Stb. 2007, 351, datum inwerkingtreding 10-10-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-12-2006.
1 De ambtenaar heeft recht op een vakantie-uitkering ten bedrage van 8% van de door
hem genoten bezoldiging.
2 De vakantie-uitkering per maand bedraagt ten minste € 139,96 vermenigvuldigd met de
voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Bij genot van slechts een gedeelte van
zijn bezoldiging, op andere gronden dan vermeld in het derde lid, wordt de vakantie-uitkering
naar evenredigheid verminderd.
3 Wanneer de ambtenaar op grond van de artikelen 17 tot en met 20d of van artikel 37
van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of op grond van bepalingen van dezelfde
strekking in een soortgelijke regeling slechts een gedeelte van zijn bezoldiging geniet,
wordt hij voor de toepassing van het eerste lid geacht in het genot van zijn volle
bezoldiging te zijn, met dien verstande dat wanneer het feitelijke genot van de bezoldiging
is teruggebracht tot het bedrag van het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de
pensioenbijdrage, hij voor de toepassing van het eerste lid wordt geacht geen bezoldiging
te genieten.
Stb. 2007, 351, datum inwerkingtreding 10-10-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.
1 De ambtenaar heeft recht op een vakantie-uitkering ten bedrage van 8% van de door
hem genoten bezoldiging.
2 De vakantie-uitkering per maand bedraagt ten minste € 150,65 vermenigvuldigd met de
voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Bij genot van slechts een gedeelte van
zijn bezoldiging, op andere gronden dan vermeld in het derde lid, wordt de vakantie-uitkering
naar evenredigheid verminderd.
3 Wanneer de ambtenaar op grond van de artikelen 17 tot en met 20d of van artikel 37
van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of op grond van bepalingen van dezelfde
strekking in een soortgelijke regeling slechts een gedeelte van zijn bezoldiging geniet,
wordt hij voor de toepassing van het eerste lid geacht in het genot van zijn volle
bezoldiging te zijn, met dien verstande dat wanneer het feitelijke genot van de bezoldiging
is teruggebracht tot het bedrag van het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de
pensioenbijdrage, hij voor de toepassing van het eerste lid wordt geacht geen bezoldiging
te genieten.