Besluit van 28 april 1982, houdende vaststelling van de regeling betreffende de uitkering
die na het overlijden van Ministers, Commissarissen des Konings, krachtens Grondwet
of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen
zal worden uitgekeerd
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken a.i. van 30 december 1981,
nr. AB81/U2356, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken,
Afdeling Algemene en Juridische Zaken;
Overwegende dat het wenselijk is dat regelen worden gesteld betreffende de uitkering
die na het overlijden van Ministers, Commissarissen des Konings, krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen
zal worden uitgekeerd;
Gelet op artikel 57 van de Grondwet;
De Raad van State gehoord (advies van 1 april 1982, nr. 2012/12/8212);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 april 1982,
nr. AB82/729, Directoraat-Generaal voor Overheidspersoneelsbeleid, Directie Overheidspersoneelszaken,
Afdeling Algemene en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: