Nr. 0 30/1977 (zitting van 6 september 1978, aan partijen verzonden 27 september 1978).
Belanghebbende exploiteert een onderwijsinstituut dat in hoofdzaak administratief-economische
opleidingen verzorgt en een boekhandel. Daarnaast verzorgt zij mondelinge cursussen
conversatie in de moderne talen, een secretariële opleiding alsmede een cursus algemene
ontwikkeling. Ten aanzien van een aantal conversatiecursussen alsmede ten aanzien
van de cursus algemene ontwikkeling kan de vrijstelling van artikel 11, letter o,
van de wet geen toepassing vinden aangezien niet aan de gestelde vereisten wordt voldaan.
Belanghebbende kan zich niet met vrucht beroepen op een voorschrift dat betrekking
heeft op de per 1 januari 1969 vervallen Wet op de Omzetbelasting 1954.
Belanghebbende exploiteert een onderwijsinstituut, dat in hoofdzaak administratief-economische
opleidingen verzorgt. Om de deelnemers aan deze opleidingen te voorzien van studieboeken,
exploiteert zij tevens een boekhandel. Onder de naam Z verzorgt belanghebbende voorts
mondelinge cursussen op het gebied van conversatie in de moderne talen, de opleiding
voor secretariaatswerkzaamheden en algemene ontwikkeling. Deze cursussen worden gegeven
in groepsverband. De groepen worden samengesteld uit personen met een ongeveer gelijke
vooropleiding. De cursist dient op het formulier waarmede hij voor een cursus op het
gebied van de conversatie moderne talen inschrijft zijn zogenaamde startniveau te
vermelden waarbij hij aan de hand van een bij het formulier verstrekt ‘opleidingsschema’
kan kiezen tussen de niveaus A, B, C of D.
Ongeveer 80% van de cursisten voor de conversatielessen in de moderne talen schrijft
in voor een cursus met startniveau A. Het merendeel van deze cursussen beëindigt na
het volgen van de (vervolg) cursus met startniveau B de studie. Voor deze cursussen
wordt per week een uur les gegeven, terwijl de cursusduur negen maanden is.
De Z-cursussen worden afgesloten met een door belanghebbende afgenomen examen. De
deelnemers aan dit examen ontvangen van belanghebbende een verklaring, dat zij de
desbetreffende cursus hebben gevolgd.
Deelname aan bedoeld examen is niet verplicht.
De deelnemers aan een conversatiecursus in een moderne taal met startniveau D hebben
na voltooiing daarvan voldoende kennis om deel te kunnen nemen aan het examen ‘spreekvaardigheid’
van de Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens. Zij dienen hun aanmelding voor
dit examen zelf te verzorgen. Slechts een deel van de cursisten van de cursus met
startniveau D meldt zich voor laatstbedoeld examen aan.
De inspecteur neemt het standpunt in dat de Z-cursussen zijn vrijgesteld van omzetbelasting,
behoudens de conversatiecursussen moderne talen met de opleidingsniveaus A, B en C
en de cursus algemene ontwikkeling.
Het Gerechtshof heeft overwogen:
‘dat artikel 11, aanhef en letter o, van de Wet luidt:
Onder door Ons bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn
van de belasting vrijgesteld:
o. het verstrekken van:
-
1e. onderwijs, door daartoe bestemde inrichtingen, als is omschreven bij of krachtens
de wetten tot regeling van het onderwijs dat – voor zover het niet betreft wetenschappelijk
onderwijs – krachtens wettelijk voorschrift is onderworpen aan het Rijksschool – toezicht
of aan een ander toezicht door of namens de minister die met de zorg voor het desbetreffende
onderwijs is belast;
-
2e. door Ons bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwijs, waarbij kan worden
bepaald, dat de vrijstelling slechts toepassing vindt ten aanzien van ondernemers
die met dat onderwijs geen winst beogen of maken;
dat in artikel 9, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald:
Als onderwijs als is bedoeld in artikel 11, letter o, 2e, van de Wet, wordt aangewezen:
-
a. onderwijs ter opleiding voor een vak of beroep;
-
b. schriftelijk onderwijs;
-
c. onderwijs door ondernemers die met het verstrekken van onderwijs geen winst beogen
of maken;
dat ten aanzien van het litigieuze onderwijs de vrijstelling genoemd in artikel 11,
letter o, van de Wet geen toepassing kan vinden, aangezien bedoeld onderwijs noch
voldoet aan de sub 1 van deze bepaling gestelde vereisten, noch behoort tot het krachtens
sub 2 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen onderwijs;
dat belanghebbende wel heeft gesteld dat in casu artikel 9, letter a, van het Uitvoeringsbesluit
toepassing dient te vinden, doch niet heeft aangegeven tot welk vak of beroep de desbetreffende
cursussen opleiden, terwijl zulks voorts ook uit de vaststaande feiten niet blijkt;
dat aangezien belanghebbende over de ter zake van meerbedoelde cursussen ontvangen
vergoedingen geen omzetbelasting heeft voldaan, de inspecteur krachtens artikel 20
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bevoegd is deze belasting na te heffen;
dat belanghebbende evenwel van oordeel is dat de inspecteur deze bevoegdheid in casu
niet toekomt omdat haar uit de tekst van een ambtelijk voorschrift, te weten paragraaf
69a, punten 3 en 9a van de Leidraad Omzetbelasting 1954, was gebleken, dat op de door
haar gegeven cursussen de vrijstelling, die geldt voor het geven van onderwijs, van
toepassing is;
dat het Hof kan daarlaten of voormelde conclusie voor wat betreft het feitelijk gedeelte
daarvan juist is, omdat belanghebbende slechts vertrouwen zou kunnen ontlenen aan
door of vanwege de Minister van Financiën met betrekking tot de vigerende wetgeving
gepubliceerde voorschriften en het voorschrift waarop belanghebbende zich beroept
betrekking heeft op de met ingang van 1 januari 1969 vervallen Wet op de Omzetbelasting
1954;
dat het Hof gelet op de vaststaande feiten en het hiervóór overwogene tot de conclusie
komt dat de inspecteur van belanghebbende ter zake van de litigieuze cursussen terecht
omzetbelasting heeft nageheven en belanghebbendes grieven ongegrond zijn.’
Noot 1
Verwezen zij mede naar de beslissing van de Tariefcommissie nr. 11391º, medegedeeld
bij de aanschrijving van 23 september 1977, nr. 277-14903 (BTW/R-138).
Noot 2
Ook in gevallen waarin degenen die onderwijs in vreemde talen volgen of hebben gevolgd
de verworven kennis aanwenden in het kader van het verrichten van hun dagelijkse werkzaamheden,
kan naar mijn oordeel dat onderwijs in het algemeen niet worden aangemerkt als onderwijs
ter opleiding van een vak of beroep. Dit is evenmin het geval bij het verstrekken
van onderwijs in de Nederlandse taal aan bijvoorbeeld buitenlandse werknemers. Voorts
is de omstandigheid dat bepaald onderwijs opleidt voor een zeker examen op zichzelf
ook geen reden dat onderwijs aan te merken als onderwijs ter opleiding van een vak
of beroep.