracé van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen:

    • a. 48 dB als de heersende waarde lager is dan of gelijk is aan 48 dB en

    • b. de laagste van de volgende twee waarden als de heersende waarde hoger is dan 48 dB:

      • 1°. de heersende waarde;

      • 2°. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 68 dB niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:

    • 1°. ten gevolge van de aanpassing van de weg de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

    • 2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de aanpassing van de weg ten behoeve van de toepassing van artikel 111a, zesde of achtste lid, met betrekking tot woningen die door de aanpassing van de weg een hogere geluidsbelasting ondervinden. De krachtens dit lid vast te stellen waarde mag 68 dB niet te boven gaan.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 68 dB vaststellen.

  • 6 Indien eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde dan 68 dB is vastgesteld, mag de vast te stellen hogere waarde, in afwijking van het vierde lid, niet hoger worden vastgesteld dan de eerder vastgestelde waarde.

  • 7 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van de landelijke spoorweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 8 De in het eerste tot en met zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen.

  • 9 De in het eerste tot en met vierde en zevende en achtste lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:

    • a. in het derde en vierde lid in plaats van «de waarde 68 dB» telkens wordt gelezen: met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onder e, 1° en 2°, de waarde 68 dB, onderscheidenlijk met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onder e, 3°, de waarde 58 dB, en

    • b. het in het vierde lid, onder 1° en 2°, gestelde niet van toepassing is.

Afdeling 3. Overige spoorwegen

Artikel 107

In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder vanwege spoorwegen kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, voor gevallen waarin geen toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk VI, afdeling 2a, of hoofdstuk VII, afdeling 2, omtrent de onderwerpen die ter beperking van de geluidsbelasting vanwege wegen geregeld zijn in de hoofdstukken VI of VIIIA, regels worden gesteld. Daarbij kunnen bepalingen van dat hoofdstuk van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Hoofdstuk VIII. Andere geluidszones

Artikel 108

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan een gebied waar ernstige geluidhinder optreedt of is te verwachten, welke niet of niet voldoende door toepassing van de voorgaande hoofdstukken kan worden bestreden, worden aangewezen als geluidszone. Ten aanzien van deze zone zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing.

  • 2 Onze Minister doet van een maatregel als bedoeld in het eerste lid mededeling aan de raden der betrokken gemeenten en aan de staten der betrokken provincies.

  • 3 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan niet betrekking hebben op het bestrijden van de geluidhinder vanwege luchtvaartterreinen waarop artikel 25a van de Luchtvaartwet of hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart van toepassing is.

Artikel 109

Bij intrekking of wijziging van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108, eerste lid, is het tweede van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 110

  • 1 Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108, eerste lid, worden in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder in en buiten de zone omtrent de onderwerpen die ter beperking van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, vanwege wegen of vanwege spoorwegen geregeld zijn in de hoofdstukken V, VI of VII, regels gesteld. Daarbij kunnen bepalingen van die hoofdstukken van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

  • 2 Bij een maatregel als bedoeld in artikel 108, eerste lid, kan tevens worden bepaald dat de hoofdstukken V, VI en VII geheel of ten dele niet van toepassing zijn met betrekking tot het bij de maatregel aangewezen gebied.

Hoofdstuk VIIIa. Hogere waarde en onderzoeksbepalingen

Afdeling 1. Het vaststellen en wijzigen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting

Artikel 110a

  • 1 Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn indien ten behoeve van een activiteit in meer dan één gemeente een hogere waarde voor de bij of krachtens de wet genoemde ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting dient te worden vastgesteld, burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen deze activiteit zal worden uitgevoerd bevoegd een hogere waarde vast te stellen.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde waarde kan ambtshalve of op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden vastgesteld.

  • 4 De vaststelling van de in het eerste en tweede lid bedoelde waarde vindt plaats volgens bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels.

  • 5 Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

  • 6 Indien artikel 110f van toepassing is geven burgemeester en wethouders slechts toepassing aan het derde en vierde lid voorzover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

  • 7 Wanneer het besluit, bedoeld in het eerste lid, benodigd is in verband met de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg of de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie of de vaststelling of wijziging van een zone rond een industrieterrein dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening, zijn gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de weg of spoorweg dan wel het industrieterrein van regionaal belang is gelegen bevoegd tot vaststelling van de hogere waarde. Het tweede tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het tweede en zesde lid in plaats van «burgemeester en wethouders» moet worden gelezen «gedeputeerde staten» en in het tweede lid in plaats van «gemeente» telkens moet worden gelezen: provincie.

Artikel 110b

  • 1 Wanneer de in artikel 110a, eerste lid, genoemde activiteit tot gevolg heeft dat voor een woning, een ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein gelegen buiten de grenzen van de gemeente binnen wier grenzen de activiteit wordt uitgevoerd een hogere waarde dan de bij of krachtens deze wet genoemde ten hoogste toelaatbare waarde dient te worden vastgesteld, kunnen burgemeester en wethouders hiertoe slechts overgaan na overleg met burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grenzen de woning, het andere geluidsgevoelige gebouw of geluidsgevoelige terrein is gelegen.

  • 2 Wanneer de in artikel 110a, zevende lid, genoemde activiteit tot gevolg heeft dat voor een woning, een ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein gelegen buiten de grenzen van de provincie binnen wier grenzen de activiteit wordt uitgevoerd een hogere waarde dan de bij of krachtens deze wet genoemde ten hoogste toelaatbare waarde dient te worden vastgesteld, kunnen gedeputeerde staten hiertoe slechts overgaan na overleg met gedeputeerde staten van de provincie binnen wier grenzen de woning, het andere geluidsgevoelige gebouw of geluidsgevoelige terrein is gelegen.

Artikel 110c

  • 1 Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 110a is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat indien burgemeester en wethouders bevoegd zijn de hogere waarde vast te stellen en het besluit ten behoeve van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan wordt genomen, het ontwerp van het besluit tegelijkertijd met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent:

    • a. de bij een verzoek als bedoeld in artikel 110a over te leggen gegevens;

    • b. de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 110a.

Afdeling 2. Wijze van uitvoering onderzoek

Artikel 110d

Ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, weg of spoorweg wordt voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau bij ministeriële regeling aangegeven:

  • a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en

  • b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.

Artikel 110e

Onze Minister kan regels stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in deze wet, worden uitgevoerd.

Artikel 110f

  • 1 Indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

    van toepassing is op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108 en artikel 25a van de Luchtvaartwet, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones alsmede in een gebied waarvoor met het oog op de geluidsbelasting toepassing is gegeven aan artikel 8.5, derde lid, van de Wet luchtvaart, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

  • 2 Indien in een bepaald gebied een of meer van de in het eerste lid genoemde onderdelen van deze wet of van het krachtens die onderdelen bepaalde van toepassing zijn, terwijl voor dat gebied tevens uit anderen hoofde van Rijkswege een saneringsprogramma ter zake van het voorkomen of bestrijden van geluidhinder moet worden opgesteld, draagt Onze Minister zorg voor de noodzakelijke onderlinge afstemming en samenhang van de te treffen maatregelen.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn uitsluitend van toepassing indien voor een woning, ander geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelig terrein:

    • a. een hogere waarde zal worden vastgesteld, en

    • b. voor dezelfde woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein, de geluidsbelasting, vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.

  • 4 Het eerste en tweede lid worden alleen toegepast ten aanzien van geluidsbronnen als bedoeld in het eerste lid waarvan de geluidsbelasting in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.

  • 5 Ten behoeve van de uitvoering van het eerste lid kan Onze Minister bepalen, dat bij de berekening en meting van de onderscheidene geluidsbelastingen van de gevels van de woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en de grens van geluidsgevoelige terreinen op de resultaten een door hem aan te geven correctie kan worden toegepast.

Artikel 110g

Onze Minister stelt regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.

Artikel 110h

Indien voorafgaand aan 1 januari 2007 een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een weg of een spoorweg in dB(A) is vastgesteld en die waarde ook na 1 januari 2007 geldt, wordt die waarde omgerekend tot de waarde voor de geluidsbelasting Lden overeenkomstig een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.

Artikel 110i

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als een besluit als bedoeld in het eerste lid, ingevolge een besluit of uitspraak in rechte waarbij dat besluit is ingetrokken of gewijzigd, of anderszins zijn waarde heeft verloren, in die zin dat op grond van de betrokken mededeling van het bestuursorgaan de vermelding van de desbetreffende korte aanduiding in de basisregistratie kadaster wordt verwijderd bij de betrokken percelen.

Hoofdstuk VIIIb. Binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen en gebouwen in zones

Artikel 111

  • 1 Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste bedraagt:

    • a. ingeval met toepassing van artikel 63, tweede lid, een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld: 40 dB(A);

    • b. in andere gevallen: 35 dB(A).

  • 2 Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels, ingeval het een weg betreft die na 1 januari 1982 is of wordt aangelegd en is opgenomen in een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan, dan wel na dat tijdstip ingevolge een besluit, genomen met toepassing van de artikelen 79 tot en met 81, is aangelegd, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt.

  • 3 Indien met betrekking tot de gevels van woningen waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg op 1 maart 1986 hoger was dan 55 dB(A) en met toepassing van artikel 90, tweede lid, een hogere geluidsbelasting dan 48 dB, vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt.

Artikel 111a

  • 1 Indien met toepassing van artikel 87e, tweede lid of derde lid, 87f, vierde of vijfde lid, of 87h, derde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 55 dB vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen in geval van geluidsbelasting vanwege wegen ten hoogste 33 dB, onderscheidenlijk vanwege spoorwegen ten hoogste 35 dB bedraagt.

  • 2 Indien met toepassing van artikel 87g, derde tot en met zesde lid, of 87i, derde tot en met vijfde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 63 dB vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt.

  • 3 Indien met toepassing van artikel 87e, zesde lid, 87f, achtste lid of 87h, zesde lid, met betrekking tot de gevels van andere geluidsgevoelige gebouwen voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting bij gesloten ramen binnen:

    • a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen,

    • b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen, bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 2°,

    • c. onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gebouwen, bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 3°, ten hoogste 28 dB bedraagt, onderscheidenlijk binnen:

      • a. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen,

      • b. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 2°, ten hoogste 33 dB bedraagt.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing, indien met toepassing van artikel 87g, negende lid of 87i, achtste lid, met betrekking tot de gevels van andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, met dien verstande dat in plaats van «28 dB» wordt gelezen «38 dB» en in plaats van «33 dB» wordt gelezen: 43 dB.

  • 5 Indien met toepassing van artikel 106d, tweede lid of derde lid, 106e, derde lid, of 106g, vierde of vijfde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 55 dB vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen in geval van geluidsbelasting vanwege spoorwegen ten hoogste 35 dB, onderscheidenlijk vanwege wegen ten hoogste 33 dB bedraagt.

  • 6 Indien met toepassing van artikel 106f, derde tot en met vijfde lid, of 106h, derde tot en met zesde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 63 dB vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt.

  • 7 Indien met toepassing van artikel 106d, zesde lid, 106e, zesde lid of 106g, achtste lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige andere geluidsgevoelige gebouwen voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting bij gesloten ramen binnen:

    • a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen,

    • b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen, bedoeld in artikel 106b, eerste lid, onder e, 2°,

    • c. onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gebouwen, bedoeld in artikel 106b, eerste lid, onder e, 3°, ten hoogste 28 dB bedraagt, onderscheidenlijk binnen:

      • a. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen,

      • b. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen als bedoeld in artikel 106b, eerste lid, onder e, 2°, ten hoogste 33 dB bedraagt.

  • 8 Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing, indien met toepassing van artikel 106f, achtste lid, of 106h, negende lid, met betrekking tot de gevels van andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, met dien verstande dat in plaats van «28 dB» wordt gelezen «38 dB» en in plaats van «33 dB» wordt gelezen: 43 dB.

  • 9 Indien met betrekking tot de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg op 1 maart 1986 hoger was dan 55 dB(A) en waarvoor met toepassing van artikel 87f, vierde, vijfde, zevende of achtste lid, of artikel 106g, vierde, vijfde, zevende of achtste lid, voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 48 dB, vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels in afwijking van het eerste, derde, vijfde en zevende lid, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting:

    • a. binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt,

    • b. binnen de leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen, de onderzoeks- en behandelruimten van ziekenhuizen en verpleegtehuizen, bedoeld in 87b, eerste lid, onder e, 2°, en de onderzoeks, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gebouwen, bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder 3°, bij gesloten ramen ten hoogste 38 dB bedraagt, onderscheidenlijk

    • c. binnen de theorievaklokalen van onderwijsgebouwen en de ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten voor ziekenhuizen en verpleeghuizen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 2°, bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt.

  • 10 Ingeval voor de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen eerder een hogere waarde voor de geluidsbelasting is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels in afwijking van het eerste, derde, vijfde, zevende en negende lid, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting, binnen de woning bij gesloten ramen na de aanpassing ten hoogste de waarde die voor de aanpassing van de weg ingevolge het bij of krachtens deze wet voor de onderscheiden situaties bepaalde, dan wel ingevolge het krachtens artikel 3 van de Woningwet bepaalde ten hoogste toelaatbaar was, bedraagt.

Artikel 112

Indien met betrekking tot aanwezige of in aanbouw zijnde woningen toepassing is gegeven aan artikel 100a treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de betrokken woningen maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting, vanwege de weg, binnen de woning bij gesloten ramen na de reconstructie ten hoogste bedraagt:

  • a. ingeval voor de betrokken woningen bij de reconstructie voor de eerste maal een hogere waarde dan 48 dB, voor de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, is vastgesteld: 33 dB;

  • b. ingeval voor de betrokken woningen eerder een hogere waarde voor de geluidsbelasting is vastgesteld: de waarde die voor de reconstructie ingevolge het bij of krachtens deze wet voor de onderscheiden situaties bepaalde, dan wel ingevolge het krachtens artikel 3 van de Woningwet bepaalde ten hoogste toelaatbaar was.

Artikel 113

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor daarbij aan te wijzen andere geluidsgevoelige gebouwen met betrekking tot de in de artikelen 111 en 112 geregelde onderwerpen overeenkomstige regels worden gesteld.

Artikel 114

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk VII of VIII, kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen met betrekking tot de in de artikelen 111 en 112 geregelde onderwerpen overeenkomstige regels worden gesteld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid hebben, ingeval toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk VIII met betrekking tot geluidhinder vanwege luchtvaartterreinen, de regels van een in het eerste lid bedoelde maatregel betrekking op de waarde van de geluidwering die de gevels van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen ten minste moeten bieden.

Artikel 114a

  • 1 Indien de rechthebbende ten aanzien van een woning of een ander geluidsgevoelig gebouw niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen ingevolge het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, vervalt de verplichting om overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde maatregelen te treffen ten aanzien van die woning onderscheidenlijk dat andere geluidsgevoelige gebouw.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van:

    • a. de wijze waarop aan de rechthebbende wordt verzocht om mee te werken aan de realisatie van de maatregelen;

    • b. de wijze waarop de rechthebbende zijn toestemming verleent of onthoudt aan de realisatie van de maatregelen;

    • c. de wijze waarop burgemeester en wethouders aan de rechthebbende mededeling doen over het vervallen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk IX. Geluidsbelastingkaarten en actieplannen

§ 1. Algemeen

Artikel 115

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

geluidsbelasting Lden: geluidsbelasting op een plaats en vanwege een bron als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189) over alle perioden van 07.00 uur tot 19.00 uur, van 19.00 uur tot 23.00 uur en van 23.00 tot 7.00 uur van een jaar; verzameling van inrichtingen:

  • a. inrichtingen op een industrieterrein;

  • b. bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inrichtingen, die zijn gelegen binnen een daarbij aangegeven gebied; stille gebieden: bij algemene maatregel van bestuur of overeenkomstig de maatregel als zodanig aangewezen categorieën van gebieden.

Artikel 116

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten melden vóór 1 april 2005 aan Onze Minister op welke delen van rijkswegen, onderscheidenlijk provinciale wegen naar verwachting in het kalenderjaar 2006 meer dan zes miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 2 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat meldt voor de in het eerste lid genoemde datum tevens aan Onze Minister op welke delen van hoofdspoorwegen naar verwachting in 2006 meer dan 60 000 maal een trein zal passeren.

  • 3 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten melden vóór 30 september 2008, vóór 1 april 2010 en vervolgens elke vijf jaar vóór 1 april aan Onze Minister op welke delen van rijkswegen, onderscheidenlijk provinciale wegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan drie miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 4 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat meldt voor de in het derde lid genoemde data tevens aan Onze Minister op welke delen van hoofdspoorwegen naar verwachting meer dan 30 000 maal een trein zal passeren.

Artikel 117

  • 1 Onze Minister publiceert vóór 30 juni 2005 in de Staatscourant op welke delen van rijkswegen en provinciale wegen naar verwachting in 2006 meer dan zes miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op delen van hoofdspoorwegen waarop naar verwachting in 2006 meer dan 60 000 maal een trein zal passeren.

  • 3 Onze Minister publiceert vóór 31 december 2008, voor 30 juni 2010 en vervolgens elke vijf jaar voor 30 juni in de Staatscourant op welke delen van rijkswegen en provinciale wegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan drie miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op delen van hoofdspoorwegen waarop naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan 30 000 maal een trein zal passeren.

Artikel 117a

  • 1 Onze Minister wijst vóór 30 juni 2005 als agglomeratie aan verstedelijkte gebieden met ten minste 250 000 inwoners.

  • 2 Onze Minister wijst vóór 31 december 2008, voor 30 juni 2010 en vervolgens elke vijf jaar voor 30 juni als agglomeratie aan verstedelijkte gebieden met ten minste 100 000 inwoners.

§ 2. Geluidsbelastingkaarten

Artikel 118

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, stellen vóór 30 juni 2007 en vervolgens vóór 30 juni van ten minste elk vijfde kalenderjaar, geluidsbelastingkaarten vast. Deze kaarten hebben betrekking op:

    • a. de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen vanwege delen van rijkswegen en hoofdspoorwegen, onderscheidenlijk provinciale wegen als bedoeld in artikel 117;

    • b. stille gebieden in de omgeving van delen van rijkswegen en hoofdspoorwegen, onderscheidenlijk provinciale wegen als bedoeld in artikel 117.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 117a aangewezen agglomeraties met dien verstande dat de geluidsbelastingkaarten betrekking hebben op de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight vanwege:

  • 3 De geluidsbelastingkaarten geven ten minste een weergave van:

    • a. de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight veroorzaakt door de in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, bedoelde geluidsbronnen in het kalenderjaar voorafgaand aan dat van de vaststelling van de geluidsbelastingkaart en

    • b. het aantal woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen, geluidsgevoelige terreinen en bewoners van woningen die aan bepaalde waarden van de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight worden blootgesteld.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van geluidsbelastingkaarten, welke regels kunnen verschillen voor rijkswegen, provinciale wegen, hoofdspoorwegen en agglomeraties.

Artikel 118a

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 118, eerste lid, verschaffen burgemeester en wethouders aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn.

  • 2 Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 118, tweede lid, verschaffen Onze Minister, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders aan betrokken burgemeester en wethouders op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verschaft Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Luchtvaartwet.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de te verschaffen inlichtingen en gegevens, waaronder de wijze waarop en de termijn waarbinnen of de datum waarvoor deze verschaft worden.

Artikel 119

  • 1 Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight vanwege een weg, spoorweg, inrichting of verzameling van inrichtingen kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld.

  • 2 Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight vanwege een luchtvaartterrein of een luchthaven kunnen bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Defensie regels worden gesteld.

Artikel 120

  • 1 Binnen één maand na de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 118, eerste en tweede lid, geven Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van deze vaststelling kennis in één of meer dag- , nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Hierbij geven zij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van de geluidsbelastingkaart.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bestuursorganen:

    • a. stellen de geluidsbelastingkaart zo mogelijk elektronisch ter beschikking van eenieder;

    • b. voegen bij de geluidsbelastingkaart een overzicht van de belangrijkste punten van die kaart.

  • 3 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders zenden de geluidsbelastingkaart binnen één maand na vaststelling aan Onze Minister.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de geluidsbelastingkaart ter beschikking van Onze Minister wordt gesteld.

Artikel 121

  • 2 Indien burgemeester en wethouders niet of niet tijdig voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 118, tweede lid, is artikel 124 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten.

§ 3. Actieplannen

Artikel 122

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, onderscheidenlijk gedeputeerde staten stellen vóór 18 juli 2008 aan de hand van de geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 118, een actieplan vast met betrekking tot de krachtens artikel 117 gepubliceerde delen van rijkswegen en hoofdspoorwegen, onderscheidenlijk provinciale wegen. Indien er sprake is van een belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie, en daarnaast ten minste elke vijf jaar na de vaststelling wordt het actieplan opnieuw overwogen, en zo nodig aangepast.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 117a aangewezen agglomeraties, met dien verstande dat het actieplan betrekking heeft op de in artikel 118, tweede lid, bedoelde geluidsbronnen.

  • 3 Een actieplan bevat ten minste een beschrijving van:

    • a. het te voeren beleid om de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight te beperken, en

    • b. de voorgenomen in de eerstvolgende vijf jaar te treffen maatregelen om overschrijding van overeenkomstig algemene maatregel van bestuur vast te stellen waarden van de geluidsbelasting Lden of de geluidsbelasting Lnight te voorkomen of ongedaan te maken en de te verwachten effecten van die maatregelen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van actieplannen. Deze regels kunnen verschillen voor rijkswegen, provinciale wegen, hoofdspoorwegen en agglomeraties.

Artikel 123

  • 2 Burgemeester en wethouders stellen een actieplan niet vast dan nadat de gemeenteraad een ontwerp van het actieplan is toegezonden en deze in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en zienswijze ter kennis van burgemeester en wethouders te brengen.

§ 4. Inlichtingen in verband met het opstellen van geluidsbelastingkaarten door een andere lidstaat van de Europese Unie

Artikel 123b

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders verschaffen op verzoek van een bevoegde autoriteit van een van de lidstaten van de Europese Unie alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van een geluidsbelastingkaart in de desbetreffende lidstaat noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verschaft Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Luchtvaartwet.

Hoofdstuk X. Financiële bepalingen

Artikel 124

In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op subsidies die krachtens dit hoofdstuk uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

§ 1. Kosten van maatregelen in zones rond industrieterreinen in bestaande situaties en in nieuwe situaties bij wijziging van zones

Artikel 125

  • 1 Voor zover in de kosten van de maatregelen die in verband met de vaststelling van een bij een industrieterrein behorende zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53 zoals dat luidde op 1 januari 2007 dan wel in verband met het toepassing geven aan artikel 46 of 55, eerste lid, met het oog op de beperking van de geluidsbelasting van woningen binnen die zone krachtens Afdeling 2, van hoofdstuk V zijn vastgesteld, niet op andere wijze wordt voorzien, komen deze kosten:

    • a. voor zover het maatregelen betreft ten behoeve van op het tijdstip van de vaststelling van de zone al aanwezige of in aanbouw zijnde woningen ten aanzien waarvan Afdeling 2, § 5, van hoofdstuk V, van toepassing is: ten laste van het Rijk;

    • b. voor zover het maatregelen betreft ten behoeve van op het tijdstip van de vaststelling van de zone geprojecteerde woningen: ten laste van de exploitanten van de op het industrieterrein op dat tijdstip al gevestigde inrichtingen en de betrokken gemeente, ieder voor de helft, met dien verstande dat het ten laste van de exploitanten van bedoelde inrichtingen komende gedeelte der kosten over hen verdeeld wordt zoveel mogelijk naar evenredigheid van het aandeel der onderscheidene inrichtingen in de geluidproduktie van het industrieterrein op bedoeld tijdstip;

    • c. voor zover het maatregelen betreft ten behoeve van woningen binnen de zone ingeval toepassing wordt gegeven aan artikel 46 of 55, eerste lid: ten laste van degene ten behoeve van wie de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt verhoogd.

  • 2 Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden mede gerekend de kosten, voortvloeiende uit het treffen van de krachtens de Woningwet of hoofdstuk VIII B vereiste maatregelen met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de in dat lid bedoelde woningen.

  • 3 Met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Kosten van maatregelen in zones langs wegen in bestaande situaties

Artikel 126

  • 1 Voor zover in de kosten van maatregelen die met het oog op de beperking van de geluidsbelasting van woningen binnen zones langs wegen als bedoeld in artikel 74 krachtens Afdeling 3 van hoofdstuk VI zijn vastgesteld, niet op andere wijze wordt voorzien, komen deze kosten in gevallen waarin op 1 maart 1986 de woningen aanwezig of in aanbouw waren, terwijl de weg aanwezig was: ten laste van het Rijk.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot maatregelen met het oog op de beperking van de geluidsbelasting van woningen:

    • a. die op 1 maart 1986 een geluidsbelasting vanwege een weg ondervonden van ten minste 65 dB(A), dan wel ten minste 60 dB(A) indien zij deel uitmaken van een verzameling van woningen waarvan ten minste één woning een geluidsbelasting vanwege een weg ondervond van ten minste 65 dB(A),

    • b. die door het gemeentebestuur voor 1 januari 1998 op grond van artikel 88, eerste lid, aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn gemeld, en

    • c. ten aanzien waarvan het gemeentebestuur bij die gelegenheid heeft verklaard dat het treffen van geluidwerende maatregelen de enige oplossing is die in aanmerking komt.

  • 3 Indien door een reconstructie de geluidsbelasting, vanwege de gereconstrueerde weg, van de gevel van woningen binnen een zone met meer dan 5 dB is toegenomen en voor die woningen nog niet eerder toepassing is gegeven aan artikel 90, vierde lid, komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, ten laste van de wegbeheerder.

  • 4 Met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen zijn het eerste en derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5 In afwijking van het eerste lid komen de kosten van maatregelen in gevallen waarin op 1 maart 1986 de woningen aanwezig of in aanbouw waren, terwijl de weg aanwezig was, maar de woningen niet tijdig overeenkomstig artikel 88 zijn gemeld, ten laste van de gemeente waarin de woningen zijn gelegen.

  • 6 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 98 komt het gedeelte van de kosten van de maatregelen dat verband houdt met de reconstructie van de weg voor rekening van de wegaanlegger.

Artikel 126a

In afwijking van de artikelen 125 of 126 kan Onze Minister volgens bij ministeriële regeling te stellen regels in gevallen waarin een maatregel als bedoeld in die artikelen tevens wordt getroffen met een ander oogmerk dan in die artikelen genoemd, de subsidies verstrekken ten behoeve van die maatregel op basis van door hem vastgestelde normbedragen.

Artikel 127

In geval van reconstructie van een weg komen de kosten van de maatregelen, vastgesteld krachtens Afdeling 4 van hoofdstuk VI, voor zover deze kosten verband houden met de reconstructie, ten laste van de wegaanlegger.

Artikel 127a

  • 1 In geval van de aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg als bedoeld in afdeling 2a van hoofdstuk VI, komen de kosten van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, vastgesteld krachtens de Tracéwet, voor zover deze kosten verband houden met de aanleg of wijziging, ten laste van de wegaanlegger.

  • 2 In geval van de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk VII, komen kosten van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, vastgesteld krachtens de Tracéwet, voor zover deze kosten verband houden met de aanleg of wijziging, ten laste van de spoorwegaanlegger.

Artikel 128

  • 1 Indien een wegaanlegger, onderscheidenlijk wegbeheerder, of een gemeente zich ten gevolge van de toepassing van artikel 126 of 127 voor kosten ziet gesteld, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, kan Onze Minister hem, voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het betreft kosten met betrekking tot maatregelen als bedoeld in artikel 126, tweede lid.

§ 3. Kosten van maatregelen als gevolg van zones, geldende krachtens hoofdstuk VII dan wel aangewezen krachtens hoofdstuk VIII

Artikel 129

Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 107 worden regels gegeven met betrekking tot de toerekening van de kosten welke voor de aanlegger of beheerder van de spoor- of tramweg of voor de gemeenten binnen de zone zijn verbonden aan maatregelen ter voldoening aan het bij of krachtens die maatregel bepaalde, en kan worden bepaald dat de kosten van maatregelen welke met instemming van Onze Minister worden getroffen, ten laste komen van het Rijk.

Artikel 130

Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108 worden regels gegeven met betrekking tot de toerekening van de kosten welke voor de gemeenten binnen de aangewezen zone zijn verbonden aan maatregelen ter voldoening aan het bij of krachtens die maatregel bepaalde, en kan, afhankelijk van de geluidsbronnen die aanleiding zijn voor de aanwijzing krachtens artikel 108, worden bepaald dat de kosten van maatregelen welke met instemming van Onze Minister worden getroffen ter voldoening aan het bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur bepaalde, ten laste komen van het Rijk.

Hoofdstuk XII. Beroep op de administratieve rechter

Artikel 145

  • 1 Indien het besluit in de zin van artikel 110a, eerste lid, wordt genomen door burgemeester en wethouders en gepaard gaat met de vaststelling van een bestemmingsplan vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen dat besluit aan met ingang van de dag waarop beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Indien niet binnen die termijn is beslist, vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop de termijn is verstreken.

Hoofdstuk XIII. Bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering van deze wet

§ 1. Handhaving

Artikel 148

  • 2 Het in artikel 18.2 van de Wet milieubeheer bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het ten aanzien van de betrokken inrichting bij of krachtens deze wet bepaalde.

Hoofdstuk XIV. Overige bepalingen met betrekking tot geluidzones

Artikel 163

  • 1 Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een industrieterrein geheel of in hoofdzaak is gelegen zorgen ervoor dat er voldoende informatie beschikbaar is over de geluidsruimte binnen de zone.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op industrieterreinen van regionaal belang die zijn aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening. In dat geval dragen gedeputeerde staten voor de in het eerste lid genoemde taken zorg.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer burgemeester en wethouders in overeenstemming met gedeputeerde staten besluiten dat gedeputeerde staten voor de in het eerste lid genoemde taken zorgdragen.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op industrieterreinen waarop zich inrichtingen bevinden als bedoeld in artikel 170, derde lid. Voor die industrieterreinen draagt Onze Minister voor de in het eerste lid genoemde taken zorg.

Artikel 164

Ter vervulling van de in artikel 163 bedoelde taak kan een zonebeheerplan worden opgesteld.

Artikel 165

  • 1 In het belang van het verkrijgen van gegevens ten behoeve van het instellen van geluidszones rond industrieterreinen en ten behoeve van de bepaling van binnen die geluidszones te nemen maatregelen ter beperking van de geluidhinder aldaar kunnen burgemeester en wethouders, binnen een door hen aan te geven termijn gegevens betreffende de geluiduitstraling verlangen van beheerders van inrichtingen, welke binnen een zodanige zone werkzaam zijn.

  • 2 Onze Minister kan omtrent de bepaling en de vastlegging van de in het eerste lid bedoelde gegevens regels stellen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op industrieterreinen van regionaal belang die zijn aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening. In dat geval hebben gedeputeerde staten de in het eerste lid genoemde bevoegdheden.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer burgemeester en wethouders in overeenstemming met gedeputeerde staten besluiten dat gedeputeerde staten voor de artikel 163, eerste lid, genoemde taken zorgdragen. In dat geval hebben gedeputeerde staten de in het eerste lid genoemde bevoegdheden.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op industrieterreinen waarop zich inrichtingen bevinden als bedoeld in artikel 170, derde lid. In dat geval heeft Onze Minister de in het eerste lid genoemde bevoegdheden.

Artikel 166

  • 1 In het belang van het verkrijgen van gegevens ten behoeve van het instellen van geluidszones en ten behoeve van de bepaling van binnen geluidszones te nemen maatregelen ter beperking van de geluidhinder aldaar kan Onze Minister, voor zover het betreft een geluidszone als bedoeld in hoofdstuk VIII of een geluidszone als bedoeld in artikel 25a van de Luchtvaartwet dan wel een gebied waarvoor met het oog op de geluidsbelasting toepassing is gegeven aan artikel 8.5, derde lid, van de Wet luchtvaart, binnen een door hem aan te geven termijn gegevens betreffende de geluiduitstraling verlangen van beheerders van inrichtingen, welke binnen een zodanige zone werkzaam zijn of zullen zijn.

  • 2 Onze Minister kan omtrent de bepaling en de vastlegging van de in het eerste lid bedoelde gegevens regels stellen.

Hoofdstuk XV. Verdere bepalingen

Artikel 170

  • 1 Wij kunnen in het belang van de landsverdediging van de bij of krachtens artikel 2 of 10 gestelde verboden en verplichtingen:

    • a. bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling verlenen;

    • b. op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.

  • 2 Aan een vrijstelling of ontheffing worden de voorschriften verbonden, die naar Ons oordeel in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder nodig zijn.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel 62, tweede lid, stelt Onze Minister het programma van aktiviteiten als omschreven in dat artikellid op, voor zover het programma betrekking heeft op inrichtingen, die in gebruik of mede in gebruik zijn ten behoeve van de landsverdediging. Onze Minister stelt het programma op na overleg met Onze Minister van Defensie.

  • 4 Bij de vaststelling van het programma deelt Onze Minister aan burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin de in het derde lid bedoelde inrichting is gelegen, en aan gedeputeerde staten mede de geluidsbelasting vanwege die inrichting na de volledige uitvoering van het programma.

  • 5 Onze Minister van Defensie is ermee belast dat het programma, bedoeld in artikel 62, ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in het derde lid, wordt uitgevoerd.

Artikel 173

  • 1 Met het toezicht op de uitvoering en de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast, daarbij aan te geven gegevens verstrekken aan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren. Bij de regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tijdstip waarop, de frequentie waarmee en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt. Tevens kan bij de regeling worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven gevallen.

Artikel 174

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 175

Een gedraging in strijd met een voorschrift, krachtens artikel 5, derde lid, aan een vergunning verbonden, is verboden.

Artikel 176

Alle - anders dan met toepassing van de Wet milieubeheer of de Algemene wet bestuursrecht - krachtens de onderhavige wet ter inzage te leggen, te publiceren of aan belanghebbenden toe te zenden stukken, die in een vreemde taal zijn gesteld en waarbij niet een vertaling in de Nederlandse taal wordt gevoegd, of die wegens hun omvang, hun inhoud dan wel om andere redenen niet geacht kunnen worden voor de beoordeling ervan voldoende inzicht te geven aan een algemeen publiek, gaan vergezeld van een in de Nederlandse taal gestelde samenvatting. Onze Minister kan nadere regels geven over de wijze waarop deze samenvatting dient te worden opgesteld.

Hoofdstuk XVI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 180

De bevoegdheid van gemeenten en van waterschappen tot het maken van verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd voorzover deze verordeningen niet met het bij of krachtens deze wet bepaalde in strijd zijn.

Artikel 182

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor de gevallen waarin een algemene maatregel van bestuur waarbij categorieën van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken worden aangewezen in werking treedt, ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen bepaald binnen welke termijn en volgens welke normstelling en procedures moet worden voorzien in de vaststelling van een zone rond terreinen met een bestemming die de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen die tot die categorieën behoren.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet met betrekking tot terreinen waaromheen op het tijdstip van het in werking treden van de wijziging reeds een zone is tot stand gekomen.

Artikel 184

Voor de uitvoering van deze wet ten aanzien van gebieden die niet deel uitmaken van een provincie, worden voorzover nodig bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van de bestuursorganen die de in deze wet vervatte bevoegdheden uitoefenen, en ten aanzien van de bestuursorganen die bij de uitvoering dienen te worden betrokken.

Artikel 186

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 16 februari 1979

Juliana

De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,

L. Ginjaar

Uitgegeven de zevenentwintigste maart 1979

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter