2 Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister van Financiën een of meer rechtspersonen
aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens
deze afdeling bepaalde met betrekking tot het financieel verkeer, door:
a. de kredietinstellingen en financiële instellingen die zijn geregistreerd op grond
van artikel 52, tweede lid, onder a, b, c, e en f van de Wet toezicht kredietwezen 1992,
b. de beleggingsinstellingen die zijn geregistreerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder a en c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen,
c. de geldtransactiekantoren die zijn geregistreerd op grond van artikel 2 van de
Wet inzake de geldtransactiekantoren,
d. de effecteninstellingen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder i, en de effecteninstellingen die een vergunning hebben op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995,
e. de pensioenfondsen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, c, d en l, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet,
f. de verzekeraars die op een lijst staan als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993,
g. het pensioenfonds, bedoeld in artikel 13, derde lid, onder d, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, en
h. de verzekeraars die op een lijst staan als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf. Ten aanzien van personen die door een op grond van het tweede lid aangewezen rechtspersoon
belast zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze afdeling
bepaalde zijn de bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 5.2, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.