Staatsexamenbesluit SPD bedrijfsadministratie

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 13-11-2002.
Geldend van 29-01-1997 t/m heden

Besluit van 14 januari 1982, houdende Staatsexamenbesluit staatspraktijkdiploma bedrijfsadministratie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. K. de Jong Ozn., van 27 augustus 1981, nr. 2216/3436, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Overwegende dat het wenselijk is de regeling van het examen ter verkrijging van het staatspraktijkdiploma voor bedrijfsadministratie geregeld in het Koninklijk besluit van 25 augustus 1949 (Stb. J 407) te herzien, en in te passen in het kader van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1967, 387);

Gelet op artikel 60, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Onderwijsraad gehoord (advies van 26 juni 1981, nr. 190 W.V.O.);

De Raad van State gehoord (advies van 18 november 1981, nr. 811111/12);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. W. J. Deetman, van 6 januari 1982, nr. 2594/3436, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

§ 1. Definities

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

"Onze Minister": Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen;

"Informatie Beheer Groep": de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

"het examen": het examen ter verkrijging van het staatspraktijkdiploma voor bedrijfsadministratie;

"het deelexamen": gedeelte van het examen waarvoor een certificaat, als bedoeld in artikel 27, wordt uitgereikt;

"het diploma": het staatspraktijkdiploma voor bedrijfsadministratie;

"de examencommissie": de commissie belast met het afnemen van het examen;

"de voorzitter": de voorzitter van de examencommissie;

"de kandidaat": degene die zich bij de examencommissie heeft aangemeld.

§ 2. Examencommissie en commissie van advies

Artikel 2

  • 1 De Informatie Beheer Groep benoemt na overleg met Onze Minister van Economische Zaken de voorzitter, de ondervoorzitters, de secretaris, de adjunct-secretarissen, de overige leden en de plaatsvervangende leden van de examencommissie.

  • 2 Het lidmaatschap van een lid of een plaatsvervangend lid van de examencommissie eindigt

    • a. door overlijden;

    • b. bij het einde van het jaar waarin het lid de leeftijd van 70 jaar bereikt;

    • c. door het verstrijken van de termijn waarvoor de benoeming is geschied;

    • d. door ontslag al dan niet op eigen verzoek.

  • 3 De examencommissie stelt de opgaven vast en beoordeelt het examenwerk.

  • 4 De examencommissie kan zich laten bijstaan door de plaatsvervangende leden, doch uitsluitend voor het beoordelen van het examenwerk alsmede voor het uitoefenen van de functies van examenleider en toezichthouder.

Artikel 3

Voor elke plaats waar examen wordt afgenomen, wijst de voorzitter één van de leden of plaatsvervangende leden van de examencommissie aan als examenleider en stelt hij een voldoende aantal toezichthouders aan. De examenleider is namens de voorzitter en onder diens verantwoordelijkheid belast met de leiding van het examen op de plaats waar dit wordt afgenomen.

Artikel 4

  • 1 De leden en plaatsvervangende leden van de examencommissie en de toezichthouders genieten uit 's Rijks kas vacatiegelden en vergoeding van reis- en verblijfkosten.

  • 2 Voor het beoordelen van het examenwerk wordt uit 's Rijks kas een vergoeding verstrekt volgens door Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 5

  • 1 Er is een commissie van advies. Onze Minister van Economische Zaken benoemt de leden daarvan voor een periode van ten hoogste vijf jaren en voorziet in tussentijdse vacatures.

  • 2 De commissie van advies heeft tot taak de examencommissie bij te staan. Zij bestaat uit ten hoogste vijf leden.

  • 3 De leden zijn bevoegd alle vergaderingen van de examencommissie bij te wonen. Zij hebben in deze vergadering een adviserende stem.

  • 4 De commissie van advies is bevoegd van haar bevindingen afzonderlijk verslag uit te brengen aan Onze Minister van Economische Zaken.

  • 5 De leden genieten uit 's Rijks kas vacatiegeld en vergoeding van reis- en verblijfkosten.

§ 3. Aanmelding en toelating

Artikel 6

  • 1 Ten minste éénmaal per jaar wordt gelegenheid gegeven tot het afleggen van het examen, op een door de Informatie Beheer Groep daarvoor aan te wijzen tijdstip en plaats.

  • 2 De Informatie Beheer Groep maakt bekend voor welk tijdstip, bij wie en op welke wijze zij die aan het examen willen deelnemen, zich moeten aanmelden.

Artikel 8

  • 1 Het examengeld voor één of meer deelexamens is verschuldigd bij de aanmelding en bedraagt f 50,-, vermeerderd met een bedrag van f 40,- voor elk deelexamen waarvoor men zich aanmeldt.

  • 2 Het verschuldigde bedrag wordt voldaan op de wijze en vóór de datum door de voorzitter aan te geven.

  • 3 De kandidaat die het examengeld niet of niet tijdig heeft voldaan, wordt uitgesloten van deelname aan het examen waarvoor hij zich heeft aangemeld.

  • 4 De voorzitter stort de examengelden in 's Rijks kas na aftrek van de kosten van de examencommissie, waaronder begrepen worden de vergoedingen aan de toezichthouders, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Hoofdstuk II. Deelexamens en examenprogramma

Artikel 10

De deelexamens zijn:

  • a. bedrijfseconomie I,

  • b. economisch-technische verschijnselen,

  • c. statistiek,

  • d. bedrijfscalculatie,

  • e. bedrijfsadministratie,

  • f. bedrijfseconomie II, en,

  • g. bedrijfsrecht.

Artikel 11

Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister van Economische Zaken het examenprogramma vast. Dit is gericht op toetsing van de kennis en de vaardigheid die geëist wordt van leidende financieel-economische, administratieve functionarissen en houdt een omschrijving in van de examenstof voor ieder deelexamen.

Hoofdstuk III. Regeling van het examen

Artikel 13

Zij die aan het examen deelnemen, zijn verplicht zich op verzoek van hen die het examen afnemen of daarop toezicht houden, te legitimeren. In de oproep voor het examen staat vermeld op welke wijze de kandidaat zich kan legitimeren.

Artikel 14

De voorzitter draagt er zorg voor dat de dagen, door de Informatie Beheer Groep voor het examen aangewezen, het rooster voor dit examen en de plaats waar dit examen wordt afgenomen, tijdig aan iedere kandidaat worden medegedeeld.

Artikel 15

De examenopgaven worden met de vereiste zorg voor geheimhouding op rijkskosten gedrukt en verzonden aan diegenen die de voorzitter daarvoor aanwijst. Op de enveloppen worden aangegeven het onderdeel waarop de inhoud betrekking heeft, de datum en het tijdstip waarop de opgaven aan de kandidaten moeten worden voorgelegd en de tijd die voor het werk beschikbaar is. De voorzitter draagt er zorg voor dat deze enveloppen met de vereiste geheimhouding in ongeopende staat bewaard worden tot het in artikel 16, derde lid, bedoeld tijdstip.

Artikel 16

  • 1 De kandidaten maken het werk onder toezicht van ten minste twee leden van de examencommissie of door de voorzitter benoemde toezichthouders.

  • 2 De examenleider maakt een proces-verbaal op over het verloop van het examen.

  • 3 Nadat bij het examen in enig deelexamen de examenleider de zich op de enveloppe bevindende gegevens, bedoeld in artikel 15, heeft gelezen en in orde bevonden, opent hij de enveloppe in tegenwoordigheid van de kandidaten. Indien niet alle kandidaten bij het examen in één lokaal van hetzelfde gebouw kunnen worden geplaatst, geschiedt het openen in één van de voor dit examen bestemde lokalen.

  • 4 Onmiddellijk nadat de enveloppe geopend is, worden de opgaven rondgedeeld.

Artikel 17

  • 1 Het werk wordt gemaakt op papier, verstrekt door of vanwege de voorzitter.

  • 2 De kandidaat plaatst aan de rechterbovenkant van het papier zijn examennummer, tenzij een andere plaats is aangegeven.

  • 3 Over de opgaven worden geen mededelingen of inlichtingen van welke aard of door wie ook aan de kandidaten verstrekt, tenzij door de voorzitter of diegene die daartoe uitdrukkelijk door de voorzitter is gemachtigd.

  • 4 Het meenemen en gebruiken van boeken en andere hulpmiddelen is de kandidaat verboden met uitzondering van die waarvan het gebruik door de examencommissie is toegestaan. De toegestane boeken en andere hulpmiddelen worden door de kandidaten meegenomen in het examenlokaal en worden voor de aanvang van het examen door hen die met het toezicht zijn belast, onderzocht.

  • 5 Gedurende het examen is het de kandidaat niet geoorloofd zich zonder toestemming van één van degenen die toezicht houden, uit het examenlokaal te verwijderen.

  • 6 De kandidaten leveren hun werk in bij een van degenen die toezicht houden.

Artikel 18

  • 1 Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig deel van het examen aan enige onregelmatigheid schuldig maakt, kan de examenleider hem de deelneming of de verdere deelneming aan het examen ontzeggen, dan wel minder vergaande maatregelen nemen. Indien de ontzegging betrekking heeft op een kandidaat die meer dan één deelexamen aflegt, kan de ontzegging het geheel aan deelexamens omvatten.

  • 2 Indien de onregelmatigheid eerst wordt ontdekt na afloop van het examen, kan de examencommissie de kandidaat het diploma, bedoeld in artikel 28, of het certificaat, bedoeld in artikel 27 en de cijferlijst onthouden of kan zij bepalen, dat de betrokken kandidaat het diploma of het certificaat en de cijferlijst slechts kunnen worden uitgereikt na een hernieuwd examen in de door de examencommissie aan te wijzen onderdelen en op de door haar te bepalen wijze.

  • 3 De beslissing bedoeld in het eerste of tweede lid wordt terstond in afschrift toegezonden aan de voorzitter.

  • 4 De kandidaat kan tegen een beslissing van de examenleider en tegen een beslissing van de examencommissie, in beroep gaan bij de door de Informatie Beheer Groep in te stellen commissie van beroep. Van de commissie van beroep mogen leden van de examencommissie geen deel uitmaken. In overeenstemming met artikel 30a van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt het beroep binnen drie dagen nadat de beslissing aan de kandidaat is bekendgemaakt, schriftelijk ingesteld bij de commissie van beroep. De commissie stelt een onderzoek in en beslist binnen twee weken na ontvangst van het beroepsschrift, tenzij zij deze termijn gemotiveerd heeft verdaagd met ten hoogste twee weken. De commissie stelt bij haar beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het examen geheel of gedeeltelijk af te leggen of opnieuw af te leggen.

  • 5 Bij toepassing van het eerste en vierde lid ontvangt de kandidaat geen bericht over de resultaten van reeds gemaakt en ingeleverd werk. Evenmin kan hij een beroep doen op artikel 32, tweede lid.

Artikel 19

De voorzitter draagt er zorg voor dat de kandidaten voor de aanvang van het examen uitdrukkelijk opmerkzaam worden gemaakt op de voorschriften van de artikelen 17 en 18.

Artikel 20

De voorzitter kan toestaan dat een lichamelijk gehandicapte kandidaat het examen geheel of gedeeltelijk aflegt op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden die de lichamelijke gesteldheid van de kandidaat biedt. In dat geval bepaalt de voorzitter de wijze waarop het examen zal worden afgelegd.

Artikel 21

De voorzitter draagt er zorg voor dat het nazien en beoordelen van het examenwerk geschiedt door ten minste twee leden van de examencommissie.

Hoofdstuk IV. Beoordeling, vrijstelling, uitslag, diploma en cijferlijst

Artikel 22

  • 1 De beoordeling van de kandidaat wordt voor elk deelexamen uitgedrukt met behulp van de getallen 1 tot en met 10, waaraan de volgende betekenis toekomt: 1 = zeer slecht

    • 2 = slecht

    • 3 = zeer onvoldoende

    • 4 = onvoldoende

    • 5 = bijna voldoende

    • 6 = voldoende

    • 7 = ruim voldoende

    • 8 = goed

    • 9 = zeer goed

    • 10 = uitmuntend.

  • 2 Voor elk deelexamen wordt één cijfer vastgesteld.

Artikel 23

De examencommissie stelt na het examen het cijfer vast voor elk deelexamen voor iedere kandidaat en vermeldt dit cijfer op een cijferlijst volgens het door Onze Minister vastgestelde model, welke zo spoedig mogelijk na het examen aan de kandidaat wordt toegezonden.

Artikel 24

Nadat de kandidaat het deelexamen heeft afgelegd, stelt de examencommissie de uitslag vast. De kandidaat is geslaagd indien hij het cijfer 6 of hoger heeft behaald.

Artikel 25

  • 1 Nadat alle deelexamens zijn afgenomen en daarvan de uitslag is vastgesteld, wordt de uitslag van het examen vastgesteld door de examencommissie.

  • 2 De examinandus is geslaagd voor het examen indien hij voor alle deelexamens is geslaagd.

Artikel 27

  • 1 Aan de kandidaat die voor een deelexamen het cijfer 6 of hoger heeft behaald wordt een certificaat volgens het door Onze Minister vastgestelde model uitgereikt.

  • 2 Aan de kandidaat die voor de deelexamens, genoemd in artikel 10, onderdelen a tot en met d, het cijfer 6 of hoger heeft behaald, wordt op zijn verzoek een verklaring volgens het door Onze Minister vastgestelde model uitgereikt.

Artikel 28

Aan de kandidaat die is geslaagd voor het examen wordt het diploma volgens het door Onze Minister vastgestelde model uitgereikt.

Artikel 29

De diploma's, certificaten, verklaringen en cijferlijsten, bedoeld in de artikelen 23, 27 en 28 worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de examencommissie.

Hoofdstuk V. Overige bepalingen

Artikel 30

De voorzitter en de secretaris ondertekenen de door de Informatie Beheer Groep te verstrekken verzamellijst waarop het examennummer, de naam, voornamen en plaats en datum van geboorte van iedere geslaagde kandidaat zijn vermeld, alsmede de door iedere kandidaat behaalde cijfers. De voorzitter zendt de lijst zo spoedig mogelijk na afloop van het examen aan de Informatie Beheer Groep.

Artikel 31

  • 1 De examencommissie brengt na afloop van het examen aan Onze Minister en aan de Informatie Beheer Groep verslag uit over haar werkzaamheden.

  • 2 Onze Minister kan richtlijnen geven over de inrichting van het verslag.

Artikel 32

  • 1 Het werk van de kandidaat wordt tot ten minste drie maanden na verzending van de in artikel 23 bedoelde cijferlijst bewaard op een door de voorzitter te bepalen wijze.

  • 2 Een kandidaat kan zijn examenwerk over een of meer deelexamens inzien, mits hij binnen drie weken na de datum van het bekend maken van de uitslag bij aangetekende brief een verzoek daartoe richt aan de secretaris van de examencommissie en hij een bedrag van f 10,- aan de examencommissie heeft betaald.

  • 3 Onze Minister kan voorschriften geven over de wijze waarop het werk van de kandidaat na het verstrijken van de termijn genoemd in het eerste lid, wordt bewaard of vernietigd.

Artikel 33

De voorzitter draagt er zorg voor dat jaarlijks een volledig stel van de opgaven aan Onze Minister wordt toegezonden.

Artikel 34

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet en waaromtrent een onmiddellijke beslissing noodzakelijk is, beslist de voorzitter van de examencommissie. Zijn beslissing deelt hij zo spoedig mogelijk mede aan de leden van deze commissie en aan Onze Minister.

Hoofdstuk VI. Slot- en overgangsbepalingen

§ 1. Algemeen

Artikel 36

De Koninklijke besluiten van 25 augustus 1949 (Stb. J 407) en 26 augustus 1978 (Stb. 500) worden ingetrokken.

Artikel 37

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als "Staatsexamenbesluit SPD bedrijfsadministratie".

  • 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1981.

§ 2. Overgangsbepalingen met ingang van 1 januari 1981

Artikel 38

Voor het jaar 1981 wordt in artikel 8, eerste lid,

  • a. onder a en c voor "f 45,-" gelezen: f 37,50 en

  • b. onder b voor "f 80,-" gelezen: f 65,-.

Artikel 39

De zittingstermijn van de bij de inwerkingtreding van dit besluit zittende leden van de examencommissie eindigt op het bij hun benoemingsbesluit vermelde tijdstip, onverminderd artikel 2, tweede lid.

Artikel 40

  • 1 In 1981 wordt aan kandidaten gelegenheid gegeven tot het afleggen van het eerste gedeelte van het examen volgens de op 31 december 1980 geldende regeling.

  • 2 Indien een kandidaat in 1980 voor het eerste gedeelte van het examen is afgewezen en hij in 1981 of 1982 het examen aflegt volgens de bepalingen van dit besluit, is hij daarbij vrijgesteld van het opnieuw afleggen van het examen in die onderdelen waarvoor hij in 1980 een 6 of hoger heeft behaald.

  • 3 De kandidaat die in 1980 het eerste gedeelte van het examen heeft afgelegd en op grond daarvan niet tot het tweede gedeelte is toegelaten, doch die bij toepassing van de regels van artikel 25 van dit besluit met de toen behaalde cijfers wel tot het tweede gedeelte zou zijn toegelaten, wordt bij aanmelding vóór 1 maart 1982 vrijgesteld van het opnieuw afleggen van examen in de in artikel 10, eerste lid, genoemde onderdelen.

Artikel 41

  • 1 Tot het afleggen van het tweede gedeelte van het examen volgens de op 31 december 1980 geldende regeling kan worden toegelaten:

    • a. in 1981 en 1982 de kandidaat die is toegelaten tot het tweede gedeelte van het examen op grond van examinering voor het eerste gedeelte volgens de op 31 december 1980 geldende regeling;

    • b. in 1982 de kandidaat die is toegelaten tot het tweede gedeelte van het examen op grond van een in 1981 afgelegd aanvullend examen, bedoeld in artikel 43, eerste lid;

    • c. in 1982 de kandidaat die in 1979 of in 1980 het eerste gedeelte van het examen heeft afgelegd en niet is toegelaten tot het tweede gedeelte van het examen, doch voor het onderdeel recht I het cijfer 7 of hoger heeft behaald, mits hij in 1981 het eerste gedeelte van het examen aflegt volgens de bepalingen van dit besluit en op grond daarvan wordt toegelaten tot het tweede gedeelte van het examen.

  • 2 Indien een kandidaat in het jaar 1980 of 1981 is afgewezen voor het tweede gedeelte van het examen, afgelegd volgens de op 31 december 1980 geldende regeling, is hij gedurende de twee daarop volgende jaren vrijgesteld van het opnieuw afleggen van het examen in de onderdelen bedrijfsadministratie en bedrijfseconomie II voor zover hij daarvoor het cijfer 6 of hoger heeft behaald, tenzij hij in het eerste van die twee jaren het examen aflegt volgens de op 31 december 1980 geldende regeling.

Artikel 42

Vrijstellingen ingevolge artikel 9, derde lid, en artikel 10, derde lid, van het bij het Koninklijk besluit van 25 augustus 1949 (Stb. J 407) vastgestelde reglement blijven van kracht tot het einde van de termijn waarvoor zij zijn verleend.

Artikel 43

  • 1 Hij die met gunstig gevolg het eerste gedeelte van het examen heeft afgelegd volgens het op 30 april 1974 geldende reglement en programma en niet het tweede gedeelte van dit examen met gunstig gevolg heeft afgelegd, kan tot en met 1983 een aanvullend examen afleggen in de onderdelen statistiek en bedrijfscalculatie, ten einde te kunnen deelnemen aan het tweede gedeelte van het examen volgens de bepalingen van dit besluit.

  • 2 Vóór 15 februari van het jaar waarin de kandidaat aan het aanvullend examen wenst deel te nemen, meldt hij zich bij de voorzitter van de examencommissie.

  • 3 De examencommissie stelt het aanvullend examenprogramma vast en regelt dit examen.

  • 4 Artikel 31 van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 De kandidaat is voor het aanvullend examen geslaagd, indien de som van de voor de onderdelen behaalde cijfers ten minste 12 bedraagt en geen cijfer lager is dan 5.

  • 6 Aan de geslaagde kandidaat wordt een verklaring uitgereikt waarop de behaalde cijfers zijn vermeld.

Artikel 44

Een kandidaat die zich in 1981 of 1982 aanmeldt voor deelname aan het eerste of tweede gedeelte van het examen volgens de bepalingen van dit besluit en zich eveneens aanmeldt voor het eerste of tweede gedeelte van het examen volgens de op 31 december 1980 geldende regeling, wordt niet toegelaten tot het laatstbedoelde examen. Het daarvoor betaalde examengeld zal niet worden terugbetaald.

§ 3. Overgangsbepalingen met ingang van 1 augustus 1987

Artikel 45

Het behalen van een voldoende na 1 augustus 1984 doch voor 1 augustus 1987 voor een onderdeel als bedoeld in artikel 10, zoals dat luidde op 31 juli 1987 geldt als bezit van een certificaat als bedoeld in artikel 27, voor het desbetreffende deelexamen.

Artikel 46

Het bezit van een verklaring dat de vier onderdelen van het eerste gedeelte van het examen met goed gevolg zijn afgelegd, afgegeven op grond van artikel 25, zoals dat luidde op 31 juli 1987, geldt als bezit van certificaten, bedoeld in artikel 27 voor de deelexamens, bedoeld in artikel 10, onderdelen a tot en met d.

Artikel 47

Artikel 46 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van

  • a. degene die met gunstig gevolg het eerste gedeelte van het examen heeft afgelegd volgens het reglement, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 5 juli 1974 (Stb. 402), en het ter uitvoering daarvan vastgestelde programma;

  • b. degene die met gunstig gevolg het examen heeft afgelegd volgens het reglement en programma van het koninklijk besluit van 25 augustus 1949 (Stb. J 407) zoals voor 1 mei 1974 gold, en tevens met gunstig gevolg het aanvullend examen heeft afgelegd op grond van artikel IIIa van het koninklijk besluit van 5 juli 1974 (Stb. 402) dan wel op grond van artikel 43, eerste lid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 14 januari 1982

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

W. J. Deetman

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

P. H. van Zeil

Uitgegeven de vierde februari 1982

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter