Wet schadefonds olietankschepen

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-10-2016 en zichtdatum 31-10-2024.
Geldend van 25-01-2014 t/m heden

Wet van 14 mei 1981, houdende uitvoering van het op 18 december 1971 te Brussel tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie (Trb. 1973, 101)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in verband met de bekrachtiging van het op 18 december 1971 te Brussel tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie (Trb. 1973, 101) regelen vast te stellen tot uitvoering van dat Verdrag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden verstaan onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. «Verdrag»: het op 27 november 1992 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992 (Trb. 1994, 228);

  • c. "Fonds": het Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, bedoeld in artikel 2 van het Verdrag;

  • d. "schip", "persoon", "eigenaar", "bijdragende olie", "ton" en "garant": hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Verdrag;

  • e. «Aansprakelijkheidsverdrag»: het op 27 november 1992 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1992, met Bijlage (Trb. 1994, 229);

  • f. «Aanvullend Fonds»: het Internationaal Aanvullend Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie, bedoeld in artikel 2 van het op 16 mei 2003 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992 (Trb. 2004, 196).

§ 2. Rechtsvorderingen en verhaal

Artikel 2

  • 1 De uit het Verdrag voortvloeiende verplichting tot betaling van bijdragen aan het Fonds heeft de kracht van een verbintenis naar burgerlijk recht.

  • 2 Tot de kennisneming in eerste aanleg van vorderingen van het Fonds tot betaling van bijdragen is in Nederland bij uitsluiting bevoegd de rechtbank Rotterdam.

Artikel 3

  • 1 Tot de kennisneming in eerste aanleg van vorderingen tegen het Fonds op grond van artikel 4 van het Verdrag, is in Nederland bij uitsluiting bevoegd de rechtbank Rotterdam.

  • 2 Het Fonds kan, zonder dat het daartoe een belang behoeft te stellen, zich voegen of tussenkomen in elk geding, dat op grond van het Aansprakelijkheidsverdrag tegen de eigenaar van een schip of tegen diens garant wordt gevoerd.

Artikel 4

Op het recht van verhaal dat het Fonds heeft voor bedragen die het heeft betaald op grond van artikel 4 van het Verdrag, is artikel 3, zesde lid, van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Opgave

Artikel 5

  • 1 Een ieder, die in Nederland bijdragende olie ontvangt op de wijze, bepaald in artikel 10, eerste lid, onder a of b, van het Verdrag, is verplicht ieder kalenderjaar aan Onze Minister schriftelijk opgave te doen van de hoeveelheid bijdragende olie welke hij in het voorafgaande kalenderjaar heeft ontvangen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende het tijdstip en de wijze van opgave en kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de vraag welke personen tot opgave verplicht zijn; daarbij kunnen personen die in het voorafgaande kalenderjaar niet meer dan een bepaalde hoeveelheid bijdragende olie hebben ontvangen van de verplichting tot opgave worden vrijgesteld.

  • 2 Onze Minister deelt aan de Directeur van het Fonds overeenkomstig artikel 15 van het Verdrag de naam en het adres mede van alle personen die ingevolge artikel 10 van het Verdrag gehouden zijn bij te dragen aan het Fonds, alsmede de gegevens betreffende de hoeveelheden bijdragende olie welke die personen zijns inziens in het voorafgaande kalenderjaar hebben ontvangen.

  • 3 Wanneer een persoon niet of niet tijdig voldoet aan de verplichting tot het doen van opgave van de in het voorafgaande kalenderjaar door hem ontvangen hoeveelheden bijdragende olie, bepaalt Onze Minister de aan de Directeur van het Fonds te verstrekken gegevens betreffende door die persoon ontvangen hoeveelheden bijdragende olie.

  • 4 Onze Minister stelt elke persoon, ten aanzien van wie hij overeenkomstig het tweede of het derde lid van dit artikel mededelingen doet aan de Directeur van het Fonds, schriftelijk van die mededelingen in kennis en wel uiterlijk binnen een termijn van veertien dagen na verzending daarvan aan de Directeur van het Fonds. Indien in de mededelingen van de opgave wordt afgeweken of de mededelingen zijn verstrekt met toepassing van het derde lid, wordt daarvan melding gemaakt bij de in de vorige zin bedoelde kennisgeving.

Artikel 6

Onder "geassocieerde personen" als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder b, van het Verdrag worden verstaan:

  • a. personen, die met elkaar zijn verbonden doordat de een aan de ander voor eigen rekening rechtstreeks of middellijk meer dan de helft van het kapitaal verschaft, al dan niet tezamen met een of meer andere personen met wie hij in eenzelfde groep is verbonden of met wie hij een onderlinge regeling tot samenwerking heeft;

  • b. personen, die met elkaar in één groep zijn verbonden.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister kan van de in het eerste lid van artikel 5 bedoelde personen inzage vorderen van boeken en andere zakelijke bescheiden en daarvan afschrift nemen, een en ander voor zover dat redelijkerwijs voor de bepaling van de aan de Directeur van het Fonds te verstrekken gegevens nodig is.

  • 2 Hij wijst schriftelijk de personen aan, die met het inzien van de boeken en bescheiden zijn belast.

  • 3 De krachtens het tweede lid van dit artikel aangewezen personen zijn bevoegd alle plaatsen, met uitzondering van woningen, te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang, alsmede inzage van boeken en bescheiden met behulp van de sterke arm.

Artikel 8

  • 1 Een ieder is verplicht aan de krachtens artikel 7, tweede lid, aangewezen personen alle medewerking te verlenen, welke redelijkerwijs voor de uitoefening van de hun bij dat artikel verleende bevoegdheden nodig is.

  • 2 Zij, die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.

Artikel 9

Onverminderd artikel 5, tweede en derde lid, wordt informatie, verkregen op grond van deze wet, voor zover deze betrekking heeft op bepaalde personen, dan wel daaruit gevolgtrekkingen ten aanzien van bepaalde personen kunnen worden gemaakt, zonder toestemming van die personen niet verstrekt aan anderen dan degenen, die belast zijn met de uitvoering van een of meer bepalingen van deze wet.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 12

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, indien dit in het belang van een goede uitvoering van de wet of in verband met internationale afspraken inzake de uitvoering van het Verdrag en de daarop berustende regelingen gewenst is, nadere regels gesteld worden betreffende de verkrijging van gegevens aangaande in Nederland ontvangen bijdragende olie en andere in deze wet geregelde onderwerpen.

Artikel 12a

Tenzij anders is aangegeven, is het in of krachtens de artikelen 2 tot en met 12 bepaalde van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het Aanvullend Fonds, met dien verstande dat een opgave van bijdragende olie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, alsmede een mededeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, die is geschied ten aanzien van het Fonds, geacht wordt tevens ten aanzien van het Aanvullend Fonds te zijn gedaan.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lage Vuursche , 14 mei 1981

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

De Minister van Economische Zaken,

G. M. V. van Aardenne

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

D. S. Tuijnman

Uitgegeven de vierde juni 1981

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter