Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-02-2004.
Geldend van 01-01-2003 t/m 26-04-2007

Wet van 5 juli 1979, inzake de schadeloosstelling en de toekenning van uitkering en pensioen aan de leden en de gewezen leden van het Europees Parlement, alsmede van pensioen aan hun weduwen en wezen

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een regeling te treffen voor de schadeloosstelling van de in Nederland gekozen leden van het Europese Parlement en voor toekenning van een uitkering en een pensioen aan de gewezen leden van het Europese Parlement, alsmede van een pensioen aan hun weduwen en wezen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

  • a. het Europese Parlement: de Vergadering bestaande uit de vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Europese Gemeenschappen verenigde staten;

  • b. lid van het Europese Parlement: de in Nederland gekozen vertegenwoordiger in de onder a bedoelde vergadering;

  • c. schadeloosstelling: de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 2

  • 1 De schadeloosstelling voor de leden van het Europese Parlement komt overeen met het bedrag, bedoeld in artikel 2, van de Wet van de schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

  • 2 Op de schadeloosstelling wordt een bedrag van € 11 530,10 ingehouden.

Artikel 2a

  • 1 Indien aan het burgerlijk rijkspersoneel een eenmalige uitkering wordt toegekend en wordt bepaald dat deze uitkering een algemeen karakter draagt, ontvangen de leden van het Europese Parlement een uitkering op gelijke voet.

  • 2 De leden ontvangen een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het burgerlijk rijkspersoneel zijn vastgesteld.

  • 3 Indien de hoogte van een uitkering afhankelijk is van de hoogte van de schadeloosstelling, blijft bij de berekening van de hoogte van die uitkering de inhouding, bedoeld in artikel 2, tweede lid, buiten beschouwing.

Artikel 2c

  • 1 De leden van het Europees Parlement ontvangen naast de schadeloosstelling een tegemoetkoming in de premie van een ziektekostenverzekering op de voet van de regeling voor het burgerlijk rijkspersoneel.

  • 2 De leden van het Europees Parlement hebben aanspraak op een tegemoetkoming in de voor eigen rekening blijvende ziektekosten op de voet van de regeling voor het burgerlijk rijkspersoneel.

  • 3 Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op gewezen leden van het Europees Parlement, hun nabestaanden en nabestaanden van leden van het Europees Parlement gedurende de periode dat zij een uitkering, dan wel een pensioen genieten krachtens de overeenkomstig toegepaste bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers met betrekking tot leden van de Tweede Kamer.

Artikel 3

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de schadeloosstelling verminderd met de helft van het bedrag waarmee de neveninkomsten van het lid van het Europese Parlement per jaar een bedrag gelijk aan 12% van de schadeloosstelling te boven gaan, met dien verstande dat deze vermindering maximaal 35% van de schadeloosstelling bedraagt. Indien het lid een gedeelte van het kalenderjaar lid van het Europese Parlement is, gelden de bedragen naar evenredigheid.

  • 3 De neveninkomsten worden bepaald overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden verrekend in het jaar waarin deze zijn genoten in de zin van die wet, met dien verstande dat geen verrekening meer plaats heeft, indien de neveninkomsten worden genoten na 31 december van het jaar waarin het lidmaatschap wordt beëindigd.

  • 4 Indien een lid van het Europese Parlement tevens lid is van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangt hij voor zijn lidmaatschap van het Europese Parlement geen schadeloosstelling. De artikelen 4 en 7 zijn op hem niet van toepassing.

Artikel 4

  • 1 Ieder jaar voor 1 april of binnen twee maanden na de dag van zijn eerste deelname aan de vergadering van het Europese Parlement verstrekt een lid van het Europese Parlement aan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden een opgave van de neveninkomsten, welke het lid verwacht over het betreffende kalenderjaar of een gedeelte daarvan te zullen genieten, dan wel een verklaring, dat hij verwacht niet meer dan 12% van de schadeloosstelling aan neveninkomsten over dat jaar of een evenredig deel daarvan over het betreffende gedeelte van dat jaar te zullen genieten.

  • 2 De voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden deelt aan de Minister van Binnenlandse Zaken het bedrag van de voorlopige aftrek van de schadeloosstelling mede en verstrekt een afschrift van deze mededeling aan het lid.

  • 3 Indien een lid van het Europese Parlement een verklaring inzendt dat een opgave van neveninkomsten achterwege blijft of indien geen opgave of verklaring is ingezonden binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt bij de toepassing van artikel 3 uitgegaan van de maximale vermindering.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar zendt een lid van het Europese Parlement of zenden zijn nabestaanden aan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden een opgave van neveninkomsten, welke over dat kalenderjaar zijn genoten, dan wel een verklaring dat per jaar niet meer dan 12% van de schadeloosstelling of, indien het lid een gedeelte van het kalenderjaar lid van de kamer is geweest, een evenredig deel van dit bedrag, is genoten.

  • 5 De voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden deelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde opgave of verklaring aan de Minister van Binnenlandse Zaken het bedrag van de definitieve aftrek van de schadeloosstelling mede en verstrekt een afschrift van deze mededeling aan het lid van het Europese Parlement.

  • 6 Indien een opgave of een verklaring als in het vierde lid bedoeld niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar is ontvangen, geeft de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden daarvan kennis aan de Minister van Binnenlandse Zaken. In dat geval wordt bij de toepassing van artikel 3 uitgegaan van de maximale vermindering.

  • 7 Het bedrag van de uitbetaalde schadeloosstelling kan, al dan niet op verzoek van een lid van het Europese Parlement, worden herzien, indien op grond van een onherroepelijk geworden aanslag in de inkomstenbelasting daartoe aanleiding blijkt te bestaan.

  • 8 Bij de toepassing van dit artikel vindt zo nodig terugbetaling of verrekening plaats.

Artikel 5

  • 1 De schadeloosstelling eindigt met de dag waarop een lid van het Europese Parlement ophoudt lid van dat Parlement te zijn.

  • 2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het lid van het Europees Parlement wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie het overleden lid niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan driemaal het bedrag van de schadeloosstelling, dat over de laatste volle maand aan het lid is uitgekeerd. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar als bedoeld in de vorige volzin, nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de schadeloosstelling van het lid van het Europees Parlement.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner en de nabestaande levenspartner met wie het overleden niet-gehuwde lid van het Europees Parlement samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 7

De leden van het Europese Parlement hebben bij aftreden aanspraak op uitkering op de voet van de bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers met betrekking tot leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 8

  • 1 Behoudens het bepaalde in de volgende leden hebben de leden van het Europese Parlement en hun nabestaanden aanspraak op pensioen op de voet van de bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers met betrekking tot leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 2 Voor zover tijd, waarover als lid van het Europese Parlement aanspraak bestaat op pensioen, samenloopt met tijd, waarover als politieke ambtsdrager, als bedoeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, anders dan als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aanspraak bestaat op pensioen, bedraagt het pensioen als lid van het Europese Parlement over die samenlopende tijd per jaar 1,75% van de schadeloosstelling die gedurende die tijd laatstelijk krachtens deze wet werd genoten of zou zijn genoten, indien geen andere inkomsten dan die als politieke ambtsdrager, als in dit lid bedoeld, en als lid van het Europese Parlement zouden zijn genoten.

  • 3 Het tweede lid vindt overeenkomstige toepassing voor de berekening van weduwen- en wezenpensioenen.

Artikel 9

Artikel 11

De kosten van de uit deze wet voortvloeiende schadeloosstellingen, uitkeringen, pensioenen en toeslagen, komen ten laste van Hoofdstuk VII van de Rijksbegroting.

Artikel 16

Wanneer na de dag na de inwerkingtreding van deze wet met terugwerkende kracht tot vóór die dag toepassing wordt gegeven aan artikel 7 van de Wet van 30 oktober 1968 (Stb. 584) vindt artikel 10 mede toepassing.

Artikel 17

Indien een lid van het Europese Parlement dat op de dag van zijn benoemdverklaring lid van de Tweede Kamer, lid van gedeputeerde staten, dan wel wethouder is, en krachtens artikel 7 aanspraak heeft op uitkering ter zake van het aftreden als lid van het Europese Parlement vóór of aan het einde van de in 1979 aangevangen periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Akte van 20 september 1976, Trb. 1976, 175, wordt de vóór het ontslag als lid van de Tweede Kamer, lid van gedeputeerde staten, dan wel wethouder zonder wezenlijke onderbreking als zodanig vervulde tijd voor de toepassing van artikel 52, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers geacht als lid van het Europese Parlement te zijn vervuld.

Artikel 17a

Onder neveninkomsten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt met betrekking tot aan het kalenderjaar 2001 voorafgaande kalenderjaren verstaan winst uit onderneming en zuivere inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Met betrekking tot die jaren wordt in artikel 3, derde lid, onderWet inkomstenbelasting 2001 verstaan Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel 18

Deze wet kan worden aangehaald als Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement.

Artikel 19

  • 1 Deze wet treedt, behoudens het bepaalde in het tweede lid, in werking met ingang van 17 juli 1979. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 17 juli 1979, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad en werkt zij terug tot 17 juli 1979.

  • 2 Artikel 12 treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 5 juli 1979

Juliana

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. Wiegel

Uitgegeven de negentiende juli 1979

De Minister van Justitie a.i.,

H. Wiegel