Heffing van omzetbelasting ten aanzien van creditcards

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010 en zichtdatum 23-11-2024.
Geldend van 23-03-1983 t/m heden

Heffing van omzetbelasting ten aanzien van creditcards

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Er zijn organisaties die zgn. credit-cards uitgeven. Deze kaarten geven de houder het recht in een aantal hotels, restaurant en winkels in verschillende landen goederen of diensten te betrekken zonder daarvoor contant te betalen. De voor de goederen of diensten verschuldigde prijs wordt door de organisatie die de kaarten uitgeeft, aan de leverancier c.q. dienstverrichter betaald. De houder van de kaart krijgt van de organisatie periodiek een afrekening waarop de door hem verrichte aankopen in rekening worden gebracht. De organisatie die de kaarten uitgeeft berekent aan de houder van de kaart een bedrag aan entreegeld en een jaarlijkse vergoeding. Voorts wordt aan de ondernemer die op vertoon van de kaart aan de houder daarvan goederen levert of diensten verricht een vergoeding in rekening gebracht die doorgaans afhankelijk is van de voor de goederen of diensten berekende prijs. Deze vergoeding wordt geëffectueerd door bij betaling van de prijs aan de ondernemer het aan de organisatie toekomende bedrag in mindering te brengen.

De vraag is gesteld of ter zake van de vergoedingen, die door de organisatie die de kaarten uitgeeft worden ontvangen, omzetbelasting verschuldigd is.

Met betrekking tot de van de kaarthouders ontvangen bedragen is naar mijn oordeel sprake van een vergoeding voor een dienst, bestaande uit het gelegenheid geven tot het betrekken van goederen en diensten zonder directe betaling. Deze dienst heeft het karakter van krediet-verlening en valt als zodanig onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter j, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Ten aanzien van de vergoedingen die van ondernemers die de kaarten accepteren worden ontvangen, ben ik van mening dat deze eveneens de vergoeding vormen voor een dienst. Mede gelet op hetgeen in het Raadgevend Comité voor de BTW met betrekking tot de handelwijze ter zake in andere EG-lidstaten is gebleken, dient het standpunt te worden ingenomen dat deze dienst overwegend het karakter van een handeling in het betalingsverkeer heeft als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter j, van de wet en mitsdien eveneens is vrijgesteld van omzetbelasting. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat aan de overeenkomst tussen de organisatie en de desbetreffende ondernemer mogelijk enige andere aspecten zijn te onderkennen, zoals bijvoorbeeld een eventuele omzetbevorderende werking van het accepteren van de kaarten door de ondernemers.

Wellicht ten overvloede merk ik hierbij nog op, dat ondernemers die de kaarten accepteren de omzetbelasting dienen te berekenen over de ter zake van de levering of dienst aan de afnemer in rekening gebrachte vergoeding. Op dit bedrag mag uiteraard niet in mindering worden gebracht de aan de organisatie die de kaart uitgeeft, toekomende vergoeding voor de door deze jegens de leverancier of dienstverrichter verrichte dienst.

Het door die organisatie ingehouden bedrag vloeit immers voort uit een andere rechtsverhouding dan die tussen de kaarthouder en leverancier of dienstverrichter. Het vorenstaande geldt zowel ten aanzien van ondernemers die het kasstelsel toepassen als ten aanzien van leveranciers die het factuurstelsel toepassen.