Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze wet wordt verstaan onder:
Onze minister:
Onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
inspectie of inspecteur:
de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, voor zover belast met taken op het gebied van het speciaal onderwijs en voortgezet
speciaal onderwijs;
school:
een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a, b, c, f, h, j, k, m of n, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld
in artikel 8, eerste lid tweede volzin, tenzij het tegendeel blijkt;
basisschool:
een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
speciale school voor basisonderwijs:
een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
school voor voortgezet onderwijs:
een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
instelling:
instelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin;
openbare school:
-
a. een door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;
-
b. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 50 in stand gehouden school; dan wel
-
c. een door een stichting als bedoeld in artikel 28 of artikel 51 in stand gehouden school;
bijzondere school:
door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een
stichting als bedoeld in artikel 51, in stand gehouden school;
openbare rechtspersoon:
een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 50;
bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen voor wat betreft:
ouders:
ouders, voogden of verzorgers;
schooljaar:
het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;
personeel:
-
a. de benoemde directeur, het personeel benoemd in een functie voor het geven van onderwijs
en het personeel benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs;
-
b. het onder a bedoelde personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld, tenzij het betreft
de toepassing van de artikelen 33, 33a, 34, 37, 38, 55, 56, eerste en tweede lid, 62, eerste tot en met vierde lid, 63 tot en met 65, 69, 132 en 133, voor zover niet anders is bepaald, en de toepassing van daarmee verband houdende
wettelijke bepalingen;
schoolplan:
een schoolplan als bedoeld in artikel 21. Onder schoolplan wordt tevens verstaan instellingsplan, tenzij het tegendeel blijkt;
commissie voor de indicatiestelling:
een commissie als bedoeld in artikel 28c.