Wet geluidhinder

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-06-2005.
Geldend van 25-02-2005 t/m 30-06-2005

Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het belang van de bescherming van het milieu en van de volksgezondheid noodzakelijk is regels te stellen inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    geluid: met het menselijk oor waarneembare luchttrillingen;

    geluidhinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid;

    trillingen: niet met het menselijk oor waarneembare lucht- en contacttrillingen;

    trillinghinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van trillingen;

    geluidsapparaat: een apparaat, bestemd of mede bestemd voor het voortbrengen van geluid;

    toestel:

    • a. een geluidsapparaat;

    • b. een toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen;

    motorvoertuig: een motorvoertuig in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    bromfiets: een bromfiets in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    woning: een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is;

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm;

    gevel: de bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, met uitzondering van een constructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A);

    bouwvergunning: een bouwvergunning in de zin van de Woningwet;

    geprojecteerde woning of gebouw: een nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de bouwvergunning toelaat, maar deze nog niet is afgegeven;

    woning of gebouw in aanbouw: een nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor de bouwvergunning is afgegeven;

    geluidsniveau in dB(A): het gemeten of berekende geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A) overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie terzake opgestelde regels;

    equivalent geluidsniveau in dB(A): het gemiddelde - te bepalen op een door Onze Minister krachtens toepassing van artikel 73, eerste lid, of 102, eerste lid, aangegeven wijze - van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld volgens de door Onze Minister krachtens toepassing van één van die artikelleden gestelde regels;

    industrieterrein: een terrein waaraan een bestemming is gegeven als omschreven in de artikelen 41 en 53;

    geluidsniveaukaart: een kaart die met behulp van een verkeersmilieumodel is vervaardigd en waarop met betrekking tot de wegen, die deel uit maken van het gehele wegennet of een verkeerskundig zelfstandig gedeelte daarvan binnen het grondgebied van de gemeente, de geluidsbelastingen zijn weergegeven die het gevolg zijn van een uit akoestisch oogpunt gewenste afwikkeling van het verkeer;

    etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een industrieterrein: de hoogste van de volgende drie waarden:

    • a. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00- 19.00 uur (dag);

    • b. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00-23.00 uur (avond);

    • c. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00-07.00 uur (nacht);

    geluidsbelasting vanwege een industrieterrein: de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen aanwezig op een industrieterrein, daaronder niet begrepen het geluid van motorvoertuigen op de openbare weg;

    weg: een voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen of duikers;

    rijstrook: een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;

    geprojecteerde weg: een nog niet in aanleg zijnde weg, in de aanleg waarvan door een geldend bestemmingsplan wordt voorzien;

    weg in aanleg: een weg met de aanleg waarvan een begin van uitvoering is gemaakt;

    reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd;

    wegaanlegger: de opdrachtgever tot aanleg of reconstructie van een weg;

    bebouwde kom: de bebouwde kom, vastgesteld krachtens de Wegenverkeerswet 1994;

    buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een weg: de hoogste van de volgende twee waarden:

    • a. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00- 19.00 uur (dag);

    • b. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00-07.00 uur (nacht);

    geluidsbelasting binnen een woning: de geluidsbelasting binnen de ruimten van een woning, welke op grond van door Onze Minister te stellen regels als geluidsgevoelig zijn aan te merken;

    geluidsvermogen: de hoeveelheid geluidsenergie die door een toestel of inrichting per tijdseenheid naar de omgevende lucht kan worden uitgestraald;

    Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;

    spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet.

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen, met uitzondering van hoofdstuk IX en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder geluidsbelasting vanwege een weg: etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt bij de bepaling van de etmaalwaarde, vanwege een industrieterrein of vanwege een weg, van de gevel van

    • - basisscholen,

    • - scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • - instellingen voor hoger beroepsonderwijs en

    • - medische kleuterdagverblijven

    de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00-23.00 uur (avond) of de periode 23.00-07.00 uur (nacht) buiten beschouwing gelaten voor zover genoemde gebouwen in de betrokken periode niet als zodanig worden gebruikt.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat trillingen en trillinghinder voor de toepassing van de daarbij aan te wijzen hoofdstukken van deze wet of van onderdelen daarvan met onderscheidenlijk geluid en geluidhinder worden gelijkgesteld.

Hoofdstuk II. Toestellen en geluidwerende voorzieningen

§ 1. Toestellen

Artikel 2

  • 1 In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent:

    • a. het vervaardigen, invoeren, in voorraad hebben, te koop aanbieden, afleveren of vervoeren van toestellen;

    • b. het gebruiken van toestellen, anders dan in particuliere huishoudens.

  • 2 Hiertoe kunnen behoren regels, inhoudende:

    • a. een verbod in het eerste lid genoemde handelingen, bij de maatregel aangewezen, met betrekking tot toestellen, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verrichten;

    • b. een verbod zulks te doen zonder vergunning, verleend door een bij de maatregel aangewezen orgaan;

    • c. een verbod zulks te doen indien de geluidproduktie van het toestel een hogere waarde heeft dan bij of krachtens de maatregel vastgesteld of het toestel anderszins niet voldoet aan de bij de maatregel gestelde eisen;

    • d. een verbod zulks te doen indien het toestel niet behoort tot een type dat bij een keuring, verricht aan de hand van de bij of krachtens de maatregel daartoe vastgestelde voorschriften, is goedgekeurd;

    • e. een verbod een toestel, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te gebruiken indien niet het bewijs kan worden overgelegd dat het binnen een bij de maatregel bepaalde voorafgaande termijn bij een keuring, verricht aan de hand van de bij of krachtens de maatregel daartoe vastgestelde voorschriften, is goedgekeurd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het vaststellen van regels als in dat lid bedoeld ter uitvoering van voor Nederland verbindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties geschieden door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat. De artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 zijn van toepassing op een ministeriële regeling die ingevolge dit lid wordt vastgesteld.

Artikel 3

Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 kan, behoudens in geval van toepassing van artikel 2, tweede lid, onder b, tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij de maatregel zijn aangewezen, omtrent onderwerpen die in de maatregel zijn geregeld, aan de betrokkene gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

Artikel 4

In een algemene maatregel van bestuur waarbij regels van de in artikel 2, tweede lid, onder a, b, c of d, bedoelde strekking worden gesteld, worden tevens termijnen vastgesteld, tot het verstrijken waarvan die regels niet van toepassing zijn ten aanzien van toestellen die bij het in werking treden van de maatregel reeds vervaardigd en hier te lande aanwezig waren, en ten aanzien van toestellen, behorende tot een reeks die op dat tijdstip reeds hier te lande in produktie was genomen.

Artikel 5

  • 2 De vergunning kan slechts in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder worden geweigerd.

  • 3 Aan een vergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder voorschriften worden verbonden. De voorschriften kunnen voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij het voorschrift zijn aangewezen, in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

  • 4 Voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, kan de vergunning worden gewijzigd en ingetrokken.

  • 5 Intrekking kan slechts geschieden:

    • a. indien de vergunning niet wordt nageleefd, of

    • b. indien het toestel ontoelaatbare geluidhinder veroorzaakt en wijziging of aanvulling van de aan de vergunning verbonden voorschriften redelijkerwijs geen oplossing kan bieden.

Artikel 6

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2, tweede lid, onder d of e, worden bij of krachtens de maatregel de instanties aangewezen, die de in die bepalingen bedoelde keuringen verrichten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop die keuringen plaatshebben.

Artikel 7

  • 1 Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 kunnen ter zake van de toepasselijkheid van daarbij gestelde regels beperkingen worden gesteld.

  • 2 Zodanige beperking kan onder meer inhouden:

    • a. dat de regel slechts geldt in de bij de maatregel aangewezen gebieden;

    • b. dat de regel niet geldt met betrekking tot inrichtingen, behorende tot een daartoe bij de maatregel aangewezen categorie.

Artikel 8

Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder worden verboden toestellen, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften, bij de maatregel gesteld met betrekking tot hun aanduiding of benaming. Artikel 2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Geluidwerende voorzieningen

Artikel 9

Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder worden verboden voor gebruik als geluidwerende voorziening bestemde of geschikte materialen of andere zaken, welke behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften, bij de maatregel gesteld met betrekking tot hun aanduiding of benaming. Artikel 2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden een uitlaatsysteem, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te vervaardigen, in te voeren, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren, indien de geluidwerende eigenschappen ervan niet voldoen aan de bij of krachtens de maatregel gestelde eisen. Artikel 2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IV

§ 1. Algemene bepalingen

Hoofdstuk V. Zones rond industrieterreinen

Afdeling 1. Nieuwe situaties

§ 1. Vaststelling geluidszones

Artikel 41

Indien bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aan gronden een bestemming wordt gegeven, die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 42

  • 1 Een bestemmingsplan, bij de vaststelling of herziening waarvan krachtens artikel 41 een zone werd vastgesteld, kan te allen tijde een herziening ondergaan, strekkende tot wijziging van die zone.

  • 2 Een wijziging of opheffing van een zone kan er niet toe strekken dat enig gebied waarbinnen met inachtneming van de al krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het terrein, optreedt dan 50 dB(A), ophoudt van de zone deel uit te maken.

Artikel 43

Bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

  • a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone alsmede door gebouwen of andere objecten binnen die zone, ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 49, vanwege het industrieterrein, ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidoverdracht beperken;

  • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege het industrieterrein optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 46 tot en met 50 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

Artikel 45

Voorschriften als bedoeld in artikel 36 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1985, 626) kunnen mede worden gegeven met het oog op de inachtneming van de ingevolge § 2 geldende waarden.

§ 2. Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones

Artikel 46

Behoudens het bepaalde in artikel 47 is de voor woningen binnen een krachtens artikel 41 vastgestelde zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege het betrokken industrieterrein, 50 dB(A).

Artikel 47

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen en - ingeval de zone door hen wordt vastgesteld - uit eigen beweging, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 46 een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 55 dB(A) en voor wat aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen op een verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen dertien weken na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 3 Indien toepassing is gegeven aan artikel 52, tweede lid, onder b, wordt het verzoek binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit tot vaststelling of herziening van het bestemmingsplan bij gedeputeerde staten ingediend. In afwijking van het tweede lid beslissen gedeputeerde staten op een verzoek als bedoeld in de eerste volzin voordat zij over de goedkeuring van het bestemmingsplan of de herziening hiervan beslissen.

  • 4 Een verzoek wordt geacht te zijn ingewilligd, indien gedeputeerde staten:

    • a. niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn, of

    • b. ingeval toepassing wordt gegeven aan het derde lid, tweede volzin, niet uiterlijk tegelijk met het toezenden van de beslissing over de goedkeuring van het bestemmingsplan of de herziening hiervan,

    een besluit met betrekking tot het verzoek aan de verzoeker hebben toegezonden.

Artikel 48

  • 1 Bij wijziging van een zone of bij herziening van een bestemmingsplan, geldende voor tot de zone behorende gronden, kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen en - ingeval de zone door hen wordt gewijzigd of het bestemmingsplan door hen wordt herzien - uit eigen beweging de ingevolge artikel 46 of 47 geldende waarde voor woningen in dat gebied met ten hoogste 5 dB(A) verhogen, met dien verstande dat:

    • a. degene ten behoeve van wie de waarde wordt verhoogd heeft verklaard dat hij uiterlijk gelijktijdig met de verhoging financiële middelen ter beschikking stelt ten behoeve van de toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 71, tweede lid, met betrekking tot woningen die door de wijziging van de zone of herziening van het bestemmingsplan een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

    • b. de waarde wat ten tijde van de eerste zonevaststelling geprojecteerde woningen betreft 55 dB(A) en wat ten tijde van de eerste zonevaststelling aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 49

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen waarden worden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van andere gebouwen dan woningen alsmede van andere geluidsgevoelige objecten binnen een zone.

Artikel 50

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen en - ingeval de zone door hen wordt vastgesteld - uit eigen beweging, voor de ter plaatste ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 49 hogere dan de krachtens dat artikel bepaalde waarden vaststellen, met dien verstande dat deze waarden bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven mogen gaan.

Artikel 51

Bij toepassing van artikel 47, eerste lid, kan de gelding van een daarbij vastgestelde waarde aan voorwaarden worden gebonden.

§ 3. Gevolgen van zonevaststelling ten aanzien van bestemmingsplannen

Artikel 52

  • 1 Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling of herziening gaan of blijven behoren tot een zone, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 46, onderscheidenlijk 49 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:

    • a. gedeputeerde staten met toepassing van artikel 47, 48 of 50 voor de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan zodanige waarden hebben vastgesteld, dan wel

    • b. zodanige waarden noodzakelijk zijn als gevolg van een vaststelling of herziening van het plan in afwijking van het ontwerp, zoals dit ter inzage heeft gelegen, welke waarden door gedeputeerde staten redelijkerwijs met toepassing van artikel 47, 48 of 50 zullen worden vastgesteld.

  • 3 Gedeputeerde staten nemen bij de beslissing over de goedkeuring van een bestemmingsplan of de herziening hiervan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden als bedoeld in het eerste lid ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht, die ingevolge de artikelen 46 tot en met 50 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 4 De artikelen 43 tot en met 45 zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, reeds behorende tot een krachtens artikel 41 vastgestelde zone.

Artikel 52a

  • 1 Bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 46 tot en met 50 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 Gedeputeerde staten nemen bij hun beslissing over het verlenen van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, het bepaalde in dat lid in acht.

Afdeling 2. Bestaande situaties

§ 1. Vaststelling geluidszones

Artikel 53

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 64 stelt de gemeenteraad binnen twee jaar na het tijdstip van in werking treden van dit hoofdstuk voor elk binnen zijn gemeente gelegen terrein dat op dat tijdstip reeds een bestemming heeft, die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een krachtens artikel 41 aangewezen categorie, insluit, een rond dat terrein gelegen zone vast, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn éénmaal met ten hoogste twee jaar verlengen.

Artikel 54

De zone wordt zodanig vastgesteld dat zij ten minste het gehele gebied omvat, waarbinnen met inachtneming van de al krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, dan 50 dB(A) optreedt.

Artikel 55

De vaststelling van een zone krachtens artikel 53 kan deel uitmaken van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan.

Artikel 56

In gevallen waarin de vaststelling van een zone krachtens artikel 53 niet deel uitmaakt van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, zijn, onverminderd de bepalingen van deze paragraaf, ter zake van de totstandkoming van het daartoe strekkende besluit de artikelen 23 tot en met 28, 30, en 31 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57

  • 1 Ingeval een besluit van de gemeenteraad, houdende vaststelling van een zone, binnen de ingevolge artikel 53, eerste lid, geldende termijn of, bij toepassing van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, binnen de krachtens laatstgenoemd artikel geldende termijn, niet is tot stand gekomen, wordt de zone door gedeputeerde staten vastgesteld.

Artikel 59

  • 1 Indien op 1 juli 1993 geen zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53 is vastgesteld, bevindt zich rond de betrokken terreinen een zone, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege die terreinen de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde zone omvat het gebied waarbinnen op 1 juli 1993 een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, dan 50 dB(A) optreedt.

Artikel 60

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven ter zake van de voorbereiding en inrichting van besluiten tot vaststelling van een zone krachtens deze paragraaf, welke geen deel uitmaakt van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan.

Artikel 61

  • 1 Een krachtens deze paragraaf vastgestelde zone kan uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan.

  • 2 Een wijziging of opheffing van de zone kan er niet toe strekken dat enig gebied waarbinnen met inachtneming van de al krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, optreedt dan 50 dB(A), ophoudt van de zone deel uit te maken.

  • 3 Ter zake van het vaststellen van een zone krachtens artikel 53 bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of van het wijzigen of opheffen van een zone krachtens artikel 61, eerste lid, is artikel 45 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 62

Bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone krachtens deze paragraaf wordt vanwege burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk - in geval van toepassing van de artikelen 57, 59 of 64 - vanwege gedeputeerde staten of Ons een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

  • a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone, alsmede door gebouwen of andere objecten binnen die zone, ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 68, vanwege het industrieterrein ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidoverdracht beperken;

  • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege het industrieterrein optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 65 tot en met 68 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

Artikel 64

  • 1 In de gevallen waarin blijkens het onderzoek, bedoeld in artikel 62, het gebied rond een terrein als bedoeld in artikel 53, eerste lid, waarbinnen met inachtneming van de al krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het terrein, dan 50 dB(A) optreedt, gelegen is in het gebied van meer dan één gemeente, wordt de zone, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 53 en 54, door provinciale staten vastgesteld. Artikel 57, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones

Artikel 65

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen die op het tijdstip van de vaststelling van een zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53 binnen de zone aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, is 55 dB(A), tenzij op dat tijdstip de geluidsbelasting van bedoelde woningen lager is dan of gelijk is aan 50 dB(A), in welk geval de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 50 dB(A) is. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet met betrekking tot binnen de zone aanwezige of in aanbouw zijnde woningen die op het bedoelde tijdstip reeds een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, ondervinden dan 55 dB(A).

Artikel 66

Gedeputeerde staten kunnen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen en - ingeval de zone door hen wordt vastgesteld - uit eigen beweging, voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevels van de in artikel 65 bedoelde woningen een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde voor wat geprojecteerde woningen betreft 55 dB(A) en voor wat aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan. De artikelen 47, tweede tot en met vierde lid, en 51 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 67

  • 1 Bij wijziging van een zone, bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling of herziening deel blijven uitmaken van een zone, kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen met betrekking tot de woningen in dat gebied, voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting waarvan reeds een waarde ingevolge artikel 65, 66 of 72, tweede lid, gold, deze waarde met ten hoogste 5 dB(A) worden verhoogd, met dien verstande dat:

    • a. degene ten behoeve van wie de waarde wordt verhoogd heeft verklaard dat hij uiterlijk gelijktijdig met de verhoging financiële middelen ter beschikking stelt ten behoeve van de toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 71, tweede lid, met betrekking tot woningen die door de wijziging van de zone of herziening van het bestemmingsplan een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

    • b. de waarde wat ten tijde van de eerste zonevaststelling geprojecteerde woningen betreft 55 dB(A) en wat ten tijde van de eerste zonevaststelling aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 In geval van wijziging van een zone krachtens artikel 61 zijn met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van op het tijdstip van de wijziging van de zone aanwezige, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen binnen het gebied dat door de wijziging van de zone gaat deel uitmaken, de artikelen 46, 47, 48 en 51 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen woningen, die niet behoren tot de geprojecteerde woningen als bedoeld in het tweede lid of in artikel 65, zijn de artikelen 46, 47, 48 en 51 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij toepassing van het derde lid met betrekking tot nieuw te bouwen woningen in een gebied gelegen binnen een zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden, kan voor woningen waarvan de geluidsbelasting in hoofdzaak wordt bepaald door die activiteiten, een waarde worden vastgesteld tot ten hoogste 60 dB(A), indien deze woningen worden gebouwd in het kader van een herstrukturering of planmatige verdichting van bestaande woongebieden.

  • 5 Bij toepassing van het derde lid met betrekking tot nieuw te bouwen woningen, die dienen ter vervanging van bestaande woningen of van gebouwen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 68, eerste lid, kan een waarde worden vastgesteld tot ten hoogste 65 dB(A), met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

Artikel 68

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen waarden worden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van andere gebouwen dan woningen, alsmede van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, en - ingeval de zone door hen wordt vastgesteld - uit eigen beweging, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in het eerste lid hogere dan de krachtens dat lid bepaalde waarden vaststellen, met dien verstande dat deze waarden bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven mogen gaan.

  • 3 Met betrekking tot gebouwen en andere objecten ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur omtrent de onderwerpen die met betrekking tot woningen geregeld zijn in de artikelen 71 en 72 regels gesteld. Daarbij kunnen bepalingen van die artikelen van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

  • 5 Bij toepassing van het tweede lid kan worden bepaald, dat met betrekking tot bij de maatregel aangeduide gebouwen en andere objecten, het derde lid niet van toepassing is.

§ 3. Gevolgen van zonevaststelling

Artikel 69

  • 1 Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling of herziening gaan of blijven behoren tot een zone als bedoeld in § 1, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 65, onderscheidenlijk 68, eerste lid, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:

    • a. gedeputeerde staten met toepassing van artikel 66, 67, eerste lid, of 68, tweede lid, voor de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan zodanige waarden hebben vastgesteld, dan wel

    • b. zodanige waarden noodzakelijk zijn als gevolg van een vaststelling of herziening van het plan in afwijking van het ontwerp, zoals dit ter inzage heeft gelegen, welke waarden door gedeputeerde staten redelijkerwijs met toepassing van artikel 66, 67, eerste lid, of 68, tweede lid, zullen worden vastgesteld.

  • 3 Gedeputeerde staten nemen bij de beslissing over de goedkeuring van een bestemmingsplan of de herziening hiervan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden als bedoeld in het eerste lid ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht, die ingevolge de artikelen 65 tot en met 68 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 4 Ter zake van de toepassing van het eerste lid is artikel 62 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 69a

  • 1 Bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone als bedoeld in § 1, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone, de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 65 tot en met 68 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 Gedeputeerde staten nemen bij hun beslissing over het verlenen van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, het bepaalde in dat lid in acht.

Artikel 70

  • 1 Ingeval de vaststelling van een zone krachtens § 1 niet deel uitmaakt van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, worden bij het besluit tot vaststelling van de zone tevens ten behoeve van de op dat tijdstip binnen die zone aanwezige, in aanbouw zijnde of geprojecteerde woningen, van andere gebouwen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone, maatregelen vastgesteld, waardoor ter zake van de geluidsbelasting van de bedoelde objecten, vanwege het industrieterrein, de waarden die ingevolge de artikelen 65 tot en met 68 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, in acht worden genomen.

  • 2 Indien op grond van het eerste lid maatregelen worden vastgesteld, welke door middel van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, geldende voor tot de zone behorende gronden, moeten worden tot stand gebracht, neemt de raad van de gemeente binnen wier gebied de zone of een deel daarvan is gelegen, zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen vier weken na de totstandkoming van het besluit tot vaststelling van de zone een daartoe strekkend voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

§ 4. Saneringsmaatregelen

Artikel 71

  • 1 Burgemeester en wethouders zijn gehouden na een ingesteld akoestisch onderzoek aan gedeputeerde staten de binnen de gemeente voorkomende gevallen te melden, waarin op het tijdstip van de vaststelling van een zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53, de geluidsbelasting van de gevel, vanwege het industrieterrein, van binnen de zone aanwezige of in aanbouw zijnde woningen hoger is dan 55 dB(A). Een afschrift van deze kennisgeving wordt aan Onze Minister toegezonden.

  • 2 Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het gemeentebestuur, met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het derde lid, en gelet op de maatregelen, in verband met andere woningen binnen de zone voortvloeiend uit de toepassing van Afdeling 2, §§ 2 en 3, van dit hoofdstuk, een programma op van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevels van de in het eerste lid bedoelde woningen te beperken tot 55 dB(A) en te voldoen aan het in artikel 111, eerste lid, onder a, bepaalde. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat tevens één of meer overeenkomstige programma’s dienen te worden opgesteld, onderscheidenlijk gericht op een beperking van de geluidsbelasting van de gevels van de bedoelde woningen tot bij de maatregel aangegeven hogere waarden.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de aard van de maatregelen die in aanmerking komen en de omstandigheden waaronder dit het geval is, alsmede met betrekking tot de opzet van een programma als bedoeld in het tweede lid, en het tijdstip van uitvoering daarvan.

Artikel 72

  • 1 Gedeputeerde staten leggen het ingevolge artikel 71, tweede lid, opgestelde programma van maatregelen onverwijld voor aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister stelt voor de woningen waarop het programma betrekking heeft, binnen zes maanden na ontvangst daarvan de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevels vast, met dien verstande dat deze waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan. De gelding van een krachtens de vorige volzin vastgestelde waarde kan aan voorwaarden worden gebonden.

  • 3 Onze Minister doet van een besluit als bedoeld in het tweede lid mededeling aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders. Gelijktijdig met deze kennisgeving deelt hij ten aanzien van elk der gevallen waarop bedoeld besluit betrekking heeft en die naar zijn aanvankelijk oordeel voor toepassing van het vierde lid in aanmerking komen, aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders mede in hoeverre en op welke termijnen hij overweegt aan dat lid terzake toepassing te geven.

  • 4 Onze Minister stelt ten aanzien van elk der daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevels van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. Deze maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, binnen de woning. Op de door Onze Minister vastgestelde maatregelen zijn artikel 125 en artikel 15.20, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer van toepassing. Hij doet van zijn besluit, houdende de vaststelling van maatregelen, mededeling aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders.

Afdeling 3. Wijze van uitvoering akoestisch onderzoek

Artikel 73

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, stelt Onze Minister voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau als omschreven in artikel 1, regels, inhoudende op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in dit hoofdstuk, worden uitgevoerd.

Hoofdstuk VI. Zones langs wegen

Afdeling 1. Omvang geluidszones

Artikel 74

  • 1 Langs een weg bevindt zich een zone die aan weerszijden van de weg de volgende breedte heeft:

    • a. in stedelijk gebied:

      • 1°. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;

      • 2°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;

    • b. in buitenstedelijk gebied:

      • 1°. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;

      • 2°. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;

      • 3°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

  • 2 Het eerste lid geldt niet met betrekking tot:

    • a. wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;

    • b. wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

  • 3 Het eerste lid geldt niet met betrekking tot wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt.

  • 4 Van een voornemen tot een vaststelling als bedoeld in het derde lid wordt in één of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden, door middel van niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van de woningen gelegen langs de betrokken weg en voorts op de gebruikelijke wijze mededeling gedaan.

  • 5 De gemeenteraad stelt de geluidsniveaukaart niet eerder vast dan nadat vier weken zijn vestreken nadat van het voornemen, bedoeld in het vierde lid, mededeling is gedaan. Afschrift van de geluidsniveaukaart wordt gezonden aan gedeputeerde staten en aan de inspecteur.

  • 6 Een geluidsniveaukaart heeft, behoudens het in de volgende volzin bepaalde, een geldingsduur van 10 jaar. De kaart vervalt in elk geval wanneer redelijkerwijs aannemelijk is dat zij niet meer de uit akoestisch oogpunt gewenste verkeersafwikkeling weergeeft.

  • 7 Voor de toepassing van artikel 76 wordt, indien het een nog aan te leggen weg betreft, de daarbij behorende zone geacht aanwezig te zijn, zodra die weg in een ontwerp-bestemmingsplan is opgenomen.

Artikel 75

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de breedte van de zone voor bijzondere gevallen regels worden gesteld, welke kunnen afwijken van artikel 74, eerste lid.

  • 2 Onze Minister stelt regels voor het bepalen van de grenslijn aan weerszijden van de weg, waar de zone begint.

  • 3 Indien een weg bestaat uit weggedeelten met een onderling verschillend aantal rijstroken, is de breedte van de zone langs de weg per weggedeelte afhankelijk van het aantal rijstroken van dat weggedeelte. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de aansluiting van de in de vorige volzin bedoelde zonedelen.

Afdeling 2. Maatregelen met betrekking tot nieuwe situaties in zones

§ 1. Bestemmingsplan

Artikel 76

  • 1 Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:

    • a. gedeputeerde staten met toepassing van artikel 82a , 83, 85 of 100a voor de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan zodanige waarden hebben vastgesteld, dan wel

    • b. zodanige waarden noodzakelijk zijn als gevolg van een vaststelling of herziening van het plan in afwijking van het ontwerp, zoals dit ter inzage heeft gelegen, welke waarden door gedeputeerde staten redelijkerwijs met toepassing van artikel 82a, 83, 85 of 100a, zullen worden vastgesteld.

  • 3 Gedeputeerde staten nemen bij hun beslissing over de goedkeuring van een bestemmingsplan of de herziening hiervan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht, die ingevolge de artikelen 82, 82a, 83, 85, 100 en 100a als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 4 Indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, gelden het eerste, tweede en derde lid niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen bebouwing en andere geluidsgevoelige objecten, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Artikel 76a

  • 1 Bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 82a, 83, 85, 100 en 100a als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

  • 2 Gedeputeerde staten nemen bij hun beslissing over het verlenen van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, het bepaalde in dat lid in acht.

Artikel 77

Bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, of bij het voorbereiden van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 76a, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

  • a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone, alsmede door gebouwen of andere objecten binnen de zone, ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 82, tweede lid, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidoverdracht beperken;

  • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 82, 82a, 83 en 85 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

§ 2. Aanleg van een weg buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure

Artikel 79

Tot aanleg van een weg anders dan op grondslag van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan wordt, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone woningen, dan wel andere gebouwen dan woningen of andere objecten ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 82, tweede lid, aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet overgegaan dan in overeenstemming met een onherroepelijk geworden besluit van de gemeenteraad, krachtens artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegaanlegger aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een overeenkomstig artikel 80 ingesteld onderzoek.

Artikel 80

  • 1 Vanwege de wegaanlegger wordt binnen de zone een akoestisch onderzoek van de in artikel 77 omschreven strekking ingesteld.

  • 2 De resultaten van het ingestelde onderzoek worden door de wegaanlegger aan burgemeester en wethouders overgelegd te zamen met een beschrijving van de maatregelen die naar zijn oordeel nodig zijn voor het in artikel 81, eerste lid, omschreven doel.

Artikel 81

  • 1 Binnen zes maanden nadat de resultaten van het in artikel 80 bedoelde onderzoek zijn verkregen, neemt de gemeenteraad, tenzij hij burgemeester en wethouders hiertoe bevoegd heeft verklaard, een besluit, bepalende welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidsbelasting die de weg na zijn aanleg binnen de zone zal veroorzaken, de waarden die ingevolge de artikelen 82, 82a, 83 en 85 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

  • 2 Van het besluit wordt mededeling gedaan aan de wegaanlegger.

§ 3. Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones

Artikel 82

  • 1 Behoudens het in de artikelen 82a, 83 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 50 dB(A).

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen waarden worden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, van de gevel van andere gebouwen dan woningen, alsmede van andere geluidsgevoelige objecten binnen een zone.

Artikel 82a

  • 1 Op verzoek van burgemeester en wethouders kunnen gedeputeerde staten voor het stedelijk gebied van de betrokken gemeente of voor een bij hun besluit aan te geven gedeelte daarvan een hogere dan de in artikel 82, eerste lid, genoemde waarde vaststellen, voor zover voor die gemeente of dat gedeelte daarvan het terugbrengen van de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, tot ten hoogste 50 dB(A) redelijkerwijs niet mogelijk is, met dien verstande dat deze waarde 55 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van de resultaten van akoestisch en verkeerskundig onderzoek.

Artikel 83

  • 1 Onverminderd artikel 82a kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 55 dB(A) en voor woningen in stedelijk gebied 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, kan voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 3 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, kan voor de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is:

    • a. voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan;

    • b. voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in buitenstedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die ter plaatse noodzakelijk zijn vanwege de uitoefening van een agrarisch bedrijf, kan een waarde worden vastgesteld die ten hoogste 5 dB(A) hoger is dan in dat lid is genoemd.

  • 5 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in het stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen of gebouwen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 82, tweede lid, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 70 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

  • 6 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot binnen de bebouwde kom nog te bouwen woningen binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen of gebouwen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 82, tweede lid, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 65 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

  • 7 Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot buiten de bebouwde kom nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen of gebouwen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 82, tweede lid, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 60 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:

    • a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedebouwkundige functie of structuur;

    • b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

Artikel 85

Gedeputeerde staten kunnen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, tweede lid, hogere dan de krachtens dat lid bepaalde waarden vaststellen, met dien verstande dat die waarden bij algemene maatregel van bestuur te stellen grenzen niet te boven mogen gaan.

Artikel 86

Bij toepassing van artikel 82a, 83 of 85 kan de gelding van een daarbij vastgestelde waarde aan voorwaarden worden gebonden.

Artikel 87

  • 2 Indien toepassing is gegeven aan artikel 76, tweede lid, onder b, wordt het verzoek binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit tot vaststelling of herziening van het bestemmingsplan bij gedeputeerde staten ingediend. In afwijking van het eerste lid beslissen gedeputeerde staten op een verzoek als bedoeld in de eerste volzin voordat zij over de goedkeuring van het bestemmingsplan of de herziening hiervan beslissen.

  • 3 Een verzoek wordt geacht te zijn ingewilligd, indien gedeputeerde staten:

    • a. niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, of

    • b. ingeval toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, tweede volzin, niet uiterlijk tegelijk met het toezenden van de beslissing over de goedkeuring van het bestemmingsplan of de herziening hiervan,

    een besluit met betrekking tot het verzoek hebben bekendgemaakt.

Afdeling 2A. De aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet

Artikel 87b

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. hoofdweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Tracéwet;

    • c. aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg: aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet;

    • d. woonwagenstandplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet;

    • e. andere geluidsgevoelige gebouwen:

      • 1°. basisscholen;

      • 2°. scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

      • 3°. instellingen voor hoger beroepsonderwijs;

      • 4°. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen;

      • 5°. andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 4°;

    • f. geluidsgevoelige terreinen:

      • 1°. terreinen die behoren bij gebouwen als bedoeld onder e, 5°, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of

      • 2°. woonwagenstandplaatsen;

    • g. tracé: tracé als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Tracéwet;

    • h. aanpassing van een weg: een aanpassing met betrekking tot een aanwezige weg die leidt tot een toename van de geluidsbelasting vanwege die weg van 2 dB(A) of meer;

    • i. equivalent geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: het equivalente geluidsniveau in dB(A), bepaald volgens op grond van artikel 107 vastgestelde regels;

    • j. etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: de hoogste van de volgende drie waarden:

      • 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dagwaarde),

      • 2°. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00–23.00 uur (avondwaarde),

      • 3°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nachtwaarde);

    • k. geluidsbelasting vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;

    • l. aanpassing van een spoorweg: een aanpassing met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden.

  • 2 Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze afdeling geen deel uit van de in het eerste lid, onder e, 1°, 2° en 3°, bedoelde scholen.

  • 3 Onder aanpassing van een spoorweg wordt in deze afdeling niet verstaan de afzonderlijke omstandigheid die bestaat uit:

    • a. een verhoging van minder dan 45% in de maatgevende intensiteit van door Onze Minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten in de ingevolge artikel 106, eerste lid, onder j, in acht te nemen etmaalperiode;

    • b. een verhoging van 20% of minder van de verkeerssnelheid van door Onze Minister te bepalen categorieën railvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten in de ingevolge artikel 106, eerste lid, onder j, in acht te nemen etmaalperiode;

    • c. een horizontale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan twee meter;

    • d. een verticale verplaatsing van de spoorstaven over een afstand kleiner dan één meter, dan wel

    • e. het ter vervanging aanbrengen van een baanconstructie, die, bepaald met inachtneming van de door Onze Minister op grond van artikel 107 gestelde regels, niet meer geluid emitteert dan de te vervangen constructie.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het derde lid wordt onder aanpassing van een spoorweg in deze afdeling niet verstaan een aanpassing die een verhoging van de geluidsbelasting vanwege de spoorweg van 2 dB(A) of minder tot gevolg heeft, en tengevolge waarvan de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan 65 dB(A).

  • 5 Overwegende bezwaren van financiële aard bestaan voor de toepassing van deze afdeling niet tegen maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, waarvan de kosten in redelijke verhouding staan tot kwaliteit, aard en gebruik van de woning, het andere geluidsgevoelige gebouw of het geluidsgevoelige terrein en tot de doeltreffendheid van die maatregelen.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen Onze Ministers nadere regels stellen voor de toepassing van het criterium, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 87d

  • 1 Bij het voorbereiden van de aanleg van een hoofdweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

    • a. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;

    • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen, om te voorkomen dat de in de toekomst binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten, de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven gaan.

  • 2 Bij het voorbereiden van een wijziging of verbreding van een hoofdweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek als bedoeld in het eerste lid ingesteld. Dit onderzoek geeft tevens inzicht in:

    • a. de voor de wijziging of verbreding ter plaatse heersende geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen of spoorwegen wordt ondervonden;

    • b. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen werd ondervonden op 1 maart 1986;

    • c. geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de hoofdweg vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen werd ondervonden op 1 juli 1987.

  • 3 Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging of verbreding van een hoofdweg zal leiden tot een aanpassing van andere wegen dan de te wijzigen of te verbreden hoofdweg of tot aanpassing van de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de hoofdweg, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de betrokken hoofdweg.

  • 4 De in het eerste lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen en spoorwegen.

  • 5 De in het tweede lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen en spoorwegen.

Artikel 87e

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen, 50 dB(A) vanwege deze wegen, onderscheidenlijk 57 dB(A) vanwege deze spoorwegen.

  • 2 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde in geval van geluidsbelasting vanwege wegen 60 dB(A), onderscheidenlijk vanwege spoorwegen 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 3 Voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft kunnen Onze Ministers een hogere waarde dan 60 dB(A) voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de in het eerste lid bedoelde wegen vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het tweede of derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen, tot de ingevolge het eerste lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg aan te leggen wegen of spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:

  • 7 De in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste lid in plaats van «50 dB(A)» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 50 dB(A) en in de overige gevallen 55 dB(A)» en

    • b. in het tweede lid in plaats van «60 dB(A)» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 55 dB(A) en in de overige gevallen 60 dB(A)» en in plaats van «70 dB(A)» wordt gelezen: indien het woonwagenstandplaatsen betreft 65 dB(A) en in de overige gevallen 68 dB(A).

Artikel 87f

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege deze hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze hoofdweg of wegen lager was dan of gelijk was aan 55 dB(A), of

    • b. deze hoofdweg na 1 januari 1982 is aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 tot en met 78 vastgesteld of herzien bestemmingsplan, of

    • c. binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen na 1 januari 1982 zijn aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan,

    de voor de wijziging of verbreding ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

  • 2 In geval eerder met toepassing van deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken weg of wegen is vastgesteld dan 50 dB(A), is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) en met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot woningen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het derde lid in plaats van «met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot woningen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A)» wordt gelezen: voor zover het andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1°, 2°, 3° en 4°, betreft met betrekking tot deze andere geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot deze andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 5°, de waarde 55 dB(A).

  • 7 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste en tweede lid in plaats van «50 dB(A)» telkens wordt gelezen «indien het woonwagenstandplaatsen betreft 50 dB(A) en in de overige gevallen 55 dB(A)» en

    • b. in het derde lid in plaats van «de verhoging 5 dB(A) en met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot woningen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A)» wordt gelezen: deze waarde indien het woonwagenstandplaatsen betreft 55 dB(A) en in de overige gevallen 60 dB(A).

Artikel 87g

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, indien de geluidsbelasting vanwege deze hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen hoger was dan 55 dB(A), de waarde 50 dB(A).

  • 2 In geval eerder met toepassing van artikel 90, tweede lid, een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken weg of wegen is vastgesteld dan 50 dB(A), is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan de hoofdweg of binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere waarde dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) en de waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 70 dB(A) vaststellen.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen.

  • 8 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het derde en vierde lid in plaats van «de waarde 70 dB(A)» telkens wordt gelezen: met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 1°, 2°, 3° en 4°, de waarde 70 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 5°, de waarde 60 dB(A).

Artikel 87h

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze spoorwegen lager was dan of gelijk was aan 65 dB(A), of

    • b. binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen na 1 juli 1987 zijn aangelegd op grond van een krachtens artikel 107 vastgesteld of herzien bestemmingsplan,

    de voor de wijziging of verbreding van de hoofdweg ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelastingwaarvan de waarde 57 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

  • 2 In geval eerder krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken spoorwegen is vastgesteld dan 57 dB(A), is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 73 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «65 dB(A)» wordt gelezen «60 dB(A)» en in plaats van «de waarde 57dB(A)» wordt gelezen: de waarde 55 dB(A).

  • 7 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het derde lid in plaats van «de waarde 73 dB(A)» wordt gelezen: de waarde indien het woonwagenstandplaatsen betreft 65 dB(A) en in de overige gevallen 68 dB(A).

Artikel 87i

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, indien de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze spoorwegen hoger was dan 65 dB(A), de waarde 57 dB(A).

  • 2 In geval eerder krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de betrokken spoorwegen is vastgesteld dan 57 dB(A), is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen of te verbreden hoofdweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 73 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 73 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 73 dB(A) vaststellen.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen hoofdweg, vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen.

  • 8 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «hoger was dan 65 dB(A), de waarde 57 dB(A)» wordt gelezen: hoger was dan 60 dB(A), de waarde 60 dB(A).

  • 9 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «de waarde 57 dB(A)» wordt gelezen: de waarde 65 dB(A).

Afdeling 3. Bestaande situaties

Artikel 88

  • 1 Burgemeester en wethouders zijn gehouden na een ingesteld akoestisch onderzoek aan Onze Minister de in de gemeente voorkomende gevallen te melden, waarin op 1 maart 1986 een weg aanwezig was, terwijl op dat tijdstip binnen de zone van die weg reeds woningen aanwezig waren en de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de weg hoger was dan 55 dB(A).

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. ingeval de woningen of de weg zijn geprojecteerd in een na 1 januari 1982 overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan;

    • b. ingeval tot aanleg of reconstructie van de weg na 1 januari 1982 is besloten met toepassing van de artikelen 79 tot en met 81.

Artikel 89

  • 1 Burgemeester en wethouders stellen met inachtneming van de regels, gegeven krachtens het tweede lid, een programma vast van maatregelen die naar hun oordeel in aanmerking komen om de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de in artikel 88 bedoelde woningen zoveel mogelijk te beperken tot 55 dB(A) en om zo nodig te voldoen aan artikel 111, tweede of derde lid.

  • 2 Met betrekking tot gevallen, bedoeld in artikel 88, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gegeven omtrent het tijdstip van melding van die gevallen, de aard van de maatregelen die in aanmerking komen, en de omstandigheden waaronder dit het geval is, alsmede omtrent de opzet en het tijdstip van vaststelling van een programma.

Artikel 90

  • 1 Burgemeester en wethouders leggen het ingevolge artikel 89, eerste lid, vastgestelde programma van maatregelen onverwijld door tussenkomst van gedeputeerde staten voor aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister stelt na ontvangst van zodanig programma voor de woningen waarop het betrekking heeft, de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels vast, met dien verstande dat deze waarde, behoudens het derde lid, 55 dB(A) niet te boven mag gaan. Onze Minister doet van zijn besluit mededeling aan burgemeester en wethouders.

  • 3 In bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels kan bij een besluit als bedoeld in het tweede lid voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld.

  • 5 Onze Minister stelt ten aanzien van elk van de daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevels van de betrokken woningen tot de bij het besluit, bedoeld in het tweede lid, vastgestelde waarde. Deze maatregelen strekken tevens, afhankelijk van de hoogte van deze waarde, tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, binnen de woning. Op de door Onze Minister vastgestelde maatregelen is hoofdstuk X van toepassing. Hij doet van zijn besluit, houdende vaststelling van maatregelen, mededeling aan burgemeester en wethouders en aan de wegbeheerder of wegaanlegger.

Afdeling 4. Reconstructies

§ 1. Besluit tot reconstructie

Artikel 99

  • 1 Tot reconstructie van een weg wordt, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van die weg woningen, andere gebouwen dan woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet overgegaan dan in overeenstemming met een onherroepelijk geworden besluit van de gemeenteraad, met overeenkomstige toepassing van artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een met overeenkomstige toepassing van artikel 80 ingesteld onderzoek.

  • 2 Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 dB(A) of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of - als een weg gedeeltelijk wordt gereconstrueerd - vanwege de niet te reconstrueren gedeelten daarvan, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te reconstrueren gedeelten van de betrokken weg.

  • 3 Bij het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid worden de waarden die ingevolge de artikelen 100, 100a en 100b als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, in acht genomen.

  • 4 Ingeval bij de reconstructie het aantal rijstroken zal worden verhoogd, wordt de zone in aanmerking genomen, die uit het hogere aantal rijstroken zal voortvloeien.

Artikel 99a

Ten behoeve van de reconstructie van een weg met betrekking waartoe ingevolge artikel 88 aan Onze Minister een melding moet worden gedaan, wordt geen toepassing gegeven aan artikel 99, voordat Onze Minister met betrekking tot die weg toepassing heeft gegeven aan artikel 90, tweede lid.

§ 2. Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bij reconstructie

Artikel 100

  • 1 Behoudens het tweede lid en artikel 100a geldt als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen een zone, de voor de reconstructie ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

  • 2 Ingeval eerder op grond van deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de te reconstrueren wet, van de gevel van woningen is vastgesteld dan 50 dB(A), geldt de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

Artikel 100a

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende vaststellen, met dien verstande dat:

    • a. de verhoging 5 dB(A) niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin:

      • 1°. ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen, en

      • 2°. de wegbeheerder heeft verklaard dat hij financiële middelen ter beschikking stelt uiterlijk voor afloop van de reconstructie ten behoeve van de toepassing van artikel 90 of artikel 111, tweede of derde lid, met betrekking tot woningen die door de reconstructie een hogere geluidsbelasting ondervinden, en

    • b. ingeval voor de betrokken woning eerder toepassing is gegeven aan artikel 83 of artikel 84, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 september 1991 of, indien geen toepassing is gegeven aan het betrokken artikel en de heersende waarde 55 dB(A) niet te boven gaat, de waarde niet hoger mag worden gesteld dan:

      • 1°. 60 dB(A) bij een reconstructie van een weg in buitenstedelijk gebied en

      • 2°. 65 dB(A) bij een reconstructie van een weg in stedelijk gebied.

  • 2 De krachtens het eerste lid te stellen hogere waarde mag niet hoger worden gesteld dan 70 dB(A).

  • 3 Met betrekking tot een besluit van gedeputeerde staten ingevolge het eerste lid zijn de artikelen 86 en 87 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 100b

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor daarbij aan te wijzen andere geluidsgevoelige gebouwen en objecten met betrekking tot de in de artikelen 100 en 100a geregelde onderwerpen overeenkomstige regels worden gesteld.

Afdeling 5. Wijze van uitvoering onderzoek

Artikel 102

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting, vanwege een weg, stelt Onze Minister voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau als omschreven in artikel 1, regels, inhoudende op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen omtrent de onderzoeken, bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 103

Onze Minister kan bij toepassing van artikel 102, telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproduktie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bepalen dat bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere gebouwen dan woningen of andere geluidsgevoelige objecten op het resultaat een door hem aan te geven aftrek mag worden toegepast. Deze aftrek mag niet hoger zijn dan 5 dB(A).

Afdeling 6. Andere geluidsgevoelige objecten

Artikel 104

Met betrekking tot gebouwen en andere objecten ten aanzien waarvan na 1 januari 1982 toepassing is gegeven aan artikel 82, tweede lid, zijn de artikelen 88 tot en met 90, 99 en 99a van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk VII. Zones langs spoor-, tram- en metrowegen

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 105

In het belang van het voorkomen of beperken van geluid- of trillinghinder, veroorzaakt door het gebruik van een spoor-, tram-, of metroweg, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld met betrekking tot aard, samenstelling, wijze van aanleg of gebruik van de spoorweginfrastructuur.

Afdeling 2. Landelijke railwegen

Artikel 106

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. landelijke spoorweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Tracéwet;

    • c. aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg: aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg in de zin van artikel 2 van de Tracéwet;

    • d. woonwagenstandplaats: een standplaats als bedoel in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet;

    • e. andere geluidsgevoelige gebouwen:

      • 1°. basisscholen;

      • 2°. scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

      • 3°. instellingen voor hoger beroepsonderwijs;

      • 4°. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen;

      • 5°. andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 4°;

    • f. geluidsgevoelige terreinen:

      • 1°. terreinen die behoren bij gebouwen als bedoeld onder e, 5°, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of

      • 2°. woonwagenstandplaatsen;

    • g. tracé: tracé als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Tracéwet;

    • h. aanpassing van een weg: een aanpassing met betrekking tot een aanwezige weg die leidt tot een toename van de geluidsbelasting vanwege die weg van 2 dB(A) of meer;

    • i. equivalent geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: het equivalente geluidsniveau in dB(A), bepaald volgens de op grond van artikel 107 vastgestelde regels;

    • j. etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een spoorweg: de hoogste van de volgende drie waarden:

      • 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dagwaarde),

      • 2°. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00–23.00 uur (avondwaarde),

      • 3°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nachtwaarde);

    • k. geluidsbelasting vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;

    • l. aanpassing van een spoorweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 87b, eerste lid, onder l, onder toepasselijkheid van het derde en vierde lid van dat artikel;

  • 2 Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze afdeling geen deel uit van de in het eerste lid, onder e, 1°, 2° en 3°, bedoelde scholen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder k, is de geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van scholen en van medische kleuterdagverblijven de dagwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A).

Artikel 106a

Zodra dat van belang is voor de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg, geeft Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat na overleg met de betrokken spoorwegexploitant en de betrokken gemeentebesturen landelijke spoorwegen aan op een bij ministeriële regeling vast te stellen kaart.

Artikel 106b

Langs een landelijke spoorweg bevindt zich een zone, waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op de in artikel 106a bedoelde kaart.

Artikel 106c

  • 1 Bij het voorbereiden van de aanleg van een landelijke spoorweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

    • a. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;

    • b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen, om te voorkomen dat de in de toekomst binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten, de waarden die ingevolge de artikelen 106d tot en met 106h als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven gaan.

  • 2 Bij het voorbereiden van een wijziging van een landelijke spoorweg wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek als bedoeld in het eerste lid ingesteld. Dit onderzoek geeft tevens inzicht in:

    • a. de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen of spoorwegen wordt ondervonden;

    • b. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen werd ondervonden op 1 juli 1987;

    • c. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de landelijke spoorweg vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen werd ondervonden op 1 maart 1986.

  • 3 Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging van een landelijke spoorweg zal leiden tot een aanpassing van wegen, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die wegen.

  • 4 De in het eerste lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen en spoorwegen.

  • 5 De in het tweede lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de geluidsbelasting binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen en spoorwegen.

  • 6 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent akoestische onderzoeken als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 106d

  • 1 Behoudens het tweede lid is de voor woningen, binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen, 50 dB(A) vanwege deze wegen, onderscheidenlijk 57dB(A) vanwege deze spoorwegen.

  • 2 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde in geval van geluidsbelasting vanwege wegen 60 dB(A), onderscheidenlijk vanwege spoorwegen 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 3 Voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft kunnen Onze Ministers een hogere waarde dan 60 dB(A) voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de in het eerste lid bedoelde wegen vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het tweede of derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen, tot de ingevolge het eerste lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat:

  • 7 De in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste lid in plaats van «50 dB(A)» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 50 dB(A) en in de overige gevallen 55 dB(A)»;

    • b. in het tweede lid in plaats van «60 dB(A)» wordt gelezen« indien het woonwagenstandplaatsen betreft 55 dB(A) en in de overige gevallen 60 dB(A)» en in plaats van «70 dB(A)» wordt gelezen: indien het woonwagenstandplaatsen betreft 65 dB(A) en in de overige gevallen 68 dB(A).

Artikel 106e

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan de landelijke spoorweg of de binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege deze landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze landelijke spoorweg of spoorwegen lager was dan of gelijk was aan 65 dB(A), of

    • b. deze landelijke spoorweg na 1 juli 1987 is aangelegd op grond van een krachtens artikel 107 vastgesteld of herzien bestemmingsplan, of

    • c. binnen de zone van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen na 1 juli 1987 zijn aangelegd op grond van een krachtens artikel 107 vastgesteld of herzien bestemmingsplan,

    de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 57 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

  • 2 In geval eerder krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken landelijke spoorweg of spoorwegen is vastgesteld dan 57 dB(A), is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 73 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «65 dB(A)» wordt gelezen «60 dB(A)» en in plaats van «de waarde 57 dB(A)» wordt gelezen: de waarde 55 dB(A).

  • 7 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het derde lid in plaats van «de waarde 73 dB(A)» wordt gelezen: de waarde indien het woonwagenstandplaatsen betreft 65 dB(A) en in de overige gevallen 68 dB(A).

Artikel 106f

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, indien de geluidsbelasting vanwege deze landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen hoger was dan 65 dB(A), de waarde 57 dB(A).

  • 2 In geval eerder krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken landelijke spoorweg of spoorwegen is vastgesteld dan 57 dB(A), is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwegebinnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 73 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 73 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 73 dB(A) vaststellen.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen.

  • 8 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «hoger was dan 65 dB(A), de waarde 57 dB(A)» wordt gelezen: hoger was dan 60 dB(A), de waarde 60 dB(A).

  • 9 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van «de waarde 57 dB(A)» wordt gelezen: de waarde 65 dB(A).

Artikel 106g

  • 1 Behoudens het tweede en derde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, indien:

    • a. de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van deze landelijke spoorweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van deze wegen lager was dan of gelijk was aan 55 dB(A), of

    • b. binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen na 1 januari 1982 zijn aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld of herzien bestemmingsplan,

    de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

  • 2 In geval eerder met toepassing van deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken wegen is vastgesteld dan 50 dB(A), is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste of tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) en met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot woningen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van de landelijke spoorweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het derde lid in plaats van «met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot woningen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A)» wordt gelezen: voor zover het andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onder e, 1°, 2°, 3° en 4°, betreft met betrekking tot deze andere geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot deze andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onder e, 5°, de waarde 55 dB(A).

  • 7 De in het eerste tot en met vijfde lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat:

    • a. in het eerste en tweede lid in plaats van «50 dB(A)» telkens wordt gelezen «indien het woonwagenstandplaatsen betreft 50 dB(A) en in de overige gevallen 55 dB(A)» en

    • b. in het derde lid in plaats van «de verhoging 5 dB(A) en met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied de waarde 60 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot woningen in stedelijk gebied de waarde 65 dB(A)» wordt gelezen: deze waarde indien het woonwagenstandplaatsen betreft 55 dB(A) en in de overige gevallen 60 dB(A).

Artikel 106h

  • 1 Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, indien de geluidsbelasting vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de wegen hoger was dan 55 dB(A), de waarde 50 dB(A).

  • 2 In geval eerder met toepassing van artikel 90, tweede lid, een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken wegen, is vastgesteld dan 50 dB(A), is de voor woningen binnen het tracé van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, de laagste van de volgende twee waarden:

    • a. de heersende waarde;

    • b. de eerder vastgestelde waarde.

  • 3 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 4 Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) en de waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

  • 5 In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 70 dB(A) vaststellen.

  • 6 Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege binnen het tracé van de landelijke spoorweg gelegen wegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen.

  • 8 De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het derde en vierde lid in plaats van «de waarde 70 dB(A)» telkens wordt gelezen: met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onder e, 1°, 2°, 3° en 4°, de waarde 70 dB(A), onderscheidenlijk met betrekking tot andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onder e, 5°, de waarde 60 dB(A).

Afdeling 3. Overige spoorwegen

Artikel 107

In het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder vanwege spoorwegen, niet zijnde landelijke spoorwegen of waarvoor geen regels zijn gesteld in hoofdstuk VI, afdeling 2a, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omtrent de onderwerpen die ter beperking van de geluidsbelasting vanwege wegen geregeld zijn in hoofdstuk VI, regels worden gesteld. Daarbij kunnen bepalingen van dat hoofdstuk van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Hoofdstuk VIII. Andere geluidszones

Artikel 108

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan een gebied waar ernstige geluidhinder optreedt of is te verwachten, welke niet of niet voldoende door toepassing van de voorgaande hoofdstukken kan worden bestreden, worden aangewezen als geluidszone. Ten aanzien van deze zone zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing.

  • 2 Onze Minister doet van een maatregel als bedoeld in het eerste lid mededeling aan de raden der betrokken gemeenten en aan de staten der betrokken provincies.

  • 3 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan niet betrekking hebben op het bestrijden van de geluidhinder vanwege luchtvaartterreinen waarop artikel 25a van de Luchtvaartwet of hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart van toepassing is.

Artikel 109

Bij intrekking of wijziging van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108, eerste lid, is het tweede van dat artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 110

  • 1 Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108, eerste lid, worden in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder in en buiten de zone omtrent de onderwerpen die ter beperking van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, vanwege wegen of vanwege spoor-, tram- en metrowegen geregeld zijn in de hoofdstukken V, VI of VII, regels gesteld. Daarbij kunnen bepalingen van die hoofdstukken van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

  • 2 Bij een maatregel als bedoeld in artikel 108, eerste lid, kan tevens worden bepaald dat de hoofdstukken V, VI en VII geheel of ten dele niet van toepassing zijn met betrekking tot het bij de maatregel aangewezen gebied.

Hoofdstuk VIII A. Binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen en gebouwen in zones

Artikel 111

  • 1 Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste bedraagt:

    • a. ingeval met toepassing van artikel 72, tweede lid, een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld: 40 dB(A);

    • b. in andere gevallen: 35 dB(A).

  • 2 Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A), vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste bedraagt:

    • a. ingeval het een weg betreft die na 1 januari 1982 is aangelegd en is opgenomen in een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan, dan wel na dat tijdstip ingevolge een besluit, genomen met toepassing van de artikelen 79 tot en met 81, is aangelegd: 35 dB(A);

    • b. ingeval het een weg betreft, niet bedoeld onder a, die op 1 maart 1986 in aanleg of geprojecteerd was: 40 dB(A).

  • 3 Ingeval op 1 maart 1986 een weg, niet bedoeld onder a van het tweede lid, en woningen aanwezig waren en, met toepassing van artikel 90, tweede lid, met betrekking tot de gevels van de woningen een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A), vanwege de weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 45 dB(A) bedraagt.

Artikel 111a

  • 1 Indien met toepassing van artikel 87e, tweede lid of derde lid, 87f, derde lid, of 87h, derde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 57 dB(A) vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen in geval van geluidsbelasting vanwege wegen ten hoogste 35 dB(A), onderscheidenlijk vanwege spoorwegen ten hoogste 37 dB(A) bedraagt.

  • 2 Indien met toepassing van artikel 87g, derde tot en met vijfde lid, of 87i, derde tot en met vijfde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 65 dB(A) vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 45 dB(A) bedraagt.

  • 3 Indien met toepassing van artikel 87e, zesde lid, 87f, zesde lid, 87g, achtste lid, 87h, zesde lid, of 87i, achtste lid, met betrekking tot de gevels van andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) vanwege de hoofdweg of vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen wegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) vanwege binnen het tracé van die hoofdweg gelegen spoorwegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting bij gesloten ramen binnen:

    ten hoogste 30 dB(A) bedraagt, onderscheidenlijk binnen:

    • a. theorievaklokalen voor scholen voor voorgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • b. theorievaklokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs,

    • c. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder e, 4°,

    ten hoogste 35 dB(A) bedraagt.

  • 4 Indien met toepassing van artikel 106d, tweede lid of derde lid, 106e, derde lid, of 106g, derde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 57 dB(A) vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen in geval van geluidsbelasting vanwege spoorwegen ten hoogste 37 dB(A), onderscheidenlijk vanwege wegen ten hoogste 35 dB(A) bedraagt.

  • 5 Indien met toepassing van artikel 106f, derde tot en met vijfde lid, of 106h, derde tot en met vijfde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 65 dB(A) vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 45 dB(A) bedraagt.

  • 6 Indien met toepassing van artikel 106d, zesde lid, 106e, zesde lid, 106f, achtste lid, 106g, zesde lid, of 106h, achtste lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, onderscheidenlijk een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen wegen, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting bij gesloten ramen binnen:

    ten hoogste 30 dB(A) bedraagt, onderscheidenlijk binnen:

    • a. theorievaklokalen van scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voorgezet onderwijs,

    • b. theorievaklokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs,

    • c. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, onder e, 4°,

    ten hoogste 35 dB(A) bedraagt.

Artikel 112

Indien met betrekking tot aanwezige of in aanbouw zijnde woningen toepassing is gegeven aan artikel 100a, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de betrokken woningen maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting, vanwege de weg, binnen de woning bij gesloten ramen na de reconstructie ten hoogste bedraagt:

  • a. ingeval voor de betrokken woningen bij de reconstructie voor de eerste maal een hogere waarde dan 50 dB(A), voor de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, is vastgesteld: 35 dB(A);

  • b. ingeval voor de betrokken woningen eerder een hogere waarde voor de geluidsbelasting is vastgesteld: de waarde die voor de reconstructie ingevolge het in artikel 111, tweede of derde lid, voor de onderscheiden situaties bepaalde, dan wel ingevolge het krachtens artikel 3 van de Woningwet bepaalde ten hoogste toelaatbaar was.

Artikel 113

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor daarbij aan te wijzen andere geluidsgevoelige gebouwen en objecten met betrekking tot de in de artikelen 111 en 112 geregelde onderwerpen overeenkomstige regels worden gesteld.

Artikel 114

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk VII of VIII, kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en objecten met betrekking tot de in de artikelen 111 en 112 geregelde onderwerpen overeenkomstige regels worden gesteld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid hebben, ingeval toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk VIII met betrekking tot geluidhinder vanwege luchtvaartterreinen, de regels van een in het eerste lid bedoelde maatregel betrekking op de waarde van de geluidwering die de gevels van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen ten minste moeten bieden.

Hoofdstuk IX. Geluidsbelastingkaarten en actieplannen

§ 1. Algemeen

Artikel 115

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

geluidsbelasting Lden: geluidsbelasting op een plaats en vanwege een bron als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189) over alle perioden van 07.00 tot 19.00 uur, van 19.00 tot 23.00 uur en van 23.00 tot 07.00 uur van een jaar;

geluidsbelasting Lnight: geluidsbelasting op een plaats en vanwege een bron als omschreven in bijlage I, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189) over alle perioden van 23.00 tot 07.00 uur van een jaar;

hoofdspoorweg: krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorweg, niet zijnde een spoorwegemplacement;

verzameling van inrichtingen:

andere geluidsgevoelige gebouwen: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen categorieën van andere gebouwen dan woningen;

geluidsgevoelige terreinen: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen categorieën van terreinen;

stille gebieden: bij algemene maatregel van bestuur of overeenkomstig de maatregel als zodanig aangewezen categorieën van gebieden.

Artikel 116

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten melden vóór 1 april 2005 aan Onze Minister op welke delen van rijkswegen, onderscheidenlijk provinciale wegen naar verwachting in het kalenderjaar 2006 meer dan zes miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 2 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat meldt voor de in het eerste lid genoemde datum tevens aan Onze Minister op welke delen van hoofdspoorwegen naar verwachting in 2006 meer dan 60 000 maal een trein zal passeren.

  • 3 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten melden vóór 30 september 2008, vóór 1 april 2010 en vervolgens elke vijf jaar vóór 1 april aan Onze Minister op welke delen van rijkswegen, onderscheidenlijk provinciale wegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan drie miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 4 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat meldt voor de in het derde lid genoemde data tevens aan Onze Minister op welke delen van hoofdspoorwegen naar verwachting meer dan 30 000 maal een trein zal passeren.

Artikel 117

  • 1 Onze Minister publiceert vóór 30 juni 2005 in de Staatscourant op welke delen van rijkswegen en provinciale wegen naar verwachting in 2006 meer dan zes miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op delen van hoofdspoorwegen waarop naar verwachting in 2006 meer dan 60 000 maal een trein zal passeren.

  • 3 Onze Minister publiceert vóór 31 december 2008, voor 30 juni 2010 en vervolgens elke vijf jaar voor 30 juni in de Staatscourant op welke delen van rijkswegen en provinciale wegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan drie miljoen maal een motorvoertuig zal passeren.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op delen van hoofdspoorwegen waarop naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan 30 000 maal een trein zal passeren.

Artikel 117a

  • 1 Onze Minister wijst vóór 30 juni 2005 als agglomeratie aan verstedelijkte gebieden met ten minste 250 000 inwoners.

  • 2 Onze Minister wijst vóór 31 december 2008, voor 30 juni 2010 en vervolgens elke vijf jaar voor 30 juni als agglomeratie aan verstedelijkte gebieden met ten minste 100 000 inwoners.

§ 2. Geluidsbelastingkaarten

Artikel 118

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, stellen vóór 30 juni 2007 en vervolgens vóór 30 juni van ten minste elk vijfde kalenderjaar, geluidsbelastingkaarten vast. Deze kaarten hebben betrekking op:

    • a. de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen vanwege delen van rijkswegen en hoofdspoorwegen, onderscheidenlijk provinciale wegen als bedoeld in artikel 117;

    • b. stille gebieden in de omgeving van delen van rijkswegen en hoofdspoorwegen, onderscheidenlijk provinciale wegen als bedoeld in artikel 117.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 117a aangewezen agglomeraties met dien verstande dat de geluidsbelastingkaarten betrekking hebben op de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight vanwege:

  • 3 De geluidsbelastingkaarten geven ten minste een weergave van:

    • a. de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight veroorzaakt door de in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, bedoelde geluidsbronnen in het kalenderjaar voorafgaand aan dat van de vaststelling van de geluidsbelastingkaart en

    • b. het aantal woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen, geluidsgevoelige terreinen en bewoners van woningen die aan bepaalde waarden van de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight worden blootgesteld.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van geluidsbelastingkaarten, welke regels kunnen verschillen voor rijkswegen, provinciale wegen, hoofdspoorwegen en agglomeraties.

Artikel 118a

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 118, eerste lid, verschaffen burgemeester en wethouders aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn.

  • 2 Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 118, tweede lid, verschaffen Onze Minister, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders aan betrokken burgemeester en wethouders op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verschaft Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Luchtvaartwet.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de te verschaffen inlichtingen en gegevens, waaronder de wijze waarop en de termijn waarbinnen of de datum waarvoor deze verschaft worden.

Artikel 119

  • 1 Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight vanwege een weg, spoorweg, inrichting of verzameling van inrichtingen kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld.

  • 2 Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight vanwege een luchtvaartterrein of een luchthaven kunnen bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Defensie regels worden gesteld.

Artikel 120

  • 1 Binnen één maand na de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 118, eerste en tweede lid, geven Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van deze vaststelling kennis in één of meer dag- , nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Hierbij geven zij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van de geluidsbelastingkaart.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bestuursorganen:

    • a. stellen de geluidsbelastingkaart zo mogelijk elektronisch ter beschikking van eenieder;

    • b. voegen bij de geluidsbelastingkaart een overzicht van de belangrijkste punten van die kaart.

  • 3 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders zenden de geluidsbelastingkaart binnen één maand na vaststelling aan Onze Minister.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de geluidsbelastingkaart ter beschikking van Onze Minister wordt gesteld.

Artikel 121

  • 2 Indien burgemeester en wethouders niet of niet tijdig voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 118, tweede lid, is artikel 124 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten.

§ 3. Actieplannen

Artikel 122

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, onderscheidenlijk gedeputeerde staten stellen vóór 18 mei 2008 aan de hand van de geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 118, een actieplan vast met betrekking tot de krachtens artikel 117 gepubliceerde delen van rijkswegen en hoofdspoorwegen, onderscheidenlijk provinciale wegen. Indien er sprake is van een belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie, en daarnaast ten minste elke vijf jaar na de vaststelling wordt het actieplan opnieuw overwogen, en zo nodig aangepast.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 117a aangewezen agglomeraties, met dien verstande dat het actieplan betrekking heeft op de in artikel 118, tweede lid, bedoelde geluidsbronnen.

  • 3 Een actieplan bevat ten minste een beschrijving van:

    • a. het te voeren beleid om de geluidsbelasting Lden en de geluidsbelasting Lnight te beperken, en

    • b. de voorgenomen in de eerstvolgende vijf jaar te treffen maatregelen om overschrijding van overeenkomstig algemene maatregel van bestuur vast te stellen waarden van de geluidsbelasting Lden of de geluidsbelasting Lnight te voorkomen of ongedaan te maken en de te verwachten effecten van die maatregelen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van actieplannen. Deze regels kunnen verschillen voor rijkswegen, provinciale wegen, hoofdspoorwegen en agglomeraties.

Artikel 123

  • 2 Burgemeester en wethouders stellen een actieplan niet vast dan nadat de gemeenteraad een ontwerp van het actieplan is toegezonden en deze in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en zienswijze ter kennis van burgemeester en wethouders te brengen.

§ 4. Inlichtingen in verband met het opstellen van geluidsbelastingkaarten door een andere lidstaat van de Europese Unie

Artikel 123b

  • 1 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders verschaffen op verzoek van een bevoegde autoriteit van een van de lidstaten van de Europese Unie alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van een geluidsbelastingkaart in de desbetreffende lidstaat noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verschaft Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Luchtvaartwet.

Hoofdstuk X. Financiële bepalingen

Artikel 124

In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op subsidies die krachtens dit hoofdstuk uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

§ 1. Kosten van maatregelen in zones rond industrieterreinen in bestaande situaties en in nieuwe situaties bij wijziging van zones

Artikel 125

  • 1 Voor zover in de kosten van de maatregelen die in verband met de vaststelling van een bij een industrieterrein behorende zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53 dan wel in verband met het toepassing geven aan artikel 48 of 67, eerste lid, met het oog op de beperking van de geluidsbelasting van woningen binnen die zone krachtens Afdeling 2, § 1 of 2, van hoofdstuk V zijn vastgesteld, niet op andere wijze wordt voorzien, komen deze kosten:

    • a. voor zover het maatregelen betreft ten behoeve van op het tijdstip van de vaststelling van de zone al aanwezige of in aanbouw zijnde woningen ten aanzien waarvan Afdeling 2, § 4, van hoofdstuk V, van toepassing is: ten laste van het Rijk;

    • b. voor zover het maatregelen betreft ten behoeve van op het tijdstip van de vaststelling van de zone geprojecteerde woningen: ten laste van de exploitanten van de op het industrieterrein op dat tijdstip al gevestigde inrichtingen en de betrokken gemeente, ieder voor de helft, met dien verstande dat het ten laste van de exploitanten van bedoelde inrichtingen komende gedeelte der kosten over hen verdeeld wordt zoveel mogelijk naar evenredigheid van het aandeel der onderscheidene inrichtingen in de geluidproduktie van het industrieterrein op bedoeld tijdstip;

    • c. voor zover het maatregelen betreft ten behoeve van woningen binnen de zone ingeval toepassing wordt gegeven aan artikel 48 of 67, eerste lid: ten laste van degene ten behoeve van wie de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt verhoogd.

  • 2 Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden mede gerekend de kosten, voortvloeiende uit het treffen van de krachtens de Woningwet of hoofdstuk VIII A vereiste maatregelen met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de in dat lid bedoelde woningen.

  • 3 Met betrekking tot gebouwen en andere objecten ten aanzien waarvan bij het in werking treden van hoofdstuk V toepassing is gegeven aan artikel 68, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Kosten van maatregelen in zones langs wegen in bestaande situaties

Artikel 126

  • 1 Voor zover in de kosten van maatregelen die met het oog op de beperking van de geluidsbelasting van woningen binnen zones langs wegen als bedoeld in artikel 74 krachtens Afdeling 3 van hoofdstuk VI zijn vastgesteld, niet op andere wijze wordt voorzien, komen deze kosten in gevallen waarin op 1 maart 1986 de woningen aanwezig of in aanbouw waren, terwijl de weg aanwezig was: ten laste van het Rijk.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot maatregelen met het oog op de beperking van de geluidsbelasting van woningen:

    • a. die op 1 maart 1986 een geluidsbelasting vanwege een weg ondervonden van ten minste 65 dB(A), dan wel ten minste 60 dB(A) indien zij deel uitmaken van een verzameling van woningen waarvan ten minste één woning een geluidsbelasting vanwege een weg ondervond van ten minste 65 dB(A),

    • b. die door het gemeentebestuur voor 1 januari 1998 op grond van artikel 88, eerste lid, aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn gemeld, en

    • c. ten aanzien waarvan het gemeentebestuur bij die gelegenheid heeft verklaard dat het treffen van geluidwerende maatregelen de enige oplossing is die in aanmerking komt.

  • 3 Indien door een reconstructie de geluidsbelasting, vanwege de gereconstrueerde weg, van de gevel van woningen binnen een zone met meer dan 5 dB(A) is toegenomen en voor die woningen nog niet eerder toepassing is gegeven aan artikel 90, vierde lid, komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, ten laste van de wegbeheerder.

  • 4 Met betrekking tot gebouwen en andere objecten, ten aanzien waarvan bij het in werking treden van hoofdstuk VI toepassing is gegeven aan artikel 82, tweede lid, zijn het eerste en derde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 126a

In afwijking van de artikelen 125 of 126 kan Onze Minister volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels in gevallen waarin een maatregel als bedoeld in die artikelen tevens wordt getroffen met een ander oogmerk dan in die artikelen genoemd, de subsidies verstrekken ten behoeve van die maatregel op basis van door hem vastgestelde normbedragen.

Artikel 127

In geval van reconstructie van een weg komen de kosten van de maatregelen, vastgesteld krachtens Afdeling 4 van hoofdstuk VI, voor zover deze kosten verband houden met de reconstructie, ten laste van de wegaanlegger.

Artikel 127a

  • 1 In geval van de aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg als bedoeld in afdeling 2a van hoofdstuk VI, komen de kosten van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, vastgesteld krachtens de Tracéwet, voor zover deze kosten verband houden met de aanleg of wijziging, ten laste van de wegaanlegger.

  • 2 In geval van de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk VII, komen kosten van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen, vastgesteld krachtens de Tracéwet, voor zover deze kosten verband houden met de aanleg of wijziging, ten laste van de spoorwegaanlegger.

Artikel 128

  • 1 Indien een wegaanlegger, onderscheidenlijk wegbeheerder, of een gemeente zich ten gevolge van de toepassing van artikel 126 of 127 voor kosten ziet gesteld, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, kan Onze Minister hem, voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het betreft kosten met betrekking tot maatregelen als bedoeld in artikel 126, tweede lid.

§ 3. Kosten van maatregelen als gevolg van zones, geldende krachtens hoofdstuk VII dan wel aangewezen krachtens hoofdstuk VIII

Artikel 129

Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 107 worden regels gegeven met betrekking tot de toerekening van de kosten welke voor de aanlegger of beheerder van de spoor- of tramweg of voor de gemeenten binnen de zone zijn verbonden aan maatregelen ter voldoening aan het bij of krachtens die maatregel bepaalde, en kan worden bepaald dat de kosten van maatregelen welke met instemming van Onze Minister worden getroffen, ten laste komen van het Rijk.

Artikel 130

Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108 worden regels gegeven met betrekking tot de toerekening van de kosten welke voor de gemeenten binnen de aangewezen zone zijn verbonden aan maatregelen ter voldoening aan het bij of krachtens die maatregel bepaalde, en kan, afhankelijk van de geluidsbronnen die aanleiding zijn voor de aanwijzing krachtens artikel 108, worden bepaald dat de kosten van maatregelen welke met instemming van Onze Minister worden getroffen ter voldoening aan het bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur bepaalde, ten laste komen van het Rijk.

Hoofdstuk XIII. Bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering van deze wet

§ 1. Handhaving

Artikel 148

  • 2 Het in artikel 18.2 van de Wet milieubeheer bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het ten aanzien van de betrokken inrichting bij of krachtens deze wet bepaalde.

§ 2. Coördinerende taak van de provincie

Artikel 157

  • 1 Indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

    van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 41, 53, 74, 107 en 108 van deze wet en artikel 25a van de Luchtvaartwet, dragen gedeputeerde staten ervoor zorg dat voldoende aandacht wordt geschonken aan de noodzakelijke onderlinge afstemming en samenhang van de onderscheiden te treffen maatregelen. De voorgaande zin is van overeenkomstige toepassing op woningen ten aanzien waarvan maatregelen in verband met de geluidbelasting getroffen kunnen worden op grond van hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart. Voor zover het maatregelen in saneringssituaties betreft, doen zij hun voorstellen voor deze maatregelen aan Onze Minister vergezeld gaan van hun desbetreffende advies.

  • 2 Indien in een bepaald gebied één of meer van de in het eerste lid genoemde onderdelen van deze wet of van het krachtens die onderdelen bepaalde van toepassing zijn, terwijl voor dat gebied tevens uit anderen hoofde van Rijkswege een saneringsprogramma ter zake van het voorkomen of bestrijden van geluidhinder moet worden opgesteld, draagt Onze Minister zorg voor de noodzakelijke onderlinge afstemming en samenhang van de te treffen maatregelen.

  • 3 Ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, kan Onze Minister bepalen, dat bij de berekening en meting van de onderscheidene geluidsbelastingen van de gevels van woningen op de resultaten een door hem aan te geven correctie kan worden toegepast.

§ 3. Provinciale geluidhinderdiensten

Artikel 158

  • 1 Door of vanwege gedeputeerde staten worden de voor een goede uitvoering van de door deze wet aan het provinciaal bestuur opgedragen taken noodzakelijke geluidmetingen verricht en worden klachten behandeld, die betrekking hebben op het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Gedeputeerde staten oefenen op een daartoe strekkend verzoek de in het eerste lid omschreven taken mede uit ten behoeve van andere bestuursorganen die met de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde dan wel met handhaving van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn belast.

Artikel 159

  • 1 Provinciale staten dragen zorg dat met het oog op de in artikel 158 omschreven taken een provinciale geluidhinderdienst functioneert die in elk geval een meetdienst en een klachtendienst omvat. De geluidhinderdienst kan uit regionaal werkende onderdelen samengesteld zijn.

  • 2 Provinciale staten stellen, de inspecteur gehoord, bij verordening regels vast betreffende de organisatie en de uitvoering van de in artikel 158 omschreven taken.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde verordening houdt in elk geval regels in, die betrekking hebben op:

    • a. het adviseren van andere bestuursorganen ter zake van ingekomen klachten;

    • b. de registratie van de ingekomen klachten en de verwerking van de uitkomsten van de behandeling daarvan;

    • c. de regelmatige openbaarmaking van de onder b bedoelde gegevens.

  • 4 Tevens houdt de verordening in elk geval regels in, die bij de toepassing van artikel 158, tweede lid, in acht worden genomen.

Artikel 160

Alvorens wordt besloten tot instelling van regionaal werkende onderdelen van de geluidhinderdienst, stellen gedeputeerde staten de inspecteur in de gelegenheid terzake zijn zienswijze bekend te maken.

Artikel 161

Indien de geluidhinderdienst uit regionaal werkende onderdelen is samengesteld, kunnen provinciale staten, op verzoek van één of meer gemeenten of van een openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984, 667), tevens bepalen - onder regeling van een geldelijke tegemoetkoming - dat de taken waarmee het provinciaal bestuur krachtens artikel 158 is belast, in dat gebied zullen worden vervuld door het bestuur van de betrokken gemeenten tezamen of door het bestuur van het betrokken ander openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan.

§ 4. Gemeentelijke diensten

Artikel 162

  • 1 Door of vanwege burgemeester en wethouders worden de voor een goede uitvoering van de taken, door deze wet aan het gemeentebestuur opgedragen, noodzakelijke geluidmetingen verricht.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de bedoelde metingen op verzoek van het gemeentebestuur krachtens artikel 158, tweede lid, door of vanwege gedeputeerde staten worden verricht.

  • 3 Behoudens in het geval, bedoeld in het tweede lid, draagt de gemeenteraad zorg dat een gemeentelijke meetdienst functioneert.

  • 4 De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast betreffende de organisatie en de uitvoering van de in het eerste lid omschreven taak.

Hoofdstuk XIV. Geluidbewaking

Artikel 163

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald:

    • a. dat bij het van overheidswege verrichten van geluidmetingen, niet zijnde metingen als bedoeld in hoofdstuk V, VI, VII, VIII of VIII A, de bij de maatregel gestelde regels moeten worden in acht genomen;

    • b. dat bij de maatregel aangewezen besturen van provincies, gemeenten, andere openbare lichamen of gemeenschappelijke organen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen gehouden zijn in hun gezagsgebied met inachtneming van de bij de maatregel gestelde regels metingen als bedoeld onder a te verrichten of mede te werken aan zodanige metingen die van Rijkswege worden verricht.

  • 2 Regels als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. de dichtheid van het net van meetpunten;

    • b. de frequentie van de metingen;

    • c. de toe te passen meetmethoden;

    • d. het doen van weerkundige waarnemingen;

    • e. de verwerking en registratie van de uitkomsten van metingen;

    • f. de terbeschikkingstelling van uitkomsten en de verstrekking van inlichtingen daaromtrent aan bij de maatregel aangewezen bestuursorganen.

  • 3 De uitkomsten van de van Rijkswege verrichte metingen worden door Onze Minister, en de uitkomsten van de metingen, verricht op grond van het krachtens het eerste lid, onder b, bepaalde, worden door het bestuursorgaan dat die metingen heeft verricht, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels voor ieder bereikbaar gemaakt.

  • 4 Onze Minister kan omtrent het krachtens de voorgaande leden geregelde onderwerp nadere regels stellen.

Artikel 164

  • 1 Wanneer door het Rijk, een provincie, een gemeente, een ander openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen ten behoeve van geluidmetingen duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, kan Onze Minister aan ieder die enig recht ten aanzien van die zaken heeft, doch met wie in voorafgaand overleg terzake geen overeenstemming is bereikt, de verplichting opleggen bedoeld gebruik, behoudens recht op schadevergoeding, te gedogen, indien naar het oordeel van Onze Minister de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in hun gebruik van die zaken niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs nodig is.

Artikel 165

Ter zake van het bepaalde in artikel 164 is de Belemmeringenwet Privaatrecht, met uitzondering van de artikelen 1 en 6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 166

  • 1 In het belang van het verkrijgen van gegevens ten behoeve van het instellen van geluidszones en ten behoeve van de bepaling van binnen geluidszones te nemen maatregelen ter beperking van de geluidhinder aldaar kan Onze Minister, voor zover het betreft een geluidszone als bedoeld in hoofdstuk VIII of een geluidszone als bedoeld in artikel 25a van de Luchtvaartwet, en kunnen gedeputeerde staten, voor zover het betreft een geluidszone ingevolge hoofdstuk V, binnen een door hen aan te geven termijn gegevens betreffende de geluiduitstraling verlangen van beheerders van inrichtingen die zijn aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, alsmede van de beheerders van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van verplaatsbare inrichtingen en categorieën van toestellen, welke binnen een zodanige zone werkzaam zijn of zullen zijn.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen gedeputeerde staten, ingeval het een geluidszone ingevolge hoofdstuk V betreft, verzoeken aan het in het eerste lid gestelde toepassing te geven.

  • 3 Onze Minister kan omtrent de bepaling en de vastlegging van de in het eerste lid bedoelde gegevens regels stellen.

Artikel 167

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in het belang van het verkrijgen van een goed overzicht van de over het gehele land voorkomende geluidsbelastingen door bij de maatregel aangewezen besturen van provincies, gemeenten, andere openbare lichamen of gemeenschappelijke organen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen op een bij de maatregel aan te geven wijze de geluidsbelastingen binnen het onder het gezag van genoemde besturen ressorterende gebied worden vastgesteld.

  • 2 Onze Minister kan omtrent de bepaling en de vastlegging van de geluidsbelastingen regels stellen.

  • 3 Ambtenaren die op grond van de hun bij of krachtens de Wet milieubeheer of de Luchtvaartwet toegekende bevoegdheden beschikken over gegevens die voor de vaststelling van de heersende geluidsbelastingen van belang zijn, zijn gehouden deze gegevens aan de krachtens het eerste lid aangewezen besturen op hun verzoek te verstrekken.

  • 4 Indien aan het eerste lid toepassing is gegeven, draagt Onze Minister zorg voor openbare bekendmaking van de vastgestelde geluidsbelastingen.

Hoofdstuk XV. Verdere bepalingen

Artikel 170

  • 1 Wij kunnen in het belang van de landsverdediging van de bij of krachtens artikel 2 of 10 gestelde verboden en verplichtingen:

    • a. bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling verlenen;

    • b. op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.

  • 2 Aan een vrijstelling of ontheffing worden de voorschriften verbonden, die naar Ons oordeel in het belang van het voorkomen of beperken van geluidhinder nodig zijn.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel 71, tweede lid, stelt Onze Minister het programma van aktiviteiten als omschreven in dat artikellid op, voor zover het programma betrekking heeft op inrichtingen, die in gebruik of mede in gebruik zijn ten behoeve van de landsverdediging. Onze Minister stelt het programma op na overleg met Onze Minister van Defensie.

  • 4 Bij de vaststelling van het programma deelt Onze Minister aan burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin de in het derde lid bedoelde inrichting is gelegen, en aan gedeputeerde staten mede de geluidsbelasting vanwege die inrichting na de volledige uitvoering van het programma.

  • 5 Onze Minister van Defensie is ermee belast dat het programma, bedoeld in artikel 71, ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in het derde lid, wordt uitgevoerd.

Artikel 172

  • 1 Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 2, 10, 41, 47, 50, 66, 83, 85 of 100a wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal en in de Staatscourant bekendgemaakt. Aan een ieder wordt de gelegenheid geboden gedurende een bij die bekendmaking vast te stellen termijn van ten minste vier weken opmerkingen over het ontwerp schriftelijk ter kennis van Onze Minister te brengen.

  • 2 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat hij is vastgesteld, toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal. Hij treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.

Artikel 173

  • 1 Met het toezicht op de uitvoering en de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast, daarbij aan te geven gegevens verstrekken aan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren. Bij de regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tijdstip waarop, de frequentie waarmee en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt. Tevens kan bij de regeling worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven gevallen.

Artikel 174

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 175

Een gedraging in strijd met een voorschrift, krachtens artikel 5, derde lid, aan een vergunning verbonden, is verboden.

Artikel 176

Alle - anders dan met toepassing van de Wet milieubeheer of de Algemene wet bestuursrecht - krachtens de onderhavige wet ter inzage te leggen, te publiceren of aan belanghebbenden toe te zenden stukken, die in een vreemde taal zijn gesteld en waarbij niet een vertaling in de Nederlandse taal wordt gevoegd, of die wegens hun omvang, hun inhoud dan wel om andere redenen niet geacht kunnen worden voor de beoordeling ervan voldoende inzicht te geven aan een algemeen publiek, gaan vergezeld van een in de Nederlandse taal gestelde samenvatting. Onze Minister kan nadere regels geven over de wijze waarop deze samenvatting dient te worden opgesteld.

Hoofdstuk XVI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 180

De bevoegdheid van gemeenten en van waterschappen, veenschappen en veenpolders tot het maken van verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd voorzover deze verordeningen niet met het bij of krachtens deze wet bepaalde in strijd zijn.

Artikel 182

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor de gevallen waarin een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 41 in werking treedt, ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen bepaald binnen welke termijn moet worden voorzien in de vaststelling van een zone rond terreinen met een bestemming die de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen die tot die categorieën behoren.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet met betrekking tot terreinen waaromheen op het tijdstip van het in werking treden van de wijziging reeds een zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 41 of 53 is tot stand gekomen of ten aanzien waarvan op dat tijdstip reeds een verplichting tot zonevaststelling op grond van genoemde artikelen van kracht is.

  • 3 Ter zake van zones als bedoeld in het eerste lid is Afdeling 2 van hoofdstuk V van overeenkomstige toepassing, tenzij bij de maatregel krachtens het eerste lid anders wordt bepaald.

Artikel 184

Voor de uitvoering van deze wet ten aanzien van gebieden die niet deel uitmaken van een provincie, worden voorzover nodig bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van de bestuursorganen die de in deze wet vervatte bevoegdheden uitoefenen, en ten aanzien van de bestuursorganen die bij de uitvoering dienen te worden betrokken.

Artikel 186

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 16 februari 1979

Juliana

De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,

L. Ginjaar

Uitgegeven de zevenentwintigste maart 1979

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter