Wet van 24 oktober 1979, houdende vaststelling van de Wet wederzijdse bijstand bij
de invordering van enkele EEG-heffingen
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen
tot uitvoering van de op 15 maart 1976 door de Raad van de Europese Gemeenschappen
vastgestelde Richtlijn 76/308/EEG betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die
voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van
het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede van landbouwheffingen
en douanerechten (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 1976, nr. L 73);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: