Besluit van 30 november 1981, houdende uitvoering van artikel 2 van de Wet geluidhinder
(Stb. 1979, 99) met betrekking tot de geluidproduktie van motorvoertuigen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 15 juli
1981, DGMH/G, nr. 53089, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Verkeer
en Waterstaat en van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 2, 4, 6 en 146 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99);
Gelet op de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970,
nr. 70/157/EEG (Pb. E.G. L 42) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende
het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen, zoals laatstelijk
gewijzigd bij de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 maart
1977, nr. 77/212/EEG (Pb. E.G. L 66) en gelet op de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23
november 1978, nr. 78/1015/EEG (Pb. E.G. L 349), inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende
het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorrijwielen;
Gezien het advies van de Voorlopige Centrale Raad voor de Milieuhygiëne;
De Raad van State gehoord (advies van 30 september 1981, no. 810923/32);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne
van 17 november 1981, DGMH/G, no. 55099, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers
van Verkeer en Waterstaat en van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: