Regelen omtrent de voorbereiding en inrichting van waterkwaliteitsplannen

[Regeling vervallen per 22-12-2009.]
Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2005 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-07-1982 t/m 21-12-2009

Besluit van 7 juni 1982, houdende regelen omtrent de voorbereiding en inrichting van waterkwaliteitsplannen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 januari 1982, nr. R 02040, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne;

De Raad van de Waterstaat gehoord;

Gelet op de artikelen 11 en 12 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

De Raad van State gehoord (advies van 9 maart 1982, nr. 2038/16/8209);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 1 juni 1982, nr. RW 19943;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 22-12-2009]

In dit besluit wordt verstaan onder:

Wet: de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

waterkwaliteitsplan: een plan, als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van de Wet.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 22-12-2009]

  • 1 Bij de voorbereiding van een waterkwaliteitsplan worden geraadpleegd:

    • a. de beheerders van oppervlaktewateren die naar het oordeel van het gezag dat met de voorbereiding van het plan is belast rechtstreeks belang hebben bij het kwaliteitsbeheer van de oppervlaktewateren in het vast te stellen plangebied, dan wel wier beleid naar het oordeel van dat gezag van rechtstreeks belang is voor dat kwaliteitsbeheer;

    • b. de besturen der provincies waarover het plangebied zich uitstrekt en de besturen der provincies die aan het plangebied grenzen, dan wel, indien het betreft een door provinciale staten vast te stellen waterkwaliteitsplan, de besturen der provincies die aan het plangebied grenzen;

    • c. de besturen der gemeenten waarover het plangebied zich uitstrekt en de besturen der gemeenten die aan het plangebied grenzen;

    • d. de Ministers van Landbouw en Visserij, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, dan wel, indien het een door provinciale staten vast te stellen waterkwaliteitsplan betreft, de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en de eerdergenoemde Ministers.

  • 2 Indien in het vast te stellen plangebied grensvormende of grensoverschrijdende oppervlaktewateren zijn gelegen, worden de ten aanzien van die wateren bevoegde Duitse en Belgische autoriteiten geraadpleegd.

  • 3 Geraadpleegd worden voorts de betrokken Kamers van Koophandel en Fabrieken, het Landbouwschap, alsmede landelijke of provinciale organisaties op het gebied van het milieu, waterleidingbedrijven, houders van zweminrichtingen en andere organisaties en instellingen die daarvoor in aanmerking komen naar het oordeel van het gezag dat met de voorbereiding van het plan is belast.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 22-12-2009]

  • 1 Bij de voorbereiding van een waterkwaliteitsplan vindt een onderzoek plaats, dat ten minste omvat:

    • a. het resultaat van het beleid, dat ten aanzien van het kwaliteitsbeheer in de voorafgaande planperiode is gevoerd;

    • b. de bestaande en te verwachten lozingen op de oppervlaktewateren die zijn gelegen binnen het vast te stellen plangebied;

    • c. de bestaande functies en de bestaande waterkwaliteit van die oppervlaktewateren;

    • d. de bij de functies en de waterkwaliteit van die oppervlaktewateren betrokken belangen;

    • e. de uit die belangen voortvloeiende wensen ten aanzien van de functies en de waterkwaliteit van die oppervlaktewateren;

    • f. de technische mogelijkheden tot verwezenlijking van de onder e bedoelde wensen in de planperiode of daarna;

    • g. de kosten van investeringen die ter verwezenlijking van de onder e bedoelde wensen zouden moeten worden gedaan door de beheerders van die oppervlaktewateren en door degenen die op die oppervlaktewateren direct of indirect stoffen lozen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onder a, wordt voor de eerste vaststelling van het waterkwaliteitsplan als voorafgaande planperiode aangemerkt een periode van ten minste vijf jaar die voorafgaande aan de eerste planperiode is verstreken.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 22-12-2009]

  • 1 In een waterkwaliteitsplan worden vastgelegd:

    • a. het oppervlaktewater of het stelsel van oppervlaktewateren waarover zich het beleid ten aanzien van het kwaliteitsbeheer uitstrekt, alsmede de begrenzing van het plangebied.

    • b. de functies en eventuele ecologische doelstellingen, verbonden aan bepaalde oppervlaktewateren;

    • c. de kwaliteitsdoelstellingen waarop het beleid is gericht, met bepaling van een termijn daarvoor;

    • d. prioriteiten met betrekking tot het tegengaan van waterverontreiniging;

    • e. de algemene aard en omvang van de noodzakelijke zuiveringstechnische maatregelen, hetzij van de beheerders van oppervlaktewateren in het plangebied, hetzij van degenen die op de oppervlaktewateren direct of indirect stoffen lozen, alsmede van eventuele andere, aanvullende maatregelen van die waterbeheerders;

    • f. een raming van de totale kosten van de onder e bedoelde maatregelen die gedurende de planperiode zijn tot stand te brengen;

    • g. een raming van het verloop van de hoogte der krachtens artikel 17 van de Wet op te leggen verontreinigingsheffing.

  • 2 Bij het waterkwaliteitsplan wordt opgenomen de uitkomst van het in artikel 3, eerste lid, bedoelde onderzoek.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 22-12-2009]

In de uiteenzetting op de in artikel 4, eerste lid, omschreven hoofdelementen van het waterkwaliteitsplan wordt in het bijzonder aandacht geschonken aan:

  • a. de onderlinge afstemming van het beleid ten aanzien van het kwaliteitsbeheer en dat ten aanzien van het kwantiteitsbeheer;

  • b. de onderlinge afstemming tussen het beleid ten aanzien van het kwaliteitsbeheer in het plangebied en dat in de aangrenzende plangebieden alsmede, in voorkomend geval, dat in het aangrenzende Duitse of Belgische gebied;

  • c. de onderlinge afstemming tussen het waterkwaliteitsplan en andere milieuplannen onderscheidenlijk tussen het waterkwaliteitsplan en ruimtelijke plannen;

  • d. de natuurlijke gesteldheid van de bodem en de invloed daarvan op de waterkwaliteit, indien deze ertoe leiden dat aan kwaliteitsdoelstellingen een of meer kwaliteitsnormen worden verbonden die minder streng zijn dan de overeenkomstige normen die bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 13 van de Wet zijn vastgesteld doch ten aanzien waarvan bij die algemene maatregel van bestuur zodanige afwijking is toegelaten;

  • e. het financieel-economisch aspect van het plan vanwege de daaruit voortvloeiende lasten voor de beheerder van de oppervlaktewateren in het plangebied en voor degenen die op die oppervlaktewateren direct of indirect stoffen lozen;

  • f. de bezwaren die tijdig tegen het ontwerp-waterkwaliteitsplan zijn ingediend.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 22-12-2009]

  • 1 Bij een waterkwaliteitsplan worden toelichtende kaarten en overzichten gevoegd, die ten minste betrekking hebben op het plangebied, de kwaliteit van de daarin gelegen oppervlaktewateren en de lozingen die daarop plaatsvinden. Omtrent de inrichting van de kaart van het plangebied kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat regels stellen die in de Nederlandse Staatscourant worden bekendgemaakt.

  • 2 Bovendien wordt bij het ontwerp van een door provinciale staten vast te stellen waterkwaliteitsplan, indien het is voorbereid door gedeputeerde staten in het in artikel 12, vijfde lid, van de Wet bedoelde gemeenschappelijk overleg tussen hen en de besturen van openbare lichamen, een samenvatting gevoegd van het verloop en van de uitkomsten van dat overleg.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 22-12-2009]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit, met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 7 juni 1982

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

H. J. Zeevalking

Uitgegeven de negenentwintigste juni 1982

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter