Stb. 2010, 233, datum inwerkingtreding 25-06-2010, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2008.
1 Aan de ambtenaar wiens bezoldiging in een periode van twee jaar door het één of meer
keer beëindigen of verminderen van één of meer toelagen of toeslagen, als genoemd
in artikel 2, onder f, als gevolg van een reorganisatie een blijvende verlaging ondergaat, welke ten minste
3% bedraagt van de som van het salaris en een periodieke toeslag, wordt een aflopende
toelage toegekend.
2 De berekeningsbasis voor de aflopende toelage is het bedrag dat de ambtenaar over
de 36 kalendermaanden, voorafgaande aan de datum waarop de eerste verlaging van zijn
bezoldiging intreedt, gemiddeld per maand aan toelagen of toeslagen, als genoemd in
artikel 2, onder f, heeft genoten, verminderd met hetgeen de ambtenaar daadwerkelijk aan toelagen of
toeslagen, als genoemd in artikel 2, onder f, na de bedoelde verlagingen geniet. De
in de vorige zin genoemde periode van 36 kalendermaanden wordt verkort voor zover
de betrokken ambtenaar korter in dienst is geweest.
3 De aflopende toelage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt gedurende het eerste jaar
100%, het tweede jaar 75%, het derde jaar 50% en het vierde jaar 25% van de berekeningsbasis.
4 De aflopende toelage, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien de
beëindigde of verminderde toelagen of toeslagen, genoemd in artikel 2, onder f, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering
ervan, gedurende tenminste twee jaren zonder onderbreking van langer dan twaalf maanden
zijn genoten.
5 Indien aanspraak bestaat op de aflopende toelage, bedoeld in dit artikel, bestaat
geen aanspraak op de aflopende toelage, bedoeld in artikel 18.
6 Onze Minister kan voor de toepassing van dit artikel nadere regels stellen.