Wet agrarisch grondverkeer

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2009.
Geldend van 01-07-2008 t/m 30-06-2010

Wet van 26 maart 1981, houdende regeling van het agrarisch grondverkeer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met betrekking tot een toetsing bij de vervreemding van landbouwgronden en natuurterreinen ter bevordering van een evenwichtige prijsontwikkeling, alsmede met betrekking tot de totstandkoming van een voorkeursrecht voor het bureau beheer landbouwgronden bij de verwerving van landbouwgronden en natuurterreinen.

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Landbouw en Visserij;

landbouw: akkerbouw, veehouderij - daaronder begrepen intensieve veehouderij -, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen -, bosbouw en elke andere vorm van bodemcultuur;

land: landbouwgrond en natuurterreinen;

landbouwgrond: grond, waarop enige vorm van landbouw wordt of onmiddellijk kan worden uitgeoefend;

natuurterreinen: heidevelden, hoogveenterrein, zandverstuivingen, duinterreinen, kwelders, schorren, gorzen, slikken, riet- en ruigtlanden, laagveenmoerassen, voor zover het geen landbouwgrond is;

beperkt recht: het recht van erfpacht, opstal, beklemming of vruchtgebruik;

vervreemding: de overdracht in eigendom of de toedeling van een onroerende zaak alsmede de overdracht of toedeling dan wel vestiging van een beperkt recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen;

vervreemder: de eigenaar van een onroerende zaak of de rechthebbende op een beperkt recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen, die tot vervreemding wenst over te gaan, alsmede degene die bij ontbinding van een gemeenschap met de vereffening is belast en tot vervreemding wenst over te gaan;

bedrijf: een complex, bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond dienende tot uitoefening van de landbouw;

bedrijfsleider: de natuurlijke persoon die leiding geeft aan een in de vorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon gedreven bedrijf;

bureau: bureau beheer landbouwgronden als bedoeld in artikel 28;

hoofdberoep: het beroep, waaruit een persoon in overwegende mate zijn inkomsten trekt.

Artikel 2

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 3

  • 1 De verklaring van de grondkamer bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c, is niet vereist ten aanzien van een vervreemding met betrekking tot een onroerende zaak die gelegen is in een gebied waarvan bij besluit van burgemeester en wethouders is verklaard, dat daarin uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gelegen zijn onroerende zaken, die duurzaam voor andere dan landbouwkundige doeleinden worden gebruikt en die niet als natuurterrein dienen te worden aangemerkt. Dit besluit behoeft Onze goedkeuring.

  • 2 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, wordt onthouden indien in het betreffende gebied in onvoldoende mate onroerende zaken gelegen zijn, die duurzaam voor andere dan landbouwkundige doeleinden worden gebruikt en die niet als natuurterrein dienen te worden aangemerkt.

  • 4 Het besluit vermeldt, onder verwijzing naar een bijgevoegde kadastrale kaart, de kadastrale aanduiding van de binnen dit gebied liggende onroerende zaken.

  • 5 Burgemeester en wethouders verstrekken een exemplaar van het besluit en de bijbehorende kadastrale kaart aan het desbetreffende kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de omschrijving en de aanduiding van het gebied.

Artikel 4

Voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, wordt met de daar bedoelde notariële verklaring gelijkgesteld de verklaring van een persoon die een onderhandse akte tot levering heeft opgesteld en daartoe krachtens artikel 91 van de Overgangswet van het nieuwe Burgerlijk Wetboek bevoegd was.

Artikel 5

Na de inschrijving van een akte kan de nietigheid wegens niet inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet niet meer worden ingeroepen.

Titel II. Overdracht van land en vestiging of overdracht van een beperkt recht op land

Artikel 6

  • 1 Een overeenkomst tot vervreemding van land behoeft de goedkeuring van de grondkamer.

  • 2 Een overeenkomst tot vervreemding van land wordt goedgekeurd, indien het betreft:

    • a. een overeenkomst tussen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of met een pleegkind. Onder pleegkind wordt verstaan degene, die duurzaam als een eigen kind is verzorgd en opgevoed;

    • b. een overeenkomst tot vervreemding van land aan het bureau of aan door Ons aan te wijzen in het algemeen belang werkzame rechtspersonen;

    • c. een overeenkomst tot vervreemding van land, voor zover het betreft overhoeken, waarvan de vervreemding plaatsvindt als onderdeel van een overeenkomst als bedoeld in onderdeel j;

    • d. een overeenkomst tussen pachter en verpachter ter uitoefening van het voorkeursrecht van de pachter als bedoeld in afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • e. een ruilverkaveling bij overeenkomst als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied, welke voldoet aan door Onze Minister te stellen eisen;

    • f. een overeenkomst tot vervreemding van land, waarvan de oppervlakte 50 are niet te boven gaat, dat een eenheid vormt met een opstal, welke niet dient ter uitoefening van de landbouw. Indien de opstal doorgaans dient ter uitoefening van de landbouw, dient de verwerver aannemelijk te maken dat hij de opstal voor andere dan landbouwkundige doeleinden zal gebruiken;

    • g. een overeenkomst, waarbij de verwerver aannemelijk maakt, dat hij landbouwgrond voor andere dan landbouwkundige doeleinden zal gebruiken of doen gebruiken, en uit een verklaring van burgemeester en wethouders blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan;

    • h. een overeenkomst van verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap, een ontbonden gemeenschap van een geregistreerd partnerschap of een nalatenschap;

    • i. vervreemding ingevolge een uiterste wilsbeschikking;

    • j. een overeenkomst tot vervreemding van land aan de Staat, een provincie, een gemeente, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1950, K 120), een waterschap, een veenschap of een veenpolder;

    • k. een overeenkomst tot vervreemding van land door het bureau aan de Staat, een provincie, een gemeente, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, een waterschap, een veenschap, een veenpolder of aan een door Ons aan te wijzen in het algemeen belang werkzame rechtspersoon.

  • 4 Wij kunnen voorschriften verbinden aan een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, onder b. Deze voorschriften kunnen beperkingen inhouden. De aanwijzing wordt door Onze Minister in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 5 Burgemeester en wethouders beslissen binnen dertig dagen na de indiening van een aanvraag tot het verkrijgen van een verklaring als bedoeld in het tweede lid, onder g. Indien burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing hebben genomen, kan de afgifte van een verklaring worden gevraagd aan gedeputeerde staten die binnen dertig dagen nadien beslissen.

  • 6 De in het tweede lid, onder g, bedoelde verklaringen zijn geldig gedurende zes maanden na de dagtekening, tenzij het college, dat de verklaring afgeeft daarop een kortere geldigheidsduur vermeldt.

  • 7 Het bepaalde in het tweede lid, onder j, vindt slechts toepassing indien het betreft landbouwgrond gelegen in een bestemmingsplan waar een niet-agrarische bestemming geldt of waarvan de betrokken overheid verklaart dat het gebruik anders dan landbouwkundig zal zijn. Omtrent deze verklaring kunnen bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld.

  • 8 Indien het betreft landbouwgrond waarvoor geen verklaring als bedoeld in het vorige lid wordt overgelegd, wordt de overeenkomst goedgekeurd, indien een goedgekeurde overeenkomst of ontwerp-overeenkomst wordt overgelegd, waarbij de betrokken overheid wederom tot vervreemding van de landbouwgrond overgaat.

Artikel 7

  • 1 Een overeenkomst tot vervreemding van een landgoed wordt door de grondkamer goedgekeurd, indien het aannemelijk is, dat de verwerver het landgoed als eenheid in stand zal houden.

  • 2 Onder een landgoed wordt verstaan:

    • a. een complex, aangemerkt als landgoed in de zin van artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63);

    • b. andere geheel of gedeeltelijk met bos of andere houtopstanden bezette terreinen, waarvan het voortbestaan uit oogpunt van maatschappelijk belang wenselijk is, en die door Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in overeenstemming met Onze Minister zijn aangewezen als landgoed in de zin van deze wet.

  • 3 Een aanwijzing, als bedoeld in het vorige lid, onder b, geschiedt op verzoek van de eigenaar of op verzoek van meerdere eigenaren gezamenlijk.

  • 4 Een aanwijzing, als bedoeld in het tweede lid, onder b, heeft ten gevolge dat het land voor twee jaren, te rekenen vanaf de dagtekening van de beschikking wordt aangemerkt als een landgoed.

  • 5 Tegen de weigering van een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, onder b, staat beroep open op de Centrale Grondkamer.

Artikel 8

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6, tweede lid, 7 en 37, eerste lid, verleent de grondkamer haar goedkeuring aan een overeenkomst tot vervreemding van land, indien wordt voldaan aan vereisten, welke bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld. Deze vereisten kunnen verschillen naar gelang de produktierichting van de bedrijven die bij de vervreemding betrokken zijn en naar gelang het gebied waarin het land gelegen is.

  • 2 Voor zover het landbouwgrond betreft kunnen de in het vorige lid bedoelde vereisten uitsluitend betrekking hebben op:

    • a. de opleiding, de ervaring of het hoofdberoep van de verwerver, voor zover deze een natuurlijk persoon is;

    • b. indien het betreft de vervreemding van een geheel bedrijf, dat niet wordt toegevoegd aan een ander bedrijf: de verkaveling van de landbouwgrond;

    • c. indien het betreft de vervreemding van een bedrijf ter toevoeging aan een ander bedrijf: de maximale bedrijfsoppervlakte na toevoeging en de verkaveling van de toe te voegen landbouwgrond, mede ten opzichte van het bedrijf van de verwerver;

    • d. indien het betreft de vervreemding van losse landbouwgrond: de maximale bedrijfsoppervlakte na toevoeging, de verkaveling van de toe te voegen landbouwgrond, mede ten opzichte van het bedrijf van de verwerver.

  • 3 Voor zover het natuurterreinen betreft kunnen in de in het eerste lid bedoelde vereisten uitsluitend betrekking hebben op:

    • a. de hoedanigheid van de verwerver;

    • b. het tegengaan van versnippering van natuurterrein;

    • c. de garanties, die de verwerver moet bieden voor de instandhouding van het natuurterrein.

  • 4 Ten aanzien van overeenkomsten tot vervreemding van landbouwgrond gelegen binnen gebieden, waarin de uitoefening van de landbouw mede gericht dient te zijn op doeleinden van natuur- of landschapsbehoud, dan wel gelegen binnen gebieden, waarin het beheer in de toekomst uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gericht zal zijn op doeleinden van natuur- of landschapsbehoud, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere vereisten worden gesteld. Deze vereisten kunnen afwijkingen inhouden van de vereisten bedoeld in het tweede lid. De nadere vereisten kunnen niet de verplichting inhouden tot het afsluiten van een beheersovereenkomst, dan wel betrekking hebben op specifieke ervaring met landbouw, zoals in deze gebieden wordt nagestreefd.

  • 5 Een krachtens het eerste lid vastgestelde maatregel wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen na de overlegging kan door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van één der Kamers de wens te kennen worden gegeven dat het in de maatregel te regelen onderwerp bij de wet wordt geregeld. Indien zodanige wens te kennen is gegeven, dienen wij zo spoedig mogelijk een desbetreffend wetsontwerp in. De maatregel treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat niet eerder gelegen zal zijn dan nadat dertig dagen na de overlegging zijn verstreken, indien gedurende die termijn niet door of namens één der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van één der Kamers de wens wordt te kennen gegeven, dat de inwerkingtreding van de maatregel bij de wet zal worden geregeld.

Artikel 9

Een overeenkomst tot vervreemding van landbouwgrond, gelegen binnen een gebied waarvoor op grond van artikel 8 vereisten ten aanzien van landbouwgrond zijn gesteld, wordt door de grondkamer goedgekeurd, indien de verwerver aannemelijk maakt, dat hij de landbouwgrond zal gebruiken voor een produktierichting, waarvoor op grond van artikel 8 geen vereisten zijn gesteld, of ter uitoefening van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen beroep, en indien:

  • a. de aard en de omvang van de te vervreemden landbouwgrond, en de eventueel daarop aanwezige opstallen, geschikt zijn voor het opgegeven gebruik;

  • b. de verwerver voldoende garanties biedt, dat het opgegeven gebruik zal worden verwezenlijkt;

  • c. de verwerver, indien deze een natuurlijke persoon is, voldoet aan vereisten met betrekking tot opleiding, ervaring of hoofdberoep die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld.

Artikel 10

  • 1 Een overeenkomst tot vervreemding van landbouwgrond aan een natuurlijke persoon wordt door de grondkamer goedgekeurd, indien een goedgekeurde pachtovereenkomst of ontwerp-pachtovereenkomst met betrekking tot de te vervreemden landbouwgrond wordt overgelegd.

Artikel 11

Indien de grondkamer haar goedkeuring aan een overeenkomst onthoudt, verklaart zij deze nietig.

Titel III. Vervreemding aan rechtspersonen; de ontbinding van rechtspersonen

Artikel 12

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6, tweede lid, 7 en 37, eerste lid, wordt een overeenkomst tot vervreemding van landbouwgrond aan een rechtspersoon goedgekeurd, indien:

  • a. de grondkamer de rechtspersoon toestemming verleent tot het sluiten van een zodanige overeenkomst;

  • b. voldaan wordt, hetzij aan het bepaalde bij of krachtens artikel 8, tweede of vierde lid, hetzij aan het bepaalde bij of krachtens artikel 9.

Artikel 13

De verzoeker dient ten behoeve van de toestemming als bedoeld in artikel 12, onder a, de navolgende gegevens over te leggen:

  • a. de rechtsvorm;

  • b. de naam van de rechtspersoon;

  • c. de arbeidsovereenkomst met de bedrijfsleider, dan wel een goedgekeurde pachtovereenkomst of ontwerp-pachtovereenkomst met betrekking tot de te vervreemden landbouwgrond;

  • d. de statuten, voor zover de rechtspersoon deze heeft.

Artikel 14

  • 1 Toestemming, als bedoeld in artikel 12, onder a, kan worden geweigerd:

    • a. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in het verzoek vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • b. indien bij het verzoek een arbeidsovereenkomst met de bedrijfsleider, die op het bedrijf werkzaam zal zijn, is overgelegd:

      • 1°. indien niet wordt aangetoond, dat de bedrijfsleider voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen vereisten met betrekking tot opleiding, ervaring of hoofdberoep.

      • 2°. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de bedrijfsleider niet duurzaam met de leiding van het bedrijf belast zal zijn;

      • 3°. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de bedrijfsleider tevens bedrijfsleider buiten het betrokken bedrijf zal zijn;

    • c. indien bij het verzoek een pachtovereenkomst of een ontwerp-pachtovereenkomst met betrekking tot de te vervreemden landbouwgrond is overgelegd:

      • 1°. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat partijen niet werkelijk bedoelen de pachtovereenkomst tot stand te brengen, dan wel de pachtovereenkomst duurzaam in stand te houden;

      • 2°. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de pachtovereenkomst binnen afzienbare tijd zal eindigen en niet aanstonds door een ander zal worden vervangen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de weigeringsgronden als omschreven in het vorige lid.

  • 3 Ingeval de toestemming niet verleend wordt, staat beroep open bij de Centrale Grondkamer.

Artikel 15

  • 1 Indien binnen een tijdvak van zeven jaren na het tijdstip van de toestemming wijziging optreedt in de aan de grondkamer overgelegde gegevens, dienen deze wijzigingen binnen één maand aan de grondkamer te worden gemeld.

  • 2 Voor zover de wijziging betreft een overeenkomst met een nieuwe bedrijfsleider dan wel met een nieuwe pachter, behoeft deze wijziging de toestemming van de grondkamer.

  • 3 De in het vorige lid bedoelde toestemming wordt verleend, indien voldaan wordt aan het bepaalde bij of krachtens artikel 14, eerste lid.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden, in afwijking van artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers, onverwijld aan Onze Minister overgelegd, tenzij het tweede lid toepassing vindt. In het laatste geval worden de gegevens overgelegd nadat de grondkamer heeft beslist over de aldaar bedoelde toestemming.

Artikel 16

  • 1 Op vordering van of vanwege Onze Minister kan de toestemming, binnen het tijdvak genoemd in artikel 15, eerste lid, door de grondkamer worden ingetrokken, indien:

    • a. de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig zijn, dat op het verzoek anders beslist zou zijn, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b. de rechtspersoon geen arbeidsovereenkomst heeft met een bedrijfsleider, dan wel indien de rechtspersoon niet meer optreedt als verpachter;

    • c. de verplichtingen, welke voortvloeien uit artikel 15, eerste lid, niet worden nagekomen, dan wel indien de toestemming als bedoeld in artikel 15, tweede lid, niet is verleend.

  • 2 Van de intrekking, als bedoeld in het vorige lid, staat beroep open bij de Centrale Grondkamer.

Artikel 17

  • 1 Indien een rechtspersoon binnen het tijdvak genoemd in artikel 15, eerste lid, landbouwgrond, dan wel een beperkt recht waaraan landbouwgrond is onderworpen, daarop bezit, waarvoor de grondkamer geen toestemming heeft verleend, dan wel de toestemming heeft ingetrokken, vordert Onze Minister dat de rechtspersoon met betrekking tot die landbouwgrond een pachtovereenkomst sluit met het bureau of met een door hem aan te wijzen pachter.

  • 2 Een vordering als bedoeld in het vorige lid wordt niet ingesteld dan nadat zes maanden zijn verlopen na de datum van de intrekking van de toestemming.

  • 3 Indien een rechtspersoon in gebreke blijft een pachtovereenkomst, als voorzien in het eerste lid, te sluiten, vervalt met ingang van de dertigste dag na de vordering van Onze Minister, dagelijks een dwangsom ten belope van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gesteld met betrekking tot de procedure van aanwijzing van pachters, de voorwaarden waaronder een pachtovereenkomst als bedoeld in het eerste lid gesloten wordt en de wijze waarop het bureau de landbouwgrond kan onderverpachten.

Artikel 18

In geval van ontbinding van een rechtspersoon behoeft de overdracht krachtens artikel 23, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien en voor zover tot het batig saldo landbouwgrond behoort, de toestemming van de grondkamer. De toestemming wordt verleend indien de verwerver van de landbouwgrond voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Titel V. Het verzoek om goedkeuring of toestemming: de ontwerp-overeenkomst

Artikel 20

  • 1 Het verzoek om goedkeuring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, dan wel toestemming als bedoeld in de artikelen 12, onder a, 15, tweede lid, en 18, wordt ingediend op een bij de grondkamer verkrijgbaar, volledig ingevuld formulier en onder overlegging van drie afschriften van de overeenkomst tot vervreemding van land, alsmede een opgave van de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarop die overeenkomst betrekking heeft, en van de grootte van elk der desbetreffende percelen en perceelsgedeelten.

  • 2 Het model van het in het vorige lid bedoelde formulier wordt door Onze Minister vastgesteld.

Artikel 21

  • 2 De grondkamer tekent de datum van ontvangst van een verzoek om goedkeuring onverwijld daarop aan.

Artikel 22

  • 1 Zij, die voornemens zijn een overeenkomst tot vervreemding van land aan te gaan, zijn bevoegd een ontwerp-overeenkomst ter goedkeuring aan de grondkamer in te zenden.

  • 2 Het verzoek tot goedkeuring dient te zijn ondertekend door degenen, die in de ontwerp-overeenkomst als partijen zijn genoemd of door hun gemachtigden.

  • 3 Het verzoek om goedkeuring wordt ingediend op een volledig ingevuld formulier als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder overlegging van drie afschriften van de ontwerp-overeenkomst, alsmede een opgave van de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarop die ontwerp-overeenkomst betrekking heeft, en van de grootte van elk der desbetreffende percelen en perceelsgedeelten.

Artikel 23

  • 1 De grondkamer beoordeelt een ontwerp-overeenkomst als bedoeld in artikel 22 met toepassing van de Titels II en III; zij kan haar goedkeuring afhankelijk stellen van wijzigingen, welke zij nodig oordeelt.

  • 2 Indien binnen twee maanden nadat de grondkamer of de Centrale Grondkamer een goedgekeurde ontwerp-overeenkomst aan ieder der partijen heeft verzonden, een overeenkomst wordt ingezonden, die gelijk is aan de ontwerp-overeenkomst, zoals deze werd goedgekeurd, is de grondkamer onverminderd het bepaalde in artikel 37, eerste lid, tot goedkeuring gehouden.

Titel VI. De behandeling door de grondkamer en het administratief beroep

Artikel 24

  • 1 De grondkamer of de Centrale Grondkamer is bevoegd een mondelinge behandeling te gelasten van het bij haar ingediende verzoek op een door haar te bepalen zitting.

  • 2 De grondkamer of de Centrale Grondkamer is op verzoek van één der partijen verplicht een mondelinge behandeling te gelasten van het bij haar ingediende verzoek op een door haar te bepalen zitting.

  • 3 De secretaris roept de partijen op voor de mondelinge behandeling.

Artikel 25

De artikelen 6 tot en met 8, 13, 14, 22, tweede lid tot en met 24, 29 tot en met 32, 34 en 35 van de Uitvoeringswet grondkamers zijn van overeenkomstige toepassing, indien ingevolge de bepalingen van deze wet een beslissing van de grondkamer of de Centrale Grondkamer wordt verlangd.

Artikel 26

  • 1 Indien de grondkamer aan een overeenkomst of een ontwerp-overeenkomst haar goedkeuring onthoudt, of weigert een verklaring als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c, af te geven, staat de betrokkenen beroep open op de Centrale Grondkamer.

Artikel 27

  • 1 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie tarieven vaststellen voor de uit hoofde van deze wet door de grondkamer en door de Centrale Grondkamer te verrichten werkzaamheden.

Titel VII. Bureau beheer landbouwgronden

Artikel 28

  • 1 Er is een bureau beheer landbouwgronden.

  • 2 Het bureau heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.

  • 3 Het bureau is rechtspersoon.

Artikel 29

  • 1 Onverminderd het bepaalde in deze wet is het bureau belast met de uitvoering van de door Onze Minister of door Onze bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen Ministers opgedragen, op het verkrijgen, tijdelijk beheren of vervreemden van onroerende zaken betrekking hebbende op daarmede verwante werkzaamheden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende het tijdelijk beheer van landbouwgrond, verworven ingevolge artikel 53 en betreffende de wijze waarop zodanige landbouwgrond door het bureau wederom vervreemd dient te worden.

  • 3 Voor zover het betreft land, verworven in het kader van het voorkeursrecht dan wel land verworven uit anderen hoofde stelt Onze Minister in overeenstemming met Onze medebetrokken Ministers regelen betreffende het tijdelijk beheer en de wijze waarop zodanig land door het bureau wederom vervreemd dient te worden.

Artikel 30

  • 1 Er is een commissie beheer landbouwgronden. De commissie heeft tot taak:

    • a. het geven van de algemene leiding aan het bureau en het houden van toezicht op de werkzaamheden van het bureau;

    • b. te beslissen omtrent aanvragen als bedoeld in artikel 59;

    • c. het verrichten van andere door Onze Minister of door Onze bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen Ministers opgedragen werkzaamheden.

  • 2 De commissie brengt jaarlijks verslag uit aan Onze Minister en Onze bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen Ministers over de werkzaamheden van het bureau. Onze Minister regelt de wijze en het tijdstip, waarop het verslag wordt uitgebracht. Het verslag wordt door Onze Minister aan de Staten-Generaal medegedeeld.

Artikel 31

  • 1 Wij benoemen en ontslaan de voorzitter van de commissie.

  • 2 De benoeming en het ontslag van de overige leden geschiedt door Onze Minister, of Onze bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen Ministers, ieder tot een bij zodanige maatregel te bepalen aantal.

  • 3 De commissie bestaat uit ten hoogste 16 leden en is zodanig samengesteld, dat ten minste de helft van het aantal leden benoemd is op voordracht van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen organisaties van belanghebbenden.

  • 4 De directeur van het bureau is secretaris van de commissie.

  • 5 Onze Minister kan adviserende leden benoemen.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de samenstelling, de taak en de werkwijze van de commissie, alsmede omtrent het tijdvak waarvoor de leden worden benoemd.

Artikel 32

  • 1 De dagelijkse leiding van het bureau berust bij een door Onze Minister aan te wijzen ambtenaar van het Ministerie van Landbouw en Visserij, die de functie van directeur vervult.

  • 2 Het bureau wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de directeur. Onze Minister stelt daaromtrent nadere regelen vast bij in de Staatscourant bekend te maken besluit. Onze Minister kan andere personen machtigen het bureau in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

  • 3 De directeur van het bureau is verantwoording schuldig aan Onze Minister en is gehouden de opdrachten uit te voeren en aanwijzingen op te volgen, welke door Onze Minister of door Onze bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen Ministers worden gegeven.

  • 4 Het bureau heeft geen eigen personeel. Zijn werkzaamheden worden verricht door personen die door Onze Minister zijn aangesteld of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen en die deswege rechtstreeks ten laste van het Ministerie van Landbouw en Visserij worden bezoldigd of beloond.

Artikel 33

  • 1 Het boekjaar van het bureau is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2 Jaarlijks, vóór 15 oktober stelt de directeur een begroting van inkomsten en uitgaven vast voor het volgende kalenderjaar, welke na goedkeuring door de commissie aan Onze Minister ter goedkeuring wordt toegezonden.

  • 3 Jaarlijks, vóór 1 juli stelt de directeur de rekening en verantwoording, welke in ieder geval bevat een balans en een staat van inkomsten en uitgaven over het afgelopen kalenderjaar vast, welke na goedkeuring door de commissie aan Onze Minister ter goedkeuring wordt toegezonden. De goedkeuring van de rekening strekt tot décharge van de directeur en de commissie.

  • 4 Het saldo van inkomsten en uitgaven komt ten gunste dan wel ten laste van de rijksbegroting.

Artikel 34

Maatregelen, welke financiële lasten ten gevolge hebben, en welke niet als verplichting uit deze wet voortvloeien, worden door de directeur slechts genomen, voor zover door Onze Minister of Onze bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen Ministers daartoe kredieten beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 35

  • 1 Onze Minister stelt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën regelen omtrent de begroting, het beheer der geldmiddelen en de rekening en verantwoording van het bureau. De regelen worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

  • 2 Aan de door Onze Minister aan te wijzen ambtenaren wordt desverlangd inzage gegeven van de boeken en bescheiden van het bureau en aan hen worden alle inlichtingen verstrekt, welke zij voor een juist inzicht in het financieel beheer van het bureau nodig achten.

Artikel 36

De Staat waarborgt de financiële verplichtingen, welke voor het bureau uit de uitoefening van zijn taak voortvloeien.

Titel VIII. Voorkeursrecht van het bureau beheer landbouwgronden

Artikel 37

  • 1 Overeenkomsten tot vervreemding van land, dat is aangewezen op grond van het derde lid, worden niet ingeschreven in de in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare registers, dan nadat het bureau in de gelegenheid is gesteld een zodanige overeenkomst te sluiten.

  • 3 Binnen de op grond van het tweede lid bepaalde gebieden wijzen Wij de gronden aan, waarop het eerste lid van toepassing is.

Artikel 38

De aanwijzingen, bedoeld in artikel 37, tweede en derde lid, worden bekendgemaakt door nederlegging van een afschrift hiervan ter kosteloze inzage van een ieder ter secretarie van de gemeenten, waarin het voorkeursgebied is gelegen. De nederlegging wordt door Onze Minister bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeenten verspreid worden, en voorts op de aldaar gebruikelijke wijze.

Artikel 39

  • 1 De aanwijzing, bedoeld in artikel 37, derde lid, vermeldt, onder verwijzing naar een bijgevoegde kadastrale kaart, ten aanzien van de onroerende zaken waarop zij betrekking heeft, de kadastrale aanduiding daarvan, de grootte van elk der desbetreffende percelen volgens de basisregistratie kadaster en, indien een in de aanwijzing opgenomen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte.

  • 2 Het bureau zendt een kennisgeving van de aanwijzing bedoeld in artikel 37, derde lid, aan iedere eigenaar van de in de aanwijzing begrepen gronden, alsmede aan iedere rechthebbende op een beperkt recht waaraan die gronden zijn onderworpen. Deze kennisgeving bevat een beschrijving van de betekenis van de aanwijzing. Indien de gronden niet langer begrepen zijn in een aanwijzing als bedoeld in artikel 37, derde lid, dan wel indien het bepaalde in artikel 37, vijfde of zesde lid, zich voordoet, geeft het bureau hiervan op overeenkomstige wijze kennis.

  • 3 De aanwijzing als bedoeld in artikel 37, derde lid, treedt in werking na verloop van een week na dagtekening van de bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 41

  • 1 Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 37, eerste lid, verstrekt de vervreemder een schriftelijke opgave aan het bureau van het land waarop de overeenkomst tot vervreemding betrekking heeft, zomede van de kadastrale aanduiding en van de oppervlakte van het land.

  • 2 Indien de overeenkomst tot vervreemding van land betrekking heeft op gronden die slechts ten dele in de aanwijzing bedoeld in artikel 37, derde lid, zijn opgenomen, maar een samenhangend geheel vormen, kan de vervreemder eisen, dat dit geheel van onroerende zaken wordt betrokken bij de vervreemding aan het bureau.

  • 3 Indien de overeenkomst betrekking heeft op een bedrijf, als onderdeel waarvan de onroerende zaken die zijn opgenomen in de aanwijzing bedoeld in artikel 37, derde lid, worden geëxploiteerd, kan de vervreemder eisen, dat het gehele bedrijf wordt betrokken bij de vervreemding aan het bureau. Desgevraagd maakt hij aannemelijk, dat anders de bestaansgrondslag aan het bedrijf zou komen te ontvallen.

  • 4 Het bureau bevestigt ten spoedigste schriftelijk de ontvangst van de opgave.

Artikel 42

  • 1 Binnen twee maanden na de ontvangst van de in artikel 41, eerste lid, bedoelde opgave beslist het bureau of het in beginsel het land of het beperkte recht wenst te verwerven.

  • 2 Het bureau doet binnen de in het eerste lid genoemde termijn mededeling van zijn beschikking aan degene die tot vervreemding wenst over te gaan. Indien het bureau te kennen geeft een overeenkomst te willen sluiten, houdt de mededeling een bod in op de te vervreemden zaken.

  • 3 Indien het bureau binnen de in het eerste lid bedoelde termijn heeft bericht, dat het het land of het beperkte recht niet wenst te verwerven, heeft de vervreemder gedurende het tijdvak van één jaar na ontvangst van dat bericht de vrijheid om, onverminderd het bepaalde in de Titels II en III, met derden een overeenkomst tot vervreemding aan te gaan, in dier voege dat de vervreemding moet betreffen al het in zijn opgave vermelde land of beperkte rechten, met inbegrip van het gedeelte van het bedrijf, waarvan de vervreemder bij het verstrekken van die opgave, ingevolge artikel 41, tweede en derde lid, heeft geëist, dat het mede bij de vervreemding zou worden betrokken.

  • 4 Bij overschrijding door het bureau van de in het eerste lid genoemde termijn is het bepaalde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat het aldaar genoemde tijdvak van één jaar aanvangt na verloop van die termijn.

Artikel 43

  • 1 Indien het bureau in onderhandeling is getreden over het aangaan van een overeenkomst tot vervreemding, kan de vervreemder het bureau de wens te kennen geven, dat over de prijs advies zal worden uitgebracht door deskundigen, te benoemen door de rechtbank binnen welks rechtsgebied het desbetreffende land geheel of grotendeels is gelegen. Binnen twee weken na ontvangst van het desbetreffende schriftelijke verzoek van de vervreemder, verzoekt het bureau de arrondissementsrechtbank één of meer deskundigen te benoemen, ten einde het bedoelde advies uit te brengen.

  • 2 Bij overschrijding door het bureau van de in het vorige lid bedoelde termijn is artikel 42, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij het verzoekschrift legt het bureau een gewaarmerkt afschrift van het verzoek van de vervreemder over.

  • 4 De rechtbank benoemt één of meer deskundigen die zo spoedig mogelijk een met redenen omkleed schriftelijk advies uitbrengen. De deskundigen stellen hun advies vast met overeenkomstige toepassing van de artikelen 40b-40f van de onteigeningswet.

  • 5 De kosten van het verzoek en van het advies van deskundigen komen ten laste van het bureau.

Artikel 44

  • 1 Binnen een maand na dagtekening van het in artikel 43 bedoelde advies kan het bureau met redenen omkleed de rechtbank verzoeken een oordeel over de prijs te geven, of aan de vervreemder berichten, dat het zich met het advies kan verenigen.

  • 2 Ingeval het bureau binnen de in het eerste lid gestelde termijn aan de vervreemder heeft bericht, dat het zich met het advies van de deskundigen kan verenigen, is het bureau behoudens het bepaalde in het volgende lid tot uiterlijk drie maanden na dagtekening van het bericht tegenover de vervreemder daaraan gebonden. Tot het einde van die termijn kan de vervreemder de rechtbank met redenen omkleed verzoeken, een oordeel over de prijs te geven, of aan het bureau berichten dat hij zich met het advies kan verenigen, dan wel, dat hij afziet van de sluiting van een overeenkomst tot vervreemding. Indien de vervreemder niet vóór afloop van die termijn aan het bureau heeft bericht dat hij zich met het advies kan verenigen, kan hij zich tegenover hem niet meer beroepen op het bericht bedoeld in de eerste zin van dit lid.

  • 3 Ingeval de vervreemder binnen de in het vorige lid gestelde termijn van drie maanden het aldaar bedoelde verzoek aan de rechtbank heeft gedaan, kan het bureau hem binnen veertien dagen na dagtekening van dat verzoek berichten dat het bureau alsnog van de aankoop afziet. Bij gebreke aan zodanig bericht geldt na afloop van laatstgenoemde termijn artikel 48.

  • 4 Ingeval het bureau binnen de in het eerste lid genoemde termijn van een maand of binnen de in het derde lid gestelde termijn van veertien dagen aan de vervreemder heeft bericht, dat het bureau van de koop afziet, is artikel 42, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Bij overschrijding door het bureau van de in het eerste lid gestelde termijn, is artikel 42, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45

  • 1 Indien een verzoek als bedoeld in artikel 44 aan de rechtbank wordt gedaan, benoemt deze één van haar leden als commissaris om, te zamen met de ingevolge artikel 43 benoemde deskundigen en vergezeld van een griffier, een onderzoek in te stellen om te dien einde de ligging en gesteldheid van het land op te nemen. De tijd en plaats van opneming worden door de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk bepaald en door de griffier medegedeeld aan de deskundigen, zomede aan de partijen die bij de opneming aanwezig kunnen zijn.

  • 2 Van de opneming maakt de griffier een door de rechter-commissaris en door hemzelf te ondertekenen proces-verbaal op. De rechter-commissaris draagt aan de deskundigen op een nader advies over de prijs uit te brengen en stelt de dag vast, waarop dit advies ter griffie van de rechtbank zal worden neergelegd. Deze dag zal niet later worden bepaald dan uiterlijk drie maanden na de dag van opneming. In het proces-verbaal wordt de dag van de nederlegging vermeld.

Artikel 46

In de eerste voor de behandeling van burgerlijke zaken bestemde terechtzitting, welke plaats heeft na afloop van één maand na de in artikel 45, tweede lid, bedoelde nederlegging, kunnen beide partijen hun belangen bij pleidooi bepleiten. De griffier roept partijen, zomede de deskundigen, op om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Uiterlijk vier weken na de terechtzitting doet de rechtbank bij beschikking uitspraak over de prijs. Artikel 43, vierde lid, derde en vierde zin, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 47

  • 1 Binnen een maand na dagtekening van de beschikking van de rechtbank bericht het bureau aan de vervreemder, dat het zich met de daarin bepaalde prijs verenigt, of dat het van verwerving afziet.

  • 2 Ingeval het bureau binnen de in het vorige lid gestelde termijn aan de vervreemder heeft bericht, dat het zich met de aldaar bedoelde prijs kan verenigen, is het tot uiterlijk drie maanden na dagtekening van het bericht tegenover de vervreemder daaraan gebonden. Indien de vervreemder niet vóór de afloop van die termijn aan het bureau heeft bericht, dat hij zich met de prijs kan verenigen, kan hij zich tegenover het bureau niet meer beroepen op het bericht, bedoeld in de vorige zin.

  • 3 Ingeval het bureau binnen de in het eerste lid gestelde termijn aan de vervreemder heeft bericht, dat het bureau van verwerking afziet, is artikel 42, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij overschrijding door het bureau van de in het eerste lid gestelde termijn is artikel 42, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48

Gedurende drie maanden na dagtekening van de beschikking van de rechtbank als bedoeld in artikel 46, is het bureau, indien de vervreemder zulks verlangt, verplicht zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een akte tot levering aan hem van het betrokken land of beperkte recht tegen betaling aan de vervreemder van de door de rechtbank bij haar beschikking bepaalde prijs.

Artikel 50

  • 1 De kosten van de in artikel 44 en 45 omschreven procedures, de kosten van het in artikel 43 bedoelde advies van de deskundigen, de kosten van het nader advies, bedoeld in artikel 45, tweede lid, de kosten van de deskundigen, verbonden aan het bijwonen van de in artikel 46 bedoelde terechtzitting, alsmede de redelijkerwijze door de vervreemder voor rechtsbijstand en andere deskundige bijstand gemaakte kosten, komen ten laste van het bureau, met dien verstande echter dat de rechtbank, indien zij daartoe termen vindt in de omstandigheden van het geval, bevoegd is de kosten geheel of gedeeltelijk te compenseren.

  • 2 De beschikking van de rechtbank is, voor zover het betreft de daarin opgenomen kostenveroordeling, vatbaar voor tenuitvoerlegging.

Artikel 51

  • 1 Onze Minister kan de nietigheid inroepen:

    • a. van de overdracht of uitgifte van aandelen of certificaten van aandelen in besloten en naamloze vennootschappen tenzij van deze vennootschappen de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, dan wel van de totstandbrenging of de overdracht van lidmaatschaps- of andere rechten in andere rechtspersonen ofwel van niet niet tot de handel op een zodanige markt toegelaten certificaatrechten of dergelijke deelnemingsrechten op land of beperkte rechten waaraan land is onderworpen, een en ander indien de vennootschappen of rechtspersonen onmiddellijk of middellijk eigenaar zijn van land of rechthebbende zijn op beperkte rechten waaraan dat land is onderworpen, dan wel certificaatrechten betrekking hebben op land of zulke beperkte rechten, en indien dat land is opgenomen in een besluit, als bedoeld in artikel 37, derde lid;

    • b. van de toedeling van onder a bedoelde aandelen, certificaten of rechten, in geval van ontbinding van enige gemeenschap met uitzondering van de huwelijksgemeenschap, de gemeenschap van een geregistreerd partnerschap of een nalatenschap.

  • 2 De nietigheid kan volgens het vorige lid worden ingeroepen op grond dat de overdracht, uitgifte of toedeling plaats vond met de kennelijke strekking, afbreuk te doen aan het belang van het bureau bij haar in deze wet geregelde voorkeurspositie.

  • 3 Het verzoek moet worden gedaan binnen twee maanden nadat de overdracht, uitgifte of toedeling ter kennis van Onze Minister is gekomen bij de rechtbank van het arrondissement binnen welker ressort het betreffende land is gelegen, de rechtspersoon haar woonplaats heeft dan wel de vennootschap of maatschappij is gevestigd. Onze Minister is niet ontvankelijk in zijn verzoek indien het bureau met de overdracht, uitgifte of toedeling schriftelijk heeft ingestemd.

Artikel 52

Schriftelijke opgaven, verzoeken en beschikkingen op grond van deze titel, dienen aangetekend te worden verzonden.

Titel IX. Koopplicht in het kader van de toetsing

Artikel 53

  • 1 Een ieder die wil overgaan tot overdracht in eigendom van land of tot overdracht van een recht van beklemming daarop kan de rechtbank bedoeld in artikel 43, eerste lid, verzoeken te bepalen, dat het bureau gehouden is medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een akte houdende een overeenkomst tot overdracht in eigendom van land of tot overdracht van een recht van beklemming daarop aan het bureau tegen betaling aan de vervreemder van de door de rechtbank bij beschikking te bepalen prijs.

  • 2 De artikelen 43, eerste, derde, vierde lid, eerste volzin en vijfde lid, 44, eerste en tweede lid, 45 en 46 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat de verkeerswaarde als agrarische grond wordt gehanteerd als grondslag voor het bepalen van de prijs. Indien het land betreft waarop bosbouw wordt uitgeoefend, wordt de verkeerswaarde als bosgrond als prijsgrondslag gehanteerd. Indien het natuurterreinen betreft, wordt de desbetreffende verkeerswaarde gehanteerd.

  • 3 Het verzoek als bedoeld in het eerste lid kan, in geval van een executoriale verkoop, op verzoek van de executant worden gedaan door degene te wiens overstaan de openbare verkoop geschiedt, binnen veertien dagen na het plaatsvinden van zodanige verkoop.

Artikel 54

  • 1 Indien krachtens de Titels II of III geen vereisten met betrekking tot overeenkomsten tot vervreemding van land zijn gesteld is artikel 53 niet van toepassing.

  • 3 De Staat, een provincie, een gemeente, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, een waterschap, een veenschap of een veenpolder kunnen geen toepassing van artikel 53 verzoeken.

Artikel 55

Een verzoek als bedoeld in artikel 53 wordt door de rechtbank afgewezen, indien onaannemelijk is, dat een beroep op dat artikel noodzakelijk is ten gevolge van de krachtens de Titels II of III gestelde vereisten.

Artikel 56

  • 1 De kosten van de in artikel 45 omschreven procedure, de kosten van het advies bedoeld in artikel 45, tweede lid, de kosten van de deskundigen, verbonden aan het bijwonen van de in artikel 46 bedoelde terechtzitting, alsmede de redelijkerwijze door de vervreemder voor rechtsbijstand en andere deskundige bijstand gemaakte kosten, komen ten laste van het bureau, met dien verstande echter dat de rechtbank, indien zij daartoe termen vindt in de omstandigheden van het geval, bevoegd is de kosten geheel of gedeeltelijk te compenseren.

Titel X. Grondbankstelsel

Artikel 57

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bureau kan overgaan tot de uitgifte in erfpacht van landbouwgrond aan een ondernemer in de landbouw, in bij zodanige maatregel te bepalen gevallen.

  • 2 Na afloop van het tijdvak waarvoor de landbouwgrond in erfpacht is uitgegeven, heeft de erfpachter de mogelijkheid de landbouwgrond te kopen tegen de werkelijke waarde als omschreven in artikel 43, vierde lid, derde en vierde zin.

  • 3 De erfpachter heeft de in het tweede lid omschreven mogelijkheid, indien hij een daartoe strekkend verzoek ten minste één jaar en ten hoogste drie jaar voor het tijdstip waarop de erfpacht eindigt, bij het bureau heeft ingediend.

  • 4 Indien met het bureau geen overeenstemming over de prijs wordt verkregen, kan de erfpachter een verzoek richten tot de rechtbank binnen welks rechtsgebied het desbetreffende land geheel of grotendeels is gelegen. De artikelen 45 en 46 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58

Onze Minister stelt nadere regelen vast omtrent de uitgifte alsmede omtrent de bij uitgifte te stellen voorwaarden.

Artikel 59

  • 1 Op aanvragen tot de uitgifte in erfpacht van landbouwgrond wordt beslist door de commissie beheer landbouwgronden.

  • 2 Onze Minister stelt regelen met betrekking tot de bij een beschikking te volgen werkwijze.

  • 3 Tegen beschikkingen van de commissie beheer landbouwgronden staat beroep open bij Onze Minister.

Titel XI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 60

Indien voor een provincie geen regelen zijn gesteld krachtens artikel 8 treden voor die provincie de artikelen 2-19, met uitzondering van het bepaalde bedoeld in artikel 2, eerste, derde en vierde lid, buiten werking.

Artikel 61

Het is verboden onjuiste of onvolledige opgaven te doen met het oog op het verkrijgen van de goedkeuring van een overeenkomst tot vervreemding van land.

Artikel 62

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, zijn belast de bij besluit van Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 64

  • 1 Onze Minister verleent op aanvraag ontheffing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, 9 en 14, eerste lid, onder b, sub 1°, indien naar zijn oordeel sprake is van een bijzondere omstandigheid en gewichtige belangen tot het verlenen van een ontheffing aanleiding geven.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid verleent Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ontheffing van het bepaalde krachtens artikel 8, derde lid.

  • 3 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld met betrekking tot de procedure die bij het aanvragen van een ontheffing moet worden gevolgd, alsmede met betrekking tot de beslissing omtrent de aanvraag.

  • 5 Tegen een beschikking van Onze Minister of Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk omtrent de verlening, de weigering, de verlenging of de intrekking van een ontheffing staat beroep open bij de Centrale Grondkamer.

Artikel 66

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 67

De rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen van de Stichting "Beheer Landbouwgronden" gaan bij haar opheffing over op het bureau.

Artikel 69

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 70

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als "Wet agrarisch grondverkeer".

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan zijn.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lage Vuursche , 26 maart 1981

Beatrix

De Minister van Landbouw en Visserij,

G. J. M. Braks

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Beelaerts van Blokland

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

G. C. Wallis de Vries

De Minister van Financiën,

Van der Stee

Uitgegeven de negentiende mei 1981

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter