Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet

Geraadpleegd op 16-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-03-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Besluit van 12 juli 1979, houdende regelen krachtens artikel 13, derde lid, Landbouwkwaliteitswet

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Landbouw en Visserij en van Justitie van 8 februari 1979 (Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken, no. J 435, en van Justitie van 8 maart 1979, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, no. 127/679);

Gelet op artikel 13, derde lid, van de Landbouwkwaliteitswet (Stb. 1971, 371);

De Raad van State gehoord (advies van 21 maart 1979, no. 14);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 5 juli 1979 (Directie Juridische en Bedrijfsorganisatorische Zaken, no. J 2299);

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

"bestuur"; het orgaan van de controle-instelling, overeenkomstig de statuten of reglementen belast met de leiding, dan wel de dagelijkse leiding van de controle-instelling;

"tuchtgerecht": orgaan van de controle-instelling, overeenkomstig de statuten of reglementen belast met de uitoefening van de tuchtrechtspraak over de betrokkenen;

"centraal tuchtgerecht": het orgaan van de controle-instelling, overeenkomstig de statuten of reglementen belast met de behandeling van het beroep tegen een tuchtbeschikking, gegeven door een tuchtgerecht;

"tuchtreglement": het door de controle-instelling vastgestelde reglement, regelende het aantal, de samenstelling en bevoegdheden van de met de uitoefening van tuchtrechtspraak belaste organen, alsmede de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding;

"voorzitter": de voorzitter van een tuchtgerecht, onderscheidenlijk centraal tuchtgerecht, dan wel degene die als zodanig optreedt;

"betrokkene": degene als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Artikel 2

De controle-instelling is gehouden bij de vaststelling van haar tuchtreglement het bij dit besluit bepaalde in acht te nemen. Een zodanig reglement behoeft alvorens het in werking treedt de goedkeuring van Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 3

  • 1 De controle-instelling kan een of meer tuchtgerechten instellen.

  • 2 Indien de controle-instelling twee of meer tuchtgerechten instelt, stelt zij tevens een centraal tuchtgerecht in.

§ 2. Samenstelling en bevoegdheid van het tuchtgerecht en het centraal tuchtgerecht

Artikel 4

  • 1 Het tuchtgerecht, onderscheidenlijk het centraal tuchtgerecht is samengesteld uit een lid-voorzitter, zo nodig een of meer leden-vice-voorzitter, alsmede leden. Het wordt bijgestaan door een secretaris en zo nodig een of meer adjunct-secretarissen. Het houdt zitting met ten minste drie leden, de voorzitter daaronder begrepen.

  • 2 Zij die deel uitmaken van een tuchtgerecht kunnen niet tevens deel uitmaken van het centraal tuchtgerecht.

Artikel 5

  • 2 Ingeval van toepassing van artikel 3, tweede lid, is het bepaalde in het voorgaande lid slechts in zoverre van toepassing op de tuchtgerechten, dat ter zitting hetzij de voorzitter, hetzij de fungerend secretaris aan de in dat lid genoemde vereisten moeten voldoen.

Artikel 6

  • 1 De controle-instelling regelt de bevoegdheid van het tuchtgerecht te oordelen over de overtredingen, door betrokkenen begaan, van het bij en krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit bepaalde, alsmede de bevoegdheid ter zake daarvan maatregelen op te leggen. Indien artikel 3, tweede lid, toepassing vindt, bepaalt het tuchtreglement dat een belanghebbende tegen een beschikking administratief beroep kan instellen bij het centraal tuchtgerecht.

Artikel 7

De controle-instelling bepaalt de plaats, waar het tuchtgerecht, onderscheidenlijk het centraal tuchtgerecht zitting houdt. Het tuchtgerecht kan, indien het tuchtreglement daarin voorziet, in bijzondere gevallen, in dat reglement aangegeven, ook buiten die plaats zitting houden.

Artikel 8

  • 1 De controle-instelling bepaalt het aantal leden en regelt de wijze van de benoeming van de voorzitter, de vice-voorzitters, de andere leden, de secretaris en de adjunct-secretarissen van het tuchtgerecht, onderscheidenlijk het centraal tuchtgerecht, alsmede de tijd, gedurende welke zij hun functie vervullen. De benoeming van de voorzitter en de vice-voorzitters behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Echtgenoten, bloedverwanten of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, kunnen niet te zamen zijn voorzitter, vice-voorzitter, lid, secretaris of adjunct-secretaris van een tuchtrecht, onderscheidenlijk van het centraal tuchtgerecht.

  • 3 Indien het huwelijk eerst mocht worden aangegaan na de benoeming, zal de jongstbenoemde zijn functie niet kunnen behouden.

  • 4 Indien de zwagerschap eerst mocht zijn ontstaan na de benoeming, zal degene, die haar veroorzaakte, zijn functie niet kunnen behouden, behoudens goedkeuring door Onze Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie. De zwagerschap houdt op door de ontbinding van het huwelijk, dat haar veroorzaakte.

Artikel 9

De controle-instelling regelt de gevallen, waarin de voorzitter, de vice-voorzitters en de andere leden ontslag kan worden verleend, onderscheidenlijk die, waarin zij op non-actief kunnen worden gesteld.

Artikel 10

Een belanghebbende kan tegen een besluit tot ontslag, onderscheidenlijk tot het stellen op non-activiteit beroep instellen bij Onze Minister.

§ 3. Rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding

Artikel 11

  • 1 Een zaak wordt door of namens het bestuur binnen een redelijke termijn na de constatering van de overtreding aanhangig gemaakt door middel van een verklaring.

  • 2 De verklaring waarbij een zaak wordt aanhangig gemaakt vermeldt alle relevante feiten. Daarbij worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

  • 3 Een zaak wordt niet aanhangig gemaakt dan ingevolge overleg met de Officier van Justitie.

Artikel 12

Afschrift van de in artikel 11 bedoelde verklaring en van de daarbij behorende stukken wordt, ook al wordt de zaak ingevolge artikel 11, derde lid, niet aanhangig gemaakt, gezonden aan de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar de overtreding werd gepleegd, tenzij de officier van justitie heeft laten weten dat daarvan kan worden afgezien.

Artikel 14

  • 1 De betrokkene wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 13, binnen een termijn van ten hoogste acht weken, nadat de zaak bij het tuchtgerecht aanhangig is gemaakt, bij aangetekende brief opgeroepen om op door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen. De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag der zitting aan hem toegezonden en vermeldt de plaats van de zitting.

  • 2 De oproeping gaat vergezeld van een afschrift van de in artikel 11 bedoelde verklaring en van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.

  • 3 De oproeping houdt in:

    • a. indien getuigen en deskundigen ter zitting zijn opgeroepen, de namen, het beroep en de woonplaats van deze personen;

    • b. de mededeling, dat de betrokkene bevoegd is getuigen en deskundigen ter zitting mede te brengen.

  • 4 Degene, die de zaak aanhangig heeft gemaakt, wordt eveneens ter zitting opgeroepen.

Artikel 15

Tegen de betrokkene, die ter zitting niet is verschenen of, ingeval zijn persoonlijke verschijning niet is bevolen, zich niet heeft laten vertegenwoordigen, wordt verstek verleend. De behandeling wordt daarna voortgezet.

Artikel 16

  • 1 Het tuchtgerecht kan de behandeling ter zitting schorsen onder opgaaf van redenen.

  • 2 Indien bij schorsing geen tijdstip voor hervatting van de behandeling is bepaald, doet de secretaris zo spoedig mogelijk aan de betrokkene en aan degene, die de zaak aanhangig heeft gemaakt, mededeling van het daarvoor op zo kort mogelijke termijn vastgestelde tijdstip. Het tijdstip van hervatting kan niet liggen binnen 6 dagen na de datum van die mededeling.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde mededeling gaat vergezeld van een afschrift van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, voor zover niet reeds toegezonden ingevolge artikel 14, tweede lid.

Artikel 17

  • 1 Het is aan de voorzitter en de andere leden verboden buiten de zitting:

    • a. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen bekend te maken;

    • b. de gevoelens te openbaren, welke in de raadkamer over aanhangige zaken zijn geuit;

    • c. over een voor hen aanhangige zaak of een zaak, die naar zij weten, zouden kunnen weten of vermoeden voor hen aanhangig zal worden, zich uit te laten in enig onderhoud of gesprek met de betrokkene of zijn raadsman of van deze enige bijzondere inlichting of schriftelijk stuk aan te nemen.

  • 2 De in het eerste lid omschreven verbodsbepalingen gelden mede voor de secretaris en de adjunct-secretaris, voor zover de aard van hun werkzaamheden niet anders vordert.

  • 3 De geheimhoudingsplicht geldt ook na beëindiging van de functie.

Artikel 18

  • 1 De tuchtzitting is openbaar, tenzij naar het oordeel van de voorzitter dringende redenen zich daartegen verzetten.

  • 2 Het tuchtgerecht beraadslaagt en beslist in raadkamer, zo mogelijk in aansluiting aan de behandeling ter zitting. Terstond na raadkamer wordt ter zitting uitspraak gedaan. Wanneer dat niet mogelijk is, kan de voorzitter een nadere datum voor de uitspraak bepalen, welke binnen drie weken, nadat de behandeling ter zitting is afgesloten, moet plaatshebben.

  • 3 Het tuchtgerecht grondt zijn uitspraak uitsluitend op hetgeen ter zitting is gebleken.

Artikel 19

Indien artikel 3, tweede lid, niet van toepassing is, wordt bij de bekendmaking van de tuchtbeschikking, als bedoeld in artikel 18, tevens vermeld dat daartegen voorziening als bedoeld in Titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie openstaat.

Artikel 20

Ingeval van toepassing van artikel 3, tweede lid, kunnen degene, die de zaak aanhangig heeft gemaakt, en de aangeslotene overeenkomen de zaak rechtstreeks aanhangig te maken bij het centraal tuchtgerecht. Alsdan is het bepaalde in deze paragraaf op de behandeling voor het centraal tuchtgerecht van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Bijzondere bepalingen ten aanzien van de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding in tweede aanleg

Artikel 21

  • 1 De secretaris van het centraal tuchtgerecht zendt bericht van het ingestelde beroep aan de in artikel 12 bedoelde Officier van Justitie, tenzij deze heeft laten weten dat daarvan kan worden afgezien.

  • 2 Partijen worden binnen een termijn van ten hoogste acht weken, nadat de zaak bij het centraal tuchtgerecht aanhangig is gemaakt, bij aangetekende brief opgeroepen om op door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen. De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag der zitting aan hen toegezonden. Het bepaalde in de artikelen 14, tweede en derde lid, tot en met 18 is van overeenkomstige toepassing voor de behandeling van het beroep op het centraal tuchtgerecht.

Artikel 22

Bij de bekendmaking van de tuchtbeschikking wordt tevens vermeld dat daartegen voorziening als bedoeld in Hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 openstaat.

§ 5. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 23

De controle-instelling regelt hetgeen overigens bevorderlijk is voor de goede gang van het tuchtrechtelijk geding.

Artikel 24

De zaken, welke bij een tuchtgerecht aanhangig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het tuchtreglement, dat overeenkomstig het bepaalde in dit besluit is vastgesteld, worden afgedaan met inachtneming van de regelen inzake de rechtsgang van het tuchtrechtelijke geding, welke golden vóór dat tijdstip.

Artikel 25

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet.

  • 2 Het treedt in werking met ingang van 1 januari 1980.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 12 juli 1979

Juliana

De Minister van Landbouw en Visserij,

Van der Stee

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

Uitgegeven de drieëntwintigste augustus 1979

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter