Wet afbreking zwangerschap

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2010 en zichtdatum 25-12-2024.
Geldend van 29-05-2010 t/m 09-10-2011

Wet van 1 mei 1981, houdende regelen met betrekking tot het afbreken van zwangerschap

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne;

    inspecteur: de bevoegde inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid;

    arts: degene die bevoegd is de titel van arts te voeren, alsmede, voor zover het betreft de arts, bedoeld in artikel 3, tweede lid, degene die in het land waar hij is gevestigd, het beroep van arts wettig uitoefent;

    ziekenhuis: een inrichting waarin personen worden opgenomen voor het ondergaan van een genees-, heel- of verloskundig onderzoek of een genees-, heel- of verloskundige behandeling, met inbegrip van een daarvan onderdeel uitmakende polikliniek;

    abortuskliniek - hierna te noemen kliniek -: een inrichting, niet zijnde een ziekenhuis, waarin vrouwen een behandeling ondergaan, gericht op het afbreken van zwangerschap.

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder het afbreken van zwangerschap niet verstaan het toepassen van een middel ter voorkoming van de innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder.

  • 3 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder "geneesheer-directeur" mede verstaan de arts die, hoewel geen directeursfunctie bekledende, belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied in de inrichting.

Artikel 2

Een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, mag slechts worden verricht door een arts in een ziekenhuis of kliniek, waaraan door Onze Minister vergunning tot het verrichten van dergelijke behandelingen is verleend.

Artikel 3

  • 1 Een zwangerschap wordt niet eerder afgebroken dan op de zesde dag nadat de vrouw de arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen met hem heeft besproken.

  • 2 Indien een arts bij wie de vrouw onder regelmatige medische behandeling staat, dan wel als medisch specialist of in de woonplaats van de vrouw als huisarts werkzaam is, haar, onder mededeling van zijn bevindingen, heeft verwezen naar een ziekenhuis of kliniek, als bedoeld in artikel 2, begint de termijn te lopen vanaf het tijdstip dat de vrouw die arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen met hem heeft besproken.

  • 3 De arts deelt de vrouw zo spoedig mogelijk mede of hij de aan hem gevraagde medewerking zal verlenen. Geldt het een arts als bedoeld in het eerste lid, dan doet hij die mededeling in elk geval uiterlijk vijf dagen nadat zij zich tot hem heeft gewend, anders uiterlijk na drie dagen.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde termijn wordt met een dag bekort indien de arts, bedoeld in het tweede lid, de vrouw drie dagen nadat zij zich tot hem had gewend, heeft medegedeeld, dat hij haar niet zal verwijzen.

  • 5 In het geval, dat de arts de vrouw niet verwijst, stelt hij haar onverwijld een gedateerde schriftelijke kennisgeving daaromtrent ter hand, welke in elk geval het tijdstip vermeldt, waarop de vrouw zich tot hem had gewend.

Artikel 4

  • 1 De vergunning, bedoeld in artikel 2, wordt aangevraagd door het bestuur van het ziekenhuis of de kliniek. Bij de aanvraag dienen de bij algemene maatregel van bestuur verlangde gegevens te worden verstrekt. Indien hij dit nodig acht voor een verantwoorde beslissing op het verzoek om vergunning, kan Onze Minister nadere gegevens vragen.

  • 2 Onze Minister beslist binnen zeven maanden na de ontvangst van de aanvraag.

  • 3 Het ziekenhuis of de kliniek verkrijgt de vergunning indien aannemelijk is gemaakt dat aan de in de artikelen 5, eerste lid, of 6 bedoelde eisen zal worden voldaan.

Artikel 5

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld met betrekking tot hulpverlening en besluitvorming, welke erop zijn gericht te verzekeren dat iedere beslissing tot het afbreken van zwangerschap met zorgvuldigheid wordt genomen en alleen dan uitgevoerd, indien de noodsituatie van de vrouw deze onontkoombaar maakt.

  • 2 Deze eisen strekken er met name toe te verzekeren:

    • a. dat de vrouw die het voornemen heeft tot afbreking van zwangerschap en zich met een daartoe strekkend verzoek tot de arts heeft gewend, wordt bijgestaan, in het bijzonder door het verstrekken van verantwoorde voorlichting over andere oplossingen van haar noodsituatie dan het afbreken van de zwangerschap;

    • b. dat de arts, indien de vrouw van oordeel is dat haar noodsituatie niet op andere wijze kan worden beëindigd, zich ervan vergewist dat de vrouw haar verzoek heeft gedaan en gehandhaafd in vrijwilligheid, na zorgvuldige overweging en in het besef van haar verantwoordelijkheid voor ongeboren leven en van de gevolgen voor haarzelf en de haren;

    • c. dat, onverminderd het bepaalde in artikel 20, de arts de behandeling slechts verricht indien deze op grond van zijn bevindingen verantwoord is te achten;

    • d. dat na afbreking van de zwangerschap een genoegzame nazorg voor de vrouw en de haren beschikbaar is, mede in de vorm van voorlichting over methoden ter voorkoming van ongewenste zwangerschap.

Artikel 6

  • 1 De vergunning wordt ten aanzien van een kliniek overigens slechts verleend indien:

    • a. de kliniek wordt beheerd door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid welke geen winst nastreeft;

    • b. wordt voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen omtrent bestuur en beheer van de kliniek, organisatie, werkwijze, personeel, huisvesting en uitrusting, opdat gewaarborgd is dat de behandeling voldoet aan de eisen die daaraan uit medisch en verpleegkundig oogpunt behoren te worden gesteld, alsmede omtrent de samenstelling van het bestuur;

    • c. de kliniek bij de behandeling van de afbreking van zwangerschappen volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels samenwerkt met een of meer ziekenhuizen;

    • d. de tariefstelling geschiedt door het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven of een ander, door Onze Minister aan te wijzen, orgaan;

    • e. de rechtspersoon, die de kliniek beheert, jaarlijks verslag doet van de gang van zaken op medisch en financieel gebied in het voorafgaande kalenderjaar en dat verslag algemeen verkrijgbaar stelt;

    • f. de rechtspersoon, die de kliniek beheert en geen openbaar lichaam is, krachtens de statuten de jaarrekening ter verkrijging van een verklaring daaromtrent door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek doet onderzoeken.

  • 2 De vergunning heeft slechts mede betrekking op afbreking in een kliniek van zwangerschappen die langer dan dertien weken hebben geduurd, indien aan daartoe bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, te stellen nadere eisen van medische en verpleegkundige aard is voldaan.

Artikel 7

Onze Minister kan, al naar gelang de specifieke omstandigheden van een inrichting hiertoe nopen, aan een vergunning aanvullende voorschriften verbinden, onderscheidenlijk deze voorschriften wijzigen, aanvullen of intrekken. De voorschriften mogen slechts betrekking hebben op de onderwerpen waaromtrent en voor zover daarover bij of krachtens de artikelen 5 en 6 eisen zijn gesteld.

Artikel 8

Onze Minister kan een vergunning intrekken:

  • a. indien onjuiste gegevens zijn verstrekt, die hebben geleid tot het verlenen van de vergunning;

  • b. indien de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet, dan wel de voorschriften verbonden aan de vergunning, zijn overtreden.

Artikel 9

  • 1 Een krachtens de artikelen 5 tot en met 8 genomen besluit bepaalt het tijdstip waarop de verlening of intrekking van de vergunning, dan wel de wijziging, aanvulling of intrekking van de aan de vergunning te verbinden voorschriften, ingaat.

  • 2 Van het verlenen of intrekken van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 10

  • 1 Hangende het onderzoek naar feiten op grond waarvan volgens artikel 8 intrekking van een vergunning mogelijk is, kan Onze Minister bevelen, dat de behandelingen in de inrichting, gericht op afbreking van zwangerschap, onverwijld zullen worden gestaakt.

  • 2 Het bevel blijft van kracht totdat omtrent de intrekking van de vergunning is beschikt, onderscheidenlijk tot het tijdstip waarop de intrekking ingaat, behoudens eerdere opheffing van het bevel door Onze Minister.

Artikel 11

  • 1 Elke arts die behandelingen, gericht op afbreking van zwangerschap, verricht, doet ten minste eens per maand aan de geneesheer-directeur van de inrichting de volgende gegevens toekomen:

    • a. het aantal behandelingen, gericht op afbreking van zwangerschap, dat hij in dat tijdsverloop heeft verricht, en de eventueel daarbij opgetreden bijzonderheden;

    • b. de duur van de zwangerschap, het aantal voorafgegane zwangerschappen en zwangerschapsafbrekingen, de leeftijd, de provincie - dan wel, voor zover het buiten Nederland woonachtige vrouwen betreft, het land - van woonplaats, de burgerlijke staat en het aantal kinderen van elk van de behandelde vrouwen;

    • c. de datum waarop hij met de vrouw haar voornemen heeft besproken, alsmede, indien de vrouw door een arts als bedoeld in artikel 3, tweede lid, verwezen is, het in dat lid bedoelde tijdstip en de medische hoedanigheid waarin hij de vrouw hulp heeft geboden, de vraag of, en zo ja in welke gevallen, overleg is gepleegd met andere deskundigen, en welke de aard van de deskundigheid van de geraadpleegde was, de datum van de ingreep, met dien verstande dat, indien het zich in artikel 16, tweede lid, bedoelde geval heeft voorgedaan, tevens de bijzondere redenen daarvoor worden opgegeven, en de nazorg die na de afbreking van de zwangerschap aan de vrouw is verleend.

  • 2 De geneesheer-directeur van de inrichting ziet erop toe dat alle in de inrichting werkzame artsen hem de in het eerste lid bedoelde gegevens volledig en tijdig doen toekomen in zodanige vorm dat zij niet tot individuele patiënten herleidbaar zijn. Hij draagt er zorg voor, dat deze gegevens ten minste vijf jaar worden bewaard.

  • 3 De geneesheer-directeur doet eens per drie maanden aan de inspecteur opgave toekomen van de totalen, die aan de in de vorige leden bedoelde gegevens kunnen worden ontleend.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de tijdstippen en wijze waarop de in de vorige leden van dit artikel bedoelde gegevens moeten worden verstrekt. Bij deze opgaven wordt de anonimiteit van de behandelde vrouwen gewaarborgd.

  • 5 De verkregen gegevens mogen uitsluitend worden gebruikt:

    • a. voor statistische doeleinden en

    • b. ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde arts draagt er tevens zorg voor, dat vóór of zo spoedig mogelijk na de behandeling aantekening wordt gemaakt van de bevindingen die ertoe hebben geleid de behandeling te geven. Hij is verplicht deze aantekeningen gedurende ten minste vijf jaar te bewaren en de daarin vervatte gegevens, mits niet herleidbaar tot individuele patiënten, desverzocht ter beschikking te stellen van de inspecteur.

Artikel 12

De geneesheer-directeur van de inrichting draagt zorg dat de inspecteur op zijn verzoek inzage wordt verschaft van de in artikel 11, tweede lid, bedoelde gegevens en dat hem alle gevraagde inlichtingen, mits niet herleidbaar tot individuele patiënten, worden verstrekt die hij redelijkerwijs voor de uitoefening van zijn taak met betrekking tot deze wet behoeft.

Artikel 13

  • 2 Hij treedt niet in werking dan nadat drie maanden sedert de datum van afkondiging zijn verstreken. Van de datum van afkondiging wordt door Onze Minister mededeling gedaan aan de Staten-Generaal onder overlegging van de over het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur uitgebrachte adviezen.

Artikel 14a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 15

De arts die een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, verricht in een kliniek, tenzij het betreft een kliniek ten aanzien waarvan aan artikel 6, tweede lid, is voldaan terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat de zwangerschap langer dan dertien weken heeft geduurd, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 16

  • 1 De arts die een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, verricht op een eerder tijdstip dan in artikel 3 voorgeschreven, wordt gestraft met geldboete van de vijfde categorie.

  • 2 Het feit is niet strafbaar indien de arts de behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, op een eerder tijdstip heeft verricht om daarmede een dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw af te wenden.

  • 3 Met dezelfde straf wordt gestraft de arts die op een later tijdstip dan in artikel 3 voorgeschreven aan de vrouw mededeling doet of hij de aan hem gevraagde medewerking zal verlenen.

Artikel 17

Het ziekenhuis of de kliniek waar behandelingen, gericht op het afbreken van zwangerschap, worden verricht in strijd met artikel 2 dan wel met het in artikel 10, eerste lid, bedoelde bevel, wordt gestraft met een geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 18

Artikel 19

  • 2 Met de opsporing van de in het vorige lid bedoelde strafbare feiten zijn, behalve de ambtenaren bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de geneeskundige hoofdinspecteur en inspecteurs van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, alsmede de aan dezen toegevoegde ambtenaren.

Artikel 19a

Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste € 33 500,– op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met artikel 11, tweede lid, laatste volzin, derde, vierde of zesde lid.

Artikel 20

  • 1 Niemand is verplicht een vrouw een behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, te geven, dan wel daaraan medewerking te verlenen.

  • 2 Indien de arts gemoedsbezwaren koestert tegen het verrichten of doen verrichten van de behandeling, stelt hij de vrouw onverwijld nadat zij zich tot hem heeft gewend, daarvan in kennis.

  • 3 Het eerste lid ontheft een arts niet van de verplichting om desgevraagd en indien de vrouw daartoe toestemming heeft verleend inlichtingen omtrent de toestand van de vrouw te geven aan andere artsen.

Artikel 20a

[Treedt in werking op 10-10-2011]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen