In de hierna volgende artikelen wordt verstaan onder:
"Onze minister": Onze minister van onderwijs en wetenschappen;
"inspecteur": inspecteur van het kleuteronderwijs en van het lager onderwijs of inspecteur
van het buitengewoon lager onderwijs, belast met het toezicht op de school;
"school": school voor kleuteronderwijs, gewoon lager onderwijs, of buitengewoon lager
onderwijs;
"verbouwing": indien het betreft een gebouw van een school voor kleuteronderwijs of
voor gewoon lager onderwijs:
verbouwing, als gevolg waarvan burgemeester en wethouders op grond van artikel 42
van de Kleuteronderwijswet of de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel
128bis, tweede lid, en artikel 128quinquies van de Lager-onderwijswet 1920, bepaling van een ander jaar van stichting zullen
verzoeken, zulks met dien verstande dat bij een verbouwing van een bijzondere school
de gemeente bij toezending aan het schoolbestuur van het raadsbesluit als bedoeld
in artikel 75, eerste lid, van de Lager-onderwijswet 1920 of in artikel 53, eerste
lid, van de Kleuteronderwijswet gehouden is mede te delen of al dan niet ter zake
een ander jaar van stichting zal worden verzocht;
indien het betreft een gebouw van een school voor buitengewoon onderwijs:
verbouwing, waaronder begrepen verandering van inrichting, waarvan de geschatte kosten,
al dan niet tezamen met een of meer andere verbouwingen in hetzelfde kalenderjaar
een nader door Onze minister te bepalen bedrag te boven gaan;
"vergoeding": vergoeding als bedoeld in de artikelen 42 en 43 van de Kleuteronderwijswet
of artikel 128bis van de Lager-onderwijswet 1920.
Het besluit van de gemeenteraad, bedoeld in de artikelen 2, 3, 4 en 7, vervalt indien en voor zover Onze minister aan de voorzieningen als bedoeld in die
artikelen, zijn toestemming heeft onthouden en hiertegen geen voorziening meer open
staat.
Indien en voor zover bouw, uitbreiding of verbouwing van een gebouw of gymnastieklokaal
voor een bijzondere school de toestemming van Onze minister heeft verkregen, is het
schoolbestuur ontheven van de verplichting tot storting van een waarborgsom, als bedoeld
in de artikelen 51 van de Kleuteronderwijswet en 73 van de Lager-onderwijswet 1920.
De bepalingen van de Kleuteronderwijswet en de Lager-onderwijswet 1920 die betrekking
hebben op bouwkundige voorzieningen die ingevolge de voorgaande artikelen de toestemming
van Onze minister behoeven, zijn slechts van toepassing indien en voor zover Onze
minister zijn toestemming heeft verleend.
Tegen een beslissing van Onze minister, genomen krachtens de artikelen 5, derde lid, 6, vijfde lid, 7, derde lid, 8, derde lid, 10 en 13, kan ieder die bij de beslissing partij is geweest, bij Ons in beroep komen binnen
30 dagen nadat de beslissing te zijner kennis is gebracht.