Ambtenarenreglement Staten-Generaal

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016.
Geldend van 01-07-2016 t/m 31-12-2016

Besluit van 22 februari 1979, tot vaststelling van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 6 november 1978, nr. AB78/1727, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken, daarmede handelende in overeenstemming met het verzoek van de Voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal bij brief van 12 mei 1977;

Gelet op artikel 125, eerste lid van de Ambtenarenwet 1929;

De Raad van State gehoord (advies van 6 december 1978, nr. 8);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 februari 1979, nr. AB78/2288; Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken, Afdeling Algemene en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

vast te stellen de navolgende bepalingen.

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • «ambtenaar»: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld om in burgerlijke openbare dienst bij de Staten-Generaal werkzaam te zijn;

    • «bevoegd gezag»: het tot aanstelling bevoegd gezag, bedoeld in het derde lid;

    • «griffier»: de door elk der kamers benoemde griffier;

    • «kamer»: de desbetreffende Kamer der Staten-Generaal.

  • 2 De in dit besluit bedoelde bevoegdheden van de kamer kunnen uitsluitend worden uitgeoefend ten aanzien van de ambtenaren die in dienst zijn van de desbetreffende kamer.

  • 3 De kamer, het presidium van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, onderscheidenlijk de huishoudelijke commissie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is het bevoegd gezag.

Artikel 2

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, onder f, 4a, 5a, 9, twaalfde lid, 12c, vierde lid, 24, derde lid, 33e, tweede lid, 50, tweede en derde lid, 58, tweede en derde lid, 63a, 68a, 71, 71a, derde lid, en 73, is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar, met dien verstande dat voor «Onze Minister» telkens wordt gelezen «het bevoegd gezag», voor «ministerie» «de desbetreffende kamer» voor «hoofd van dienst» «de griffier» en voor «departementaal overleg» «overleg bij de Staten-Generaal».

Artikel 3

De ambtenaar is geen lid van de Algemene Bestuursdienst of van de daaronder begrepen topmanagementgroep, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 4

De werkzaamheden van de ambtenaar worden niet als substantieel bezwarend aangemerkt.

Artikel 5

  • 1 De ambtenaar die de functie van griffier uitoefent, ontvangt een maandelijkse tegemoetkoming van € 538,13 [Red: per 1 januari 2016: € 541,36] in verband met representatiekosten.

  • 2 De ambtenaar die de functie van plaatsvervangend griffier uitoefent of de functie van griffier ten minste drie maanden waarneemt, ontvangt een maandelijkse tegemoetkoming van 75% van het in het eerste lid genoemde bedrag in verband met representatiekosten.

  • 3 De ambtenaar die een andere functie dan de in het tweede lid genoemde functie uitoefent waaraan representatiekosten zijn verbonden, ontvangt indien deze functie is vermeld op een daartoe door het bevoegd gezag vastgestelde lijst een maandelijkse tegemoetkoming ter hoogte van het op die lijst bij die functie vermelde bedrag dat maximaal 25% van het in het eerste lid genoemde bedrag kan zijn.

  • 4 In deze bepaling wordt onder representatiekosten verstaan de door de ambtenaar gemaakte of te maken kosten in verband met de eisen die de uitoefening van de functie stelt ten aanzien van het onderhouden van externe contacten en het verrichten van representatieve activiteiten, waaronder worden begrepen de kosten in verband met:

    • a. huur of aanschaf van kleding en schoeisel of andere persoonlijke attributen;

    • b. aanpassing en inrichting van de eigen woning;

    • c. persoonlijke verzorging;

    • d. contributies en lidmaatschappen;

    • e. ontvangsten van bescheiden omvang in de eigen woning;

    • f. het aanbieden van lunches, diners en overige consumpties, persoonlijke attenties en geschenken, en

    • g. fooien.

  • 5 De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de ambtenaar in het geheel geen dienst heeft verricht, tenzij het niet verrichten van de dienst het gevolg is van vakantieverlof of ziekte voor zover het de eerste vier weken van de ziekte betreft. De uitbetaling wordt hervat in de kalendermaand volgend op die waarin de ambtenaar zijn dienst heeft hervat.

  • 6 De ambtenaar die een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid ontvangt, kan geen representatiekosten declareren.

  • 7 Aan de ambtenaar die geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid ontvangt, of de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die kosten voor representatieve activiteiten heeft gemaakt, die niet zijn genoemd in het vierde lid, kunnen daadwerkelijk gemaakte representatiekosten geheel of gedeeltelijk worden vergoed, indien:

    • a. het onderhouden van externe contacten en het verrichten van representatieve activiteiten plaatsvindt met voorafgaande toestemming van of in opdracht van het bevoegd gezag;

    • b. de declaratie van representatiekosten is ingediend binnen zes maanden na de kalendermaand waarin de kosten zijn gemaakt, en

    • c. daarbij door de ambtenaar bewijsstukken worden overgelegd waaruit blijkt dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

  • 8 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij regeling van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst aangepast voor zover de consumentenprijsindex van het Centraal bureau voor de statistiek, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6

  • 1 De ambtenaar die namens de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal is belast met het in artikel 21, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 genoemde financieel beheer, is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, wanneer hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

  • 2 De ambtenaar die namens de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal is belast met het in artikel 25 bedoelde materieelbeheer, is verplicht schade te vergoeden, wanneer hem ter zake van die schade een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 7

  • 1 Het is de ambtenaar verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen, tenzij deze door de kamer zijn verstrekt of voorgeschreven.

  • 2 Het is de ambtenaar verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze zijn verstrekt of voorgeschreven door de kamer.

  • 3 De kamer verstrekt de voorgeschreven dienstkleding. De aanschaf en het onderhoud van de dienstkleding geschieden voor haar rekening.

Artikel 7a

  • 1 Met de ambtenaar wordt minimaal een keer per jaar door een leidinggevende functionaris, aangewezen door het bevoegd gezag, gesproken over:

    • a. De wijze waarop de ambtenaar de opgedragen werkzaamheden heeft uitgevoerd en de resultaten die daarbij zijn behaald;

    • b. De omstandigheden waaronder de opgedragen werkzaamheden zijn uitgevoerd;

    • c. Welke werkzaamheden de ambtenaar zullen worden opgedragen en welke resultaten daarbij behaald moeten worden;

    • d. De omstandigheden waaronder die op te dragen werkzaamheden zullen worden uitgevoerd;

    • e. De wijze waarop de persoonlijke ontwikkeling van de ambtenaar bevorderd kan worden.

  • 2 Indien de ambtenaar gedurende vijf aaneengesloten jaren dezelfde functie heeft vervuld, wordt in het gesprek, bedoeld in het eerste lid, specifieke aandacht besteed aan de wenselijkheid en mogelijkheid van de continuering van de loopbaan in een andere functie.

  • 3 Over de in het eerste lid, onder c, d en e, genoemde onderwerpen worden met de ambtenaar afspraken gemaakt.

  • 4 Van het met de ambtenaar besprokene wordt een schriftelijk verslag gemaakt.

  • 5 Het bevoegd gezag stelt vast aan welke eisen een gesprek, als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag daarvan moet voldoen.

Artikel 8

Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van het onderzoek, het buitengewoon verlof respectievelijk de beoordeling, genoemd in de artikelen 9, derde lid, 33e, eerste lid, respectievelijk 71a, eerste en tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 9

  • 1 Een voornemen tot wijziging van dit besluit wordt behandeld in de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel.

  • 2 Vanwege de Staten-Generaal wordt dit besluit niet gewijzigd dan nadat daarover met het georganiseerd overleg, bestaand uit de afgevaardigden van de centrales van verenigingen van ambtenaren, overleg is gepleegd.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat afschrift daarvan zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk , 22 februari 1979

Juliana

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. Wiegel

Uitgegeven de negenentwintigste maart 1979

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter