Wet vervoer over zee

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2015.
Geldend van 01-07-2013 t/m 30-04-2016

Wet van 27 oktober 1982, houdende regelen inzake de zeevervoermarkt

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om, ter uitvoering van de verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 mei 1979, nummer 954/79 en van het op 6 april 1974 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences en met het oog op ontwikkelingen, waaronder de toename van de overheidsbemoeienis elders, op de internationale zeevervoermarkt, over te gaan tot het scheppen van wettelijke regelen voor de zeevervoermarkt;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Definities

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

schip: een schip in de zin van artikel 1, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

lijnvervoer: het vervoer tegen vaste vervoertarieven door scheepvaartondernemingen, die een geregelde dienst onderhouden tussen twee of meer havens.

Hoofdstuk II. Bepalingen inzake lijnvervoer

Artikel 2

  • 1 Een ieder die lijnvervoerdiensten per schip over zee van of naar Nederlandse havens aanbiedt, is verplicht, in Nederland gevestigde door Onze Minister aan te wijzen representatieve verladersorganisaties en individuele verladers, de vervoertarieven en overige vervoercondities, waartegen deze diensten worden aangeboden, op aanvraag mondeling en, desgewenst, schriftelijk mee te delen.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde vervoertarieven en vervoercondities schriftelijk zijn neergelegd mag voor de mededeling daarvan een vergoeding worden gevraagd die de kostprijs niet te boven gaat.

Artikel 3

  • 1 Een ieder die lijnvervoerdiensten per schip over zee van Nederlandse havens aanbiedt, is verplicht een beoogde algemene verhoging van de vervoertarieven of een beoogde wijziging in de overige vervoercondities, die een algemene verhoging van de vrachten ten doel of tengevolge heeft, binnen een door Onze Minister te bepalen termijn voor de datum van het ingaan van de verhoging of de wijziging, aan de in Nederland gevestigde door Onze Minister aan te wijzen representatieve verladersorganisaties schriftelijk mee te delen en, binnen dezelfde termijn, in door Onze Minister aan te wijzen dagbladen bekend te maken.

  • 2 Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde termijn per geografische markt verschillend vaststellen.

  • 3 Onze Minister kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in het eerste lid ook geldt voor een ieder die lijnvervoerdiensten per schip over zee naar Nederlandse havens aanbiedt.

  • 4 De toepassing van het derde lid kan worden beperkt tot een bepaalde geografische markt.

Artikel 4

  • 1 Een ieder die lijnvervoerdiensten per schip over zee van Nederlandse havens aanbiedt kan tijdelijke toeslagen op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde vervoertarieven berekenen ingeval van onvoorziene of buitengewone kostenstijgingen of een daling van de opbrengsten. Zulke toeslagen of wijzigingen daarvan mogen alleen worden berekend indien zij ten minste vijftien dagen voor de datum van ingang aan de in Nederland gevestigde door Onze Minister aan te wijzen representatieve verladersorganisaties, schriftelijk zijn meegedeeld en indien zij binnen dezelfde termijn in door Onze Minister aan te wijzen dagbladen zijn bekendgemaakt. De hiervoor genoemde termijn van 15 dagen behoeft niet in acht te worden genomen, indien uitzonderlijke omstandigheden een onmiddellijke invoering van de toeslag noodzakelijk maken, mits hiervan onverwijld melding wordt gemaakt aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister kan bepalen, dat de verplichting als bedoeld in het eerste lid ook geldt voor een ieder die lijnvervoerdiensten per schip over zee naar Nederlandse havens aanbiedt.

  • 3 De toepassing van het tweede lid kan worden beperkt tot een bepaalde geografische markt.

  • 4 Het is verboden de in het eerste lid bedoelde toeslagen of wijzigingen daarvan langer dan negentig dagen na hun inwerkingtreding te berekenen, tenzij de aanbieders van de dienst de op grond van het eerste lid aangewezen verladersorganisaties schriftelijk en gemotiveerd hebben meegedeeld waarom een voortzetting ervan noodzakelijk is.

Artikel 5

Onze Minister kan bepalingen van een lijnvervoerovereenkomst, die in strijd met de in artikel 3 en artikel 4 omschreven verplichtingen tot stand zijn gekomen, onverbindend verklaren.

Artikel 6

Ingeval krachtens artikel 5, bepalingen van een overeenkomst onverbindend zijn verklaard gelden voor die overeenkomst de vervoertarieven en overige vervoercondities, zoals die van kracht waren voordat een verhoging in strijd met artikel 3, of een toeslag of wijziging in strijd met artikel 4, werd toegepast.

Artikel 7

Gedragingen van personen, die partij zijn bij een overeenkomst, waarvan bepalingen krachtens artikel 5, onverbindend zijn verklaard en die strekken tot het naleven of doen naleven van die bepalingen, zijn verboden.

Hoofdstuk III. Prijsmaatregelen

Artikel 9

In overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, kan Onze Minister verbieden hogere of lagere dan door hem te bepalen vervoertarieven te berekenen voor door hem aangewezen vervoerdiensten per schip over zee van of naar Nederlandse havens indien naar zijn oordeel voor die vervoerdiensten zodanige vervoertarieven in rekening worden gebracht, of er aanwijsbare omstandigheden zijn op grond waarvan hij kan vermoeden dat voor die vervoerdiensten zodanige vervoertarieven in rekening zullen worden gebracht, dat de betreffende zeevervoermarkt in ernstige mate wordt verstoord of kan worden verstoord.

Hoofdstuk IV. Ladingverdeling

Artikel 10

  • 1 In overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken kan Onze Minister, indien naar zijn oordeel:

    • 1°. er een ernstige verstoring van de zeevervoermarkt bestaat of dreigt of

    • 2°. zulks ten behoeve van de uitvoering van een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie betrekking hebbende op het vervoer ter zee wenselijk is,

      • a. regels stellen omtrent de ladingverdeling van het zeevervoer van Nederlandse havens naar havens van een bepaald land of van een bepaalde groep landen en van het zeevervoer van havens van een bepaald land of een bepaalde groep van landen naar Nederlandse havens;

      • b. bepalen dat iedere scheepvaartonderneming die aan het onder a. omschreven vervoer deelneemt alleen vervoerdiensten van of naar Nederlandse havens mag aanbieden met inachtneming van een maximum of minimum aantal afvaarten per jaar;

      • c. voor ieder schip van een scheepvaartonderneming die aan het onder a. omschreven vervoer deelneemt een maximum of minimum vervoercapaciteit vaststellen;

      • d. voor iedere scheepvaartonderneming, die aan het onder a. omschreven vervoer deelneemt, het in te zetten scheepstype voorschrijven.

  • 2 Krachtens het eerste lid vastgestelde besluiten kunnen beperkt zijn tot een bepaalde categorie van het zeevervoer of tot het vervoer van bepaalde goederen.

  • 3 Gedragingen die strekken tot het niet naleven of niet doen naleven van het krachtens het eerste lid bepaalde zijn verboden.

Hoofdstuk V. Vergunningen

Artikel 12

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken, kunnen Wij, indien er naar Ons oordeel een zeer ernstige verstoring van de zeevervoermarkt bestaat of dreigt, verbieden, zonder vergunning van Onze Minister goederen of personen per schip over zee van of naar Nederlandse havens te vervoeren.

  • 2 De maatregel als bedoeld in het vorige lid kan omstandigheden vermelden, die afwezig dienen te zijn voor het verlenen van een vergunning.

  • 3 Een op grond van het eerste lid gesteld verbod kan beperkt worden tot een bepaalde geografische markt, tot een bepaalde categorie van het zeevervoer of tot het vervoer van bepaalde goederen.

Artikel 14

  • 1 Een maatregel als bedoeld in artikel 12, eerste lid, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.

  • 2 Hij vervalt, behoudens eerdere intrekking, drie jaren na zijn inwerkingtreding, tenzij bij wet anders wordt bepaald.

Artikel 15

De vergunning als bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Voorschriften en beperkingen kunnen met name betrekking hebben op een minimum of maximum aantal afvaarten per jaar, een minimum of een maximum vervoercapaciteit per schip, het in te zetten scheepstype of de minimaal of maximaal te berekenen vervoertarieven.

Artikel 16

  • 1 Onze Minister verleent een vergunning als bedoeld in artikel 12, eerste lid, indien naar zijn oordeel:

    • a. het vervoer waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet zal leiden tot overcapaciteit op de betreffende zeevervoermarkt en

    • b. het vervoer waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet zal geschieden tegen zodanig lage vervoertarieven of overige vervoercondities, dat deelneming aan het vervoer op de betreffende zeevervoermarkt voor andere betrokken scheepvaartondernemingen ernstig in gevaar kan worden gebracht en

    • c. het vervoer waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, niet zal worden uitgevoerd tegen zodanig hoge vervoertarieven of overige vervoercondities, dat daardoor de belangen van de verladers ernstig in gevaar kunnen worden gebracht en

    • d. andere, bij een maatregel als bedoeld in artikel 12, eerste lid, bepaalde omstandigheden afwezig zijn.

  • 2 Bij of krachtens een maatregel als bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan worden bepaald, welke gegevens bij het aanvragen van een vergunning dienen te worden verstrekt. Onder gegevens, waarvan de verstrekking wordt voorgeschreven, kunnen over te leggen bewijsstukken zijn begrepen.

  • 3 Vergunningen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, worden verleend voor een bepaalde, daarin genoemde, termijn van ten hoogste drie jaren. Zij kunnen worden verlengd.

  • 4 Onze Minister kan een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a. indien de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • b. wegens niet uitoefenen van het vervoer;

    • c. wegens uitoefening van het vervoer in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften;

    • d. wegens niet-inachtneming van aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen;

    • e. indien de voor de verkrijging daarvan verstrekte gegevens zo onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden bekend waren geweest;

    • f. indien een in deze wet geregeld belang dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt.

  • 5 Een beschikking houdende intrekking of wijziging krachtens het vierde lid onder letter f. wordt niet genomen dan nadat de vergunninghouder van het voornemen tot intrekking of wijziging en van de gronden daarvoor in kennis is gesteld en in de gelegenheid is gesteld daarover zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 17

Het is verboden terzake van een aanvraag voor een vergunning onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken of te doen verstrekken.

Artikel 18

  • 1 Onze Minister kan, wanneer hij overweegt een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 12, eerste lid, te doen en naar zijn oordeel een gewichtige reden een onmiddellijke voorziening eist, in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken, bij besluit regels overeenkomstig de in overweging zijnde maatregel vaststellen alsmede in een bestaande maatregel vervatte regels buiten werking stellen of wijzigen.

Artikel 19

Een besluit als bedoeld in artikel 18, eerste lid, blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 12, eerste lid, die hetzelfde onderwerp betreft, in werking treedt, doch uiterlijk tot tien maanden na het in werking treden van het besluit.

Hoofdstuk Va. Compenserende rechten

Artikel 19a

Indien ter zake van het vervoer van goederen bij een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen op grond van de Verordening (EEG) nr. 4057/86 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986, betreffende oneerlijke tariefpraktijken in het vervoer over zee (PbEG L 378) een compenserend recht is ingesteld, wordt dit recht namens Onze Minister opgelegd door de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet.

Artikel 19b

  • 2 Met betrekking tot de heffing en de invordering van compenserende rechten als bedoeld in artikel 19a zijn de artikelen 189 tot en met 200 van de verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (PbEG L 302) en de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot de aangifte van een voorgenomen vervoer als bedoeld in artikel 19a en met betrekking tot daarmee samenhangende onderwerpen.

Artikel 19c

Onze Minister kan van de verschuldigheid van een compenserend recht vrijstelling en op aanvraag ontheffing verlenen, voor zover daartoe ingevolge de betrokken verordening de mogelijkheid bestaat.

Hoofdstuk VI. Regels inzake maatregelen van buitenlandse overheden

Artikel 20

  • 1 Het is verboden maatregelen of beslissingen van een andere staat, die betrekking hebben op het zeevervoer van en naar Nederlandse havens, ten aanzien van:

    • a. prijsvorming;

    • b. condities waartegen het vervoer plaatsvindt;

    • c. aantal afvaarten;

    • d. capaciteit per schip;

    • e. ladingverdeling;

    na te leven.

  • 2 Onder het in het eerste lid genoemde verbod valt niet:

    • a. het geven van inlichtingen uit in de betreffende staat aanwezige boeken, bescheiden of andere bronnen;

    • b. het naleven van maatregelen of beslissingen van een staat ten aanzien van een zeeschip dat de vlag van die staat voert;

    • c. het naleven van maatregelen of beslissingen van een staat die uitvoering geven aan een volkenrechtelijke overeenkomst of een volkenrechtelijk besluit waarbij Nederland en de betreffende staat partij zijn, betrekking hebbende op het vervoer over zee.

  • 3 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken, op een daartoe strekkend verzoek vrijstelling of ontheffing verlenen van het in het eerste lid omschreven verbod.

Hoofdstuk VII. Vrijstellingen en ontheffingen

Artikel 21

Onze Minister kan vrijstelling verlenen van:

Artikel 22

Onze Minister kan, op aanvraag, ontheffing verlenen van:

Artikel 23

Vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 24

  • 1 Onze Minister kan een krachtens deze wet verleende ontheffing intrekken, indien de voor de verkrijging daarvan verstrekte gegevens zo onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden bekend waren geweest.

  • 2 Onze Minister kan ontheffingen intrekken indien een in deze wet geregeld belang dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt. Een dergelijke intrekking vindt niet plaats dan nadat de houder van de ontheffing van het voornemen tot intrekking en van de gronden daarvoor in kennis is gesteld en in de gelegenheid is gesteld daarover zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 25

Het is verboden terzake van een aanvraag voor een ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.

Artikel 26

  • 1 Bij of krachtens besluiten als bedoeld in artikel 9, of artikel 10, eerste lid, kan worden bepaald welke gegevens voor het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in artikel 22, dienen te worden verstrekt.

  • 2 Onze Minister kan bepalen welke gegevens voor het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in artikel 20, vierde lid, dienen te worden verstrekt.

  • 3 Onder gegevens, waarvan de verstrekking wordt voorgeschreven, kunnen over te leggen bewijsstukken zijn begrepen.

Hoofdstuk IX. Het verstrekken van inlichtingen

Artikel 28

  • 2 Onze Minister kan, indien een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, betrekking hebbend op enig in deze wet geregeld onderwerp, dit vereist, van een ieder, die bij het vervoer op een door hem te omschrijven zeevervoermarkt is betrokken, de inlichtingen verlangen die hij nodig acht om te kunnen voldoen aan de in die afspraak of dat besluit neergelegde verplichtingen.

Artikel 29

  • 1 Onze Minister kan, indien er aanwijsbare omstandigheden zijn op grond waarvan hij kan vermoeden, dat er aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 5, artikel 9, artikel 10, eerste lid, artikel 12, eerste lid, artikel 18, eerste lid, artikel 20, vierde lid, of artikel 21, van de naar zijn oordeel bij het vervoer op een door hem te omschrijven zeevervoermarkt betrokkenen inzage van alle boeken en bescheiden verlangen, waarvan hij raadpleging nodig acht om zich van het al of niet gegrond zijn van zijn vermoeden te overtuigen.

  • 2 Onze Minister kan, indien een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, betrekking hebbend op enig in deze wet geregeld onderwerp, dit vereist, van de naar zijn oordeel bij het vervoer op een door hem te omschrijven zeevervoermarkt betrokkenen, inzage van alle boeken en bescheiden verlangen, waarvan hij de raadpleging nodig acht om te kunnen voldoen aan in die afspraak of dat besluit neergelegde verplichtingen.

  • 3 Het inzien van de boeken en bescheiden kan hij opdragen aan voor ieder afzonderlijk geval schriftelijk aan te wijzen personen.

  • 4 Deze personen hebben te allen tijde toegang tot elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, waarvan betreding naar hun redelijk oordeel voor de vervulling van hun taak nodig is. Zonodig verschaffen zij zich toegang, alsmede inzage van boeken en bescheiden, met behulp van de sterke arm.

Artikel 30

  • 1 Een ieder van wie op grond van artikel 28 inlichtingen zijn verlangd, is verplicht deze inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken op de wijze en binnen de termijn, door Onze Minister te bepalen.

  • 2 Een ieder van wie op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, inzage in boeken en bescheiden is verlangd, is verplicht deze te verlenen met inachtneming van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen.

  • 3 Zij, die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het geven van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts inzage van de in artikel 29, eerste en tweede lid, bedoelde boeken en bescheiden weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding hen daartoe noopt.

Artikel 31

  • 1 Onze Minister kan bepalen, dat een ieder die bij het vervoer op een door hem te omschrijven zeevervoermarkt is betrokken, verplicht is een bij besluit nader te omschrijven administratie te voeren.

  • 2 Een ieder die ingevolge een besluit op grond van het eerste lid een administratie voert of heeft gevoerd, is verplicht de bescheiden, waaruit die administratie bestaat, gedurende twee jaar na het kalenderjaar, waarop zij betrekking hebben, in Nederland te bewaren.

Hoofdstuk X. Bemiddeling

Artikel 32

  • 1 Op de tenuitvoerlegging van een aanbeveling, voor zover die bindend is overeenkomstig de artikelen 37 en 39 van het op 6 april 1974 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, met bijlage, (Trb. 1980, 165) en die is gegeven in een bemiddelingsprocedure in Nederland, zijn de artikelen 1062, 1063 en 1071 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk XII. Slotbepalingen

Artikel 37

  • 1 Onze Minister brengt jaarlijks aan de Staten-Generaal verslag uit over de toepassing van deze wet. Dit verslag wordt overgelegd bij de indiening van de begroting.

  • 2 Gegevens betreffende bepaalde ondernemingen worden niet vermeld op zodanige wijze dat daaruit blijkt of gemakkelijk is af te leiden op welke onderneming zij betrekking hebben. Gegevens, waarvan bekendmaking naar het oordeel van Onze Minister redelijke zakenbelangen nodeloos zou kunnen schaden, worden niet vermeld.

Artikel 39

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 42

De artikelen van deze wet treden in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 27 oktober 1982

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

H. J. Zeevalking

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. van den Broek

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

W. Dik

Uitgegeven de vijfentwintigste november 1982

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes