Belastingplicht van sportverenigingen

Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015 en zichtdatum 22-09-2024.
Geldend van 31-01-1983 t/m heden

Belastingplicht van sportverenigingen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten
  • 1. Bij de toepassing van artikel 2, eerste lid, letter d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kan het zich voordoen dat binnen het lichaam, waarvan de belastingplicht ter beoordeling staat, verscheidene, naar hun aard verschillende, activiteiten onderkend kunnen worden.

    In beginsel zal dan de toetsing, of sprake is van het drijven van een onderneming, op elk van die activiteiten afzonderlijk plaats vinden. In het bijzonder zal indien ter zake van een der activiteiten een winststreven geconstateerd kan worden, belastingplicht niet achterwege kunnen blijven uitsluitend op grond van het feit dat het lichaam als geheel niet naar winst streeft.

  • 2. Er kunnen zich echter gevallen voordoen, waarin de activiteiten weliswaar naar hun aard verschillen, maar overigens zodanig sterk met elkaar verweven zijn, dat een gescheiden beoordeling niet aan de orde is. Dit zal met name het geval kunnen zijn indien het lichaam bij het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer met zijn geheel aan activiteiten als eenheid optreedt.

  • 3. Sportverenigingen die een kantine exploiteren, richten zich in nagenoeg alle gevallen op het met die exploitatie behalen van een batig saldo dat dan aangewend pleegt te worden ten behoeve van de overige activiteiten van de vereniging. Zou de kantine-exploitatie op zich beschouwd worden, dan zou in veel gevallen voldoende grond bestaan om te spreken van het drijven van een onderneming.

  • 4. Indien een dergelijke vereniging evenwel als geheel wordt beschouwd zal in de regel van een winststreven, ook feitelijk, niet gesproken kunnen worden. Voorts zal, zolang de vereniging zich beperkt tot de sportieve en de daarmee direct samenhangende activiteiten, van een in concurrentie treden in de zin van artikel 4 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 evenmin gesproken kunnen worden.

  • 5. Omtrent de belastingplicht van sportverenigingen met kantine-exploitatie heeft overleg plaatsgevonden met de Nederlandse Sport Federatie. Dit overleg leidde tot de overtuiging, dat de kantine-exploitatie van de sportvereniging in het algemeen afhankelijk van en gelijktijdig met de sportieve activiteiten van de vereniging plaats vindt. Ik ben derhalve van oordeel dat sportverenigingen die een kantine exploiteren, en die voldoen aan de in lid 6 vermelde voorwaarden, voor de beoordeling van mogelijke belastingplicht op dit punt als een geheel dienen te worden beschouwd. Dit leidt er toe dat sportverenigingen – ook indien zij een kantine exploiteren – in het algemeen niet aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen zullen zijn.

    (Zie ook het besluit van 3 mei 1971, nr. B71/3809).

  • 6. De hierboven bedoelde voorwaarden zijn:

    • a. de kantine-exploitatie vormt een normale nevenactiviteit van de sportvereniging;

    • b. buiten het gebruik van de kantine voor het verenigingsleven in besloten kring, vindt openstelling van de kantine slechts plaats in rechtstreeks verband (ook qua tijdsduur) met de sportieve activiteiten van de vereniging;

    • c. de kantine noch daartoe behorende (delen van de) inventaris worden al dan niet tegen vergoeding ter beschikking van derden gesteld;

    • d. het exploitatieresultaat wordt uitsluitend aangewend ten behoeve van de primaire activiteit van de sportvereniging.

  • 7. Sportverenigingen op wie de overeenkomst tussen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond en het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven van 9 juni 1982 van toepassing is, worden geacht – indien en zolang zij handelen in overeenstemming met bedoelde overeenkomst – aan bovenstaande voorwaarden te voldoen.

    De tekst van deze overeenkomst gaat als bijlage hierbij.

  • 8. De Nederlandse Sport Federatie heeft toegezegd te zullen bevorderen dat ook (de) andere sportbonden komen tot overeenkomsten met het Bedrijfschap Horeca. Indien de inhoud van deze overeenkomsten zodanig is dat sportverenigingen, die de bepalingen van de overeenkomst naleven, naar mijn oordeel voldoen aan de in het zesde lid omschreven voorwaarden, zal ik u daarvan in kennis stellen.

Bijlage 1. Overeenkomst

De Koninklijke Nederlandsche Voetbalbond, gevestigd te Zeist en ten deze vertegenwoordigd door de Sectie Amateurvoetbal partij te ener zijde, verder te noemen KNVB,

en

Het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven, gevestigd te ’s-Gravenhage en ten deze krachtens art. 107 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vertegenwoordigd door zijn voorzitter, partij ter andere zijde, verder te noemen Bedrijfschap Horeca,

overwegende dat

partijen het gewenst achten aan de bij de KNVB aangesloten verenigingen – hierna te noemen vereniging – richtlijnen te verstrekken ten aanzien van het exploiteren van hun kantines, clubgebouwen en daarmee vergelijkbare inrichtingen – hierna te noemen kantines –,

– partijen het gewenst achten dat over deze richtlijnen tussen hen overeenstemming bestaat,

komen het volgende overeen:

Artikel 1

Ervan uitgaande, dat de doelstelling van een in de aanhef bedoelde vereniging is het doen beoefenen en het bevorderen van de voetbalsport, alsmede het stimuleren en organiseren van activiteiten die in het kader van de voetbalsport de ontwikkeling, vorming en recreatie van de mens beogen, dient het exploiteren van een kantine uitsluitend te geschieden in het kader van die doelstelling.

Artikel 2

Een vereniging onthoudt zich van commerciële horeca-activiteiten, alsmede van het aantrekken van activiteiten, die niet in overeenstemming zijn met haar doelstelling.

Het Bestuur van de vereniging dient erop toe te zien, dat de kantine uitsluitend wordt benut voor het houden van bijeenkomsten, welke gerekend kunnen worden te vallen binnen haar doelstelling.

Artikel 3

Buiten de doelstelling van een vereniging vallen:

bruiloften, alsmede (feestelijke) bijeenkomsten voor niet-leden alsmede recepties en partijen voorzover deze worden gehouden wegens gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer.

Artikel 4

De vereniging zal slechts in het kader van de plaatsvindende activiteiten, welke verband houden met de doelstelling en uitsluitend aan personen, die actief dan wel passief bij deze activiteiten betrokken zijn, consumpties verstrekken.

Artikel 5

Voorzover niet binnen de doelstelling vallend, zal de kantine en/of de inventaris, met name het meubilair en het serviesgoed, niet door de vereniging aan derden worden verhuurd of ter beschikking gesteld.

Artikel 6

De verstrekking van consumpties in de kantine geschiedt behoudens bijzondere omstandigheden, uitsluitend een uur vóór, tijdens en een uur na het wedstrijdgebeuren, of trainingsuren dan wel tijdens de andere activiteiten binnen het kader van de doelstelling van de vereniging.

Onder het wedstrijdgebeuren wordt mede verstaan de activiteiten die duidelijk verbonden zijn aan de wedstrijd, zoals het omkleden en het opruimen van de kleedkamers.

Artikel 7

Het Bedrijfschap Horeca erkent, dat de verstrekking van consumpties bij activiteiten, welke in het kader van de doelstelling der vereniging plaatsvinden, een normaal onderdeel uitmaakt van de exploitatie van de kantine, voorzover deze verstrekking geschiedt met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde, en derhalve als niet-bedrijfsmatig en niet-concurrerend beschouwd moet worden, hetgeen in het algemeen niet leidt tot een verplichte inschrijving bij het Bedrijfschap.

Artikel 8

Overtreding van het bepaalde in deze overeenkomst kan door het Bedrijfschap Horeca gemeld worden bij de KNVB, welke instelling de geëigende maatregelen neemt om de betreffende vereniging te wijzen op haar verantwoordelijkheid, en de mogelijke consequenties van het handelen in strijd met deze overeenkomst.

Artikel 9

In geval van twijfel kan een vereniging in overleg treden met de KNVB, welke, zo nodig na overleg met het Bedrijfschap Horeca, de vereniging zal informeren over de bedoeling van deze overeenkomst.

Artikel 10

De KNVB verbindt zich te bevorderen, dat de in deze overeenkomst opgenomen bepalingen zoveel mogelijk worden overgenomen door de verenigingen.

Artikel 11

Deze overeenkomst laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van de vereniging ten aanzien van de naleving van de bepalingen van de Drank- en Horecawet, de gemeentelijke verordeningen, alsmede van de met gemeentelijke instanties of anderen aangegane overeenkomsten.

Artikel 12

Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar ingaande 1 juli 1982. De overeenkomst zal worden geacht te zijn verlengd, telkens voor de periode van één jaar, indien geen der partijen uiterlijk vóór 1 april van enig jaar de overeenkomst schriftelijk heeft opgezegd.

Aldus overeengekomen en voor accoord ondertekend,

namens het Bedrijfschap Horeca

namens de KNVB