Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2013 en zichtdatum 14-11-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m 24-01-2014

Wet van 4 april 1979, houdende uitvoering van de op 18 november 1974 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen ten einde te kunnen voldoen aan de verplichtingen, welke voor Nederland voortvloeien uit de op 18 november 1974 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma (Trb. 1975, 47), en enige verdere voorzieningen te treffen met name inzake het verwerven van gegevens betreffende de oliemarkt;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Overeenkomst: de op 18 november 1974 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma (Trb. 1975, 47);

aardolieprodukten: de produkten bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Overeenkomst;

invoeren: het brengen in het vrije verkeer;

uitvoeren: het brengen buiten het vrije verkeer;

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

§ 2. Distributie

Artikel 2

  • 1 Ingeval overeenkomstig hoofdstuk IV van de Overeenkomst maatregelen in werking worden gesteld, kan door Ons met toepassing van het bepaalde in artikel 24, tweede, zesde en zevende lid, van de Distributiewet worden bepaald, dat de in het tweede lid van dat artikel bedoelde artikelen van die wet in werking treden ten aanzien van aardolieprodukten.

  • 3 Indien overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid de in artikel 24, tweede lid, van de Distributiewet bedoelde artikelen in werking zijn getreden, kunnen met gebruikmaking van de bij die wet verleende bevoegdheden de maatregelen ter beperking van de vraag naar aardolieprodukten, bedoeld in hoofdstuk IV van de Overeenkomst, worden genomen.

  • 4 Het in de voorgaande leden bepaalde is van overeenkomstige toepassing ingeval een verplichting tot beperking van de vraag naar aardolieprodukten voor Nederland voortvloeit uit een besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen of een besluit van een ingevolge de Overeenkomst ingesteld orgaan.

§ 3. Toebedeling van aardolieprodukten

Artikel 3

  • 1 Ingeval overeenkomstig hoofdstuk IV van de Overeenkomst hoofdstuk III van de Overeenkomst in werking is gesteld, kan Onze Minister met het oog op de nakoming van een op Nederland rustende verplichting tot toebedeling van aardolieprodukten als bedoeld in hoofdstuk III van de Overeenkomst, dan wel in het belang van een evenwichtige verdeling van aardolieprodukten over de in Nederland werkzame producenten van en handelaren in die produkten aan een zodanige producent of handelaar opdragen een door hem vastgestelde hoeveelheid aardolieprodukten van een door hem aangegeven soort aan een of meer anderen te leveren.

  • 2 Een opdracht als bedoeld in het eerste lid kan inhouden:

    • a. het land of de plaats waar de levering dient te geschieden;

    • b. de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, aan wie geleverd moet worden;

    • c. de verplichting om Onze Minister binnen een daarbij te stellen termijn mededeling te doen van de maatregelen die zijn genomen en zullen worden genomen ter voldoening aan de opdracht;

    • d. de termijn, waarbinnen de levering dient te geschieden;

    • e. bepalingen omtrent de leveringsvoorwaarden.

  • 3 Bij de vaststelling op grond van het tweede lid, onder e, van een prijs, waartegen geleverd moet worden is van toepassing hetgeen bij of ter uitvoering van de Overeenkomst is bepaald met betrekking tot de prijs voor toebedeelde aardolieprodukten.

  • 4 Degene, tot wie een opdracht als bedoeld in het eerste lid is gericht, wordt geacht daaraan te hebben voldaan, indien hij aantoont, dat hij de nodige aanbiedingen heeft gedaan en ook overigens al het redelijkerwijs mogelijke heeft verricht ten einde aan de opdracht te voldoen en dat het niet uitvoeren van de opdracht niet aan hem te wijten is.

Artikel 4

Onze Minister kan een opdracht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, al dan niet op verzoek van degene tot wie die opdracht is gericht, wijzigen of intrekken.

Artikel 5

  • 1 Indien in een opdracht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is aangewezen, aan wie geleverd moet worden, is de Staat mede aansprakelijk voor de nakoming van de financiële verplichtingen, die voor de aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon tegenover degene, tot wie de opdracht is gericht, voortvloeien uit de opgedragen levering.

  • 2 In de overige gevallen kan Onze Minister op met redenen omkleed verzoek van degene, tot wie een opdracht is gericht, verklaren, dat de Staat medeaansprakelijk is voor de nakoming van de financiële verplichtingen, die voor degene, aan wie de verzoeker zal leveren, tegenover deze voortvloeien uit de opgedragen levering, indien naar zijn oordeel onvoldoende zekerheid bestaat, dat deze verplichtingen zullen worden nagekomen.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister kan in een geval als bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien zulks naar zijn oordeel ter verwezenlijking van een van de in dat artikellid vermelde doeleinden is vereist, het eigendomsrecht op aardolieprodukten vorderen.

  • 2 De vordering geschiedt ten behoeve van de Staat, dan wel een andere rechtspersoon of een natuurlijke persoon.

  • 3 In vorderingsbeschikkingen kan aan daarbij aangewezen personen de verplichting worden opgelegd, om, voor zover hun dat feitelijk en rechtens mogelijk is, op de daarbij aangegeven plaats en tijd aan degene, te wiens behoeve de vordering geschiedt, de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het gevorderde recht te verschaffen.

  • 5 De schadeloosstelling wordt vastgesteld met toepassing van hetgeen bij of ter uitvoering van de Overeenkomst is bepaald met betrekking tot de prijs voor toebedeelde aardolieprodukten.

  • 6 De vaststelling van het bedrag van de schadeloosstelling, te betalen aan rechthebbenden met wie daarover geen overeenstemming is bereikt of die niet aan het overleg hebben deelgenomen, geschiedt door de rechtbank Rotterdam.

Artikel 7

Terstond nadat de Staat het eigendomsrecht op aardolieprodukten, welke met het oog op de nakoming van een op Nederland rustende verplichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, zijn gevorderd, heeft verkregen, neemt Onze Minister de nodige maatregelen ten einde aan die verplichting te voldoen.

Artikel 8

Ingeval een op Nederland rustende verplichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt ingetrokken of vervalt, dan wel hoofdstuk III van de Overeenkomst buiten werking is gesteld, blijven de krachtens artikel 3, eerste lid, gegeven opdrachten, alsmede de daarmede in verband staande bevoegdheden en verplichtingen ingevolge deze wet van kracht, behoudens voor zover Onze Minister, al dan niet op verzoek van degene, tot wie een opdracht is gericht, anders bepaalt.

Artikel 9

Het in de artikelen 3-8 bepaalde is van overeenkomstige toepassing ingeval een verplichting tot toebedeling van aardolieprodukten aan één of meer andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen voor Nederland voortvloeit uit een besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen of een besluit van een ingevolge de Overeenkomst ingesteld orgaan.

§ 4. Informatieplicht

Artikel 10

  • 1 Natuurlijke personen en rechtspersonen, behorende tot de krachtens het tweede lid aangewezen categorieën, zijn verplicht, met inachtneming van de door Onze Minister te stellen regels, Onze Minister schriftelijk gegevens te verstrekken of stukken over te leggen betreffende de krachtens het derde lid aangewezen onderwerpen.

  • 2 Onze Minister wijst een of meer van de hierna volgende categorieën natuurlijke personen of rechtspersonen aan, waarvoor de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt. Het betreft natuurlijke personen of rechtspersonen, die in de uitoefening van een bedrijf:

    • a. aardolieprodukten op de binnenlandse markt verhandelen,

    • b. aardolieprodukten in Nederland be- of verwerken, dan wel doen be- of verwerken,

    • c. aardolieprodukten invoeren,

    • d. aardolieprodukten uitvoeren,

    • e. aardolieprodukten binnen Nederland brengen zonder deze onmiddellijk in te voeren,

    • f. niet uit het vrije verkeer afkomstige aardolieprodukten buiten Nederland brengen,

    • g. aardolieprodukten in Nederland voor zichzelf of voor derden in opslag hebben, dan wel

    • h. een in Nederland gelegen buisleiding voor het vervoeren van aardolieprodukten exploiteren.

  • 3 Onze Minister wijst een of meer van de hierna volgende gegevens en stukken aan, waarop de verplichting, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft. Het betreft gegevens en stukken inzake:

    • a. de in het tweede lid, onder a-g, bedoelde handelingen, zomede het vervoeren van aardolieprodukten door een buisleiding;

    • b. de winning van ruwe aardolie zowel binnen als buiten Nederland;

    • c. de toebedeling en de voorwaarden van toebedeling van aardolieprodukten aan afnemers;

    • d. de voorwaarden van verwerving van aardolieprodukten;

    • e. de kostprijs en de bestanddelen daarvan van aardolieprodukten;

    • f. de structuur van de onderneming en van de groep van ondernemingen waartoe deze behoort;

    • g. de financiële structuur, met inbegrip van balansen, verlies- en winstrekeningen en betaalde belastingen van de onderneming;

    • h. de gedane alsmede de voorgenomen investeringen;

    • i. onderwerpen vastgesteld krachtens artikel 27, eerste lid, onder j, of artikel 33, onder f, van de Overeenkomst, alsmede onderwerpen, de beschikbaarheid en voorwaarden van beschikbaarheid van aardolieprodukten betreffende, ten aanzien waarvan voor Nederland op grond van een internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie een verplichting bestaat gegevens te verstrekken.

  • 4 De ingevolge het eerste lid te stellen regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de aard van de te verstrekken gegevens en van de over te leggen stukken;

    • b. de tijdvakken of de tijdstippen waarop de gegevens of de stukken betrekking dienen te hebben;

    • c. de termijn waarbinnen aan de verplichting moet worden voldaan.

Artikel 11

  • 1 Onze Minister kan van het krachtens artikel 10 bepaalde op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.

  • 2 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 12

  • 1 Onze Minister is bevoegd de gegevens en stukken, die door hem op grond van artikel 10 of enige andere wettelijke regeling zijn verkregen, ter beschikking te stellen van het Secretariaat bedoeld in artikel 59 van de Overeenkomst, voor zover zulks ter voldoening aan artikel 27, 32 of 33 van de Overeenkomst is vereist.

  • 2 Onze Minister is voorts bevoegd de gegevens of stukken, de beschikbaarheid of voorwaarden van beschikbaarheid van aardolieprodukten betreffende, die door hem op grond van artikel 10 of enige andere wettelijke regeling zijn verkregen, ter beschikking te stellen van enig ander volkenrechtelijk orgaan, voor zover zulks ter voldoening aan een op Nederland rustende verplichting ingevolge een andere internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie is vereist.

§ 5. Ambtelijke bevoegdheden

Artikel 16

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. De artikelen 5:13 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren die zijn belast met de uitvoering van paragraaf 3 van deze wet.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 22

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 12, wordt informatie, verkregen op grond van deze wet, voor zover deze betrekking heeft op afzonderlijke natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel daaruit gevolgtrekkingen ten aanzien van zodanige personen kunnen worden gemaakt, zonder toestemming van die personen niet verstrekt aan anderen dan degenen, die belast zijn met de uitvoering van een of meer bepalingen van deze wet.

Artikel 24

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma.

Artikel 25

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 4 april 1979

Juliana

De Minister van Economische Zaken,

G. M. V. van Aardenne

Uitgegeven de negentiende april 1979

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter