Sanctiewet 1977

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-03-2006 en zichtdatum 21-12-2024.
Geldend van 01-03-2004 t/m 31-12-2006

Wet van 15 februari 1980, tot het treffen van sancties tegen bepaalde staten of gebieden

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is over te gaan tot vernieuwing en uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden om, ter uitvoering van internationale besluiten, aanbevelingen en afspraken, beperkingen vast te stellen voor de betrekkingen met bepaalde staten of gebieden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Afdeling 1. Definities

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

Afdeling 2. Uitvoering van internationale sancties

Artikel 2

  • 1 Ter voldoening aan verdragen, besluiten of aanbevelingen van organen van volkenrechtelijke organisaties, dan wel aan internationale afspraken, met betrekking tot de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, kunnen bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde onderwerpen regels worden vastgesteld.

  • 2 Indien de te stellen regels uitsluitend strekken ter uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit verdragen of uit bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties kan Onze Minister deze vaststellen.

Artikel 3

  • 1 De in artikel 2 bedoelde regels kunnen betreffen het goederen-, diensten- en financieel verkeer, de scheepvaart, de luchtvaart, het wegverkeer, de post en de telecommunicatie en al hetgeen overigens is vereist ter voldoening aan de verdragen, besluiten, aanbevelingen dan wel internationale afspraken, bedoeld in artikel 2.

  • 2 Onder het in het eerste lid genoemde verkeer wordt begrepen iedere handeling, die kennelijk rechtstreeks is gericht op het bewerkstelligen van zulk verkeer.

  • 3 De in artikel 2 bedoelde regels kunnen mede voorschriften inhouden betreffende de in het verband van de onderwerpen, aangeduid in het eerste lid, gebruikelijke documenten.

Artikel 4

De in artikel 2 bedoelde regels kunnen tevens de toegang en het verblijf van vreemdelingen betreffen, in die zin dat voor zover nodig in afwijking van de artikelen 3 en 12 van de Vreemdelingenwet 2000 de toegang en het verblijf aan in de regels aangeduide vreemdelingen kunnen worden geweigerd en dat Onze Minister van Justitie verblijfsvergunningen als bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Vreemdelingenwet 2000 van de bedoelde vreemdelingen kan intrekken. Een intrekking op grond van dit artikel geldt als een intrekking op grond van artikel 19 respectievelijk artikel 22 van de Vreemdelingenwet 2000.

Afdeling 3. Tijdelijke voorschriften

Artikel 6

  • 1 Een sanctiebesluit, zomede een besluit tot wijziging of intrekking daarvan, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

  • 2 Met betrekking tot een sanctiebesluit anders dan ter voldoening aan een verplichting die voortvloeit uit een verdrag of uit een bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel met betrekking tot een besluit tot intrekking of wijziging daarvan, kan, binnen één maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het betrokken besluit wordt geplaatst, door of namens één der Kamers der Staten-Generaal of door ten minste een vijfde van één dier Kamers de wens te kennen worden gegeven dat het betrokken besluit bij de wet zal worden bekrachtigd. Indien zodanige wens te kennen is gegeven dienen Wij zo spoedig mogelijk een desbetreffend wetsontwerp in.

  • 3 Indien een overeenkomstig het tweede lid ingediend wetsontwerp door één der beide Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, wordt het desbetreffende besluit onverwijld ingetrokken.

  • 4 Een sanctiebesluit vervalt, behoudens eerdere intrekking, drie jaren na het in werking treden, tenzij bij nadere wet anders wordt bepaald.

Artikel 7

Bij regeling kan Onze Minister, wanneer hij overweegt een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een sanctiebesluit te doen en naar zijn oordeel een gewichtige reden een onmiddellijke voorziening eist, regels overeenkomstig het in overweging zijnde besluit vaststellen alsmede in een bestaand sanctiebesluit vervatte regels buiten werking stellen.

Artikel 8

Een sanctieregeling op grond van artikel 7 blijft, behoudens eerdere intrekking van kracht totdat een krachtens artikel 2 vastgesteld besluit, dat hetzelfde onderwerp betreft, in werking treedt, doch uiterlijk tot tien maanden na het in werking treden van de regeling.

Afdeling 4. Vrijstelling en ontheffing

Artikel 9

  • 1 Van voorschriften in regels op grond van artikel 2 of artikel 7 gesteld ten aanzien van de onderwerpen, bedoeld in artikel 3, kan Onze in het sanctiebesluit of in de sanctieregeling aangewezen Minister vrijstelling en, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen.

  • 2 Een vrijstelling of ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen verplichtingen worden verbonden.

  • 3 Onze in het eerste lid bedoelde Minister kan een ontheffing intrekken indien de ter verkrijging daarvan verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvrage een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

  • 4 Onze in het eerste lid bedoelde Minister kan de ontheffingen behorende tot een door hem aangewezen groep, intrekken, indien een gewichtige reden dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt. De bekendmaking van een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.

Afdeling 5. Toezicht

Artikel 10

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de ambtenaren of andere personen die door Onze Minister zijn aangewezen.

  • 3 Ten aanzien van personen die door een op grond van het tweede lid aangewezen rechtspersoon belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde zijn de bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 5.2, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Van een besluit tot aanwijzing op grond van het eerste of tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 10a

Onze Minister van Financiën kan de krachtens artikel 10, tweede lid, aangewezen rechtspersonen in de gelegenheid stellen hun zienswijze naar voren te brengen omtrent de beoordeling van aanvragen om een ontheffing als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alsmede omtrent de uitvoering van de op grond van artikel 2 dan wel artikel 7 vastgestelde regels betreffende het financieel verkeer.

Artikel 10b

  • 1 Onze Minister van Financiën kan regels stellen voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a tot en met h.

  • 3 Onze Minister van Financiën kan ontheffing of vrijstelling verlenen van de op grond van het eerste en tweede lid gestelde regels.

Artikel 10c

  • 2 Onze Minister van Financiën kan regels stellen inzake de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin.

Artikel 10d

  • 1 Onze Minister van Financiën kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van regels, gesteld krachtens artikel 10b.

  • 2 De bestuurlijke boete komt toe aan de staat.

  • 5 Ten aanzien van de instellingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder c, zijn de artikelen 23, 24,25, 26, 27, 29 en 30 en de categorie-indeling in artikel 2 van de bijlage, bedoeld in artikel 22, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10e

  • 1 Het bedrag van de boete wordt bepaald op de wijze, voorzien in het tweede lid, met dien verstande dat het bedrag van de boete ten hoogste € 200 000 bedraagt.

  • 3 Onze Minister van Financiën kan een lagere boete opleggen dan in het eerste lid is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 10f

  • 1 De bevoegdheden die Onze Minister van Financiën op grond van deze afdeling heeft, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen die ingevolge artikel 10, tweede lid, zijn aangewezen. Alsdan gelden de verplichtingen op grond van deze afdeling jegens Onze Minister van Financiën als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon.

  • 2 Aan de overdracht, bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

Artikel 10g

  • 1 Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze afdeling bepaalde omtrent afzonderlijke ondernemingen, instellingen of personen zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in artikel 10h zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

  • 2 Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze afdeling of krachtens deze afdeling genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge genoemde artikelen verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 10h ontvangen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en van bescheiden verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of op grond van deze afdeling wordt geëist.

  • 3 Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

  • 4 Het in het eerste en tweede lid bepaalde laat evenzo, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze afdeling opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een kredietinstelling die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op ondernemingen of instellingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende kredietinstelling in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

Artikel 10h

Onze Minister van Financiën is, onverminderd de bepalingen terzake in bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties, in afwijking van artikel 10g, bevoegd om gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem bij deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving of met de uitvoering van de verdragen, besluiten, aanbevelingen en afspraken, bedoeld in artikel 2, op het gebied van het financieel verkeer en de daartoe krachtens dat artikel dan wel artikel 7 gestelde regels, tenzij:

  • a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

  • b. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

  • c. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

  • d. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

  • e. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

Afdeling 6. Overige bepalingen

Artikel 11

  • 1 Onze Minister kan bevoegdheden die hem ingevolge een sanctiebesluit of een sanctieregeling dan wel ingevolge artikel 9 toekomen, delegeren aan het bestuur van een bedrijfslichaam of het bestuur van een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, tenzij het bepaalde bij of krachtens deze wet zich daartegen verzet. Onze Minister kan aan een delegatie op grond van de eerste volzin beperkingen verbinden.

  • 2 Besluiten van algemene strekking, vastgesteld met het oog op de uitoefening van een op grond van het eerste lid gedelegeerde bevoegdheid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 3 Een besluit van Onze Minister op grond van het eerste lid wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 13

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld feit.

Artikel 14

Tegen een besluit op grond van artikel 9, derde lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 15

De Uitvoerverbodenwet 1935 (Stb. 599) en de Sanctiewet 1935 (Stb. 621) treden voor Nederland buiten werking.

Artikel 16

  • 2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech, 15 februari 1980

Juliana

De Minister van Buitenlandse Zaken,

C. A. van der Klaauw

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

De Minister van Financiën a.i.,

G. M. V. van Aardenne

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

D. S. Tuijnman

De Minister van Economische Zaken,

G. M. V. van Aardenne

De Minister van Landbouw en Visserij,

Van der Stee

Uitgegeven de twintigste maart 1980

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter