1 Nadat de lengte (l1) van het vlak van ledige inzinking van het volledig uitgeruste schip is bepaald,
wordt op de helft van deze lengte de diepgang (d1) vastgesteld, alsmede de maximum breedte (b1) in dit vlak van inzinking (zie fig. 5 Bijlage).
Daarna wordt de lengte van de waterlijn in genoemd vlak in 6 à 8 delen verdeeld en
de breedten op de deelpunten bepaald. Bij een geknikte vorm van de waterlijn dient
de lengte op het knikpunt eerst in delen verdeeld te worden en de aldus ontstane delen
op de omschreven wijze te worden gemeten.
Bij het berekenen van het waterlijn-oppervlak (O) dient de regel van Simpson te worden
gebruikt.
Hierna wordt de volheidscoëfficient (c) van de waterlijn bepaald met
De blokcoëfficiënt (c1) van het ledige vaartuig wordt bij benadering bepaald uit de
formule c1 = c √c.
De waterverplaatsing (V1) van het ledige vaartuig wordt daarna als volgt gevonden: V1 = I1 × b1 × d1 × c1.
De waterverplaatsing (V2) tot de lastlijn is gelijk aan V1 vermeerderd met het totale gewicht van de belading (B), als omschreven in artikel 16.
V2 = V1 + B (Meetbrief rubriek 34). De laadhoogte (h) wordt gevonden uit
Daaruit volgt de diepgang (d2) tot de lastlijn d2 = d1 + h.
Deze diepgang mag evenwel niet groter zijn dan de toelaatbare diepgang verkregen bij toepassing van artikel 5.
Indien deze diepgang (d2) kleiner is dan de toelaatbare diepgang, verkregen bij toepassing van artikel 5, volgt de waterverplaatsing tot de lastlijn uit de formule V2 = V1 + h × O (Meetbrief rubriek 34).
In zodanig geval, waarbij de lastlijn lager geplaatst is dan bij toepassing van artikel 5 het geval zou zijn dient belanghebbende overeenkomstig het vierde lid van artikel 5 van het Besluit, het lager plaatsen van de lastlijn, schriftelijk te verzoeken.
De waterverplaating tussen de vlakken van ledige en beladen diepgang bedraagt: V3 = h × O (Meetbrief rubriek 36).