Wet voorkoming verontreiniging door schepen

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2007. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-1997 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Wet van 14 december 1983, houdende regelen ter voorkoming van verontreiniging door schepen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in verband met de bekrachtiging van het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187), zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188), regelen vast te stellen teneinde uitvoering te kunnen geven aan de bepalingen van dit Verdrag en Protocol voor Nederland;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2007. Zie het overzicht van wijzigingen]

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. inspecteur-generaal: inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;

  • c. de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat: de door Onze Minister aangewezen ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;

  • d. Verdrag: het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen,met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188);

  • e. VN-Zeerechtverdrag: het op 10 december 1982 te Montego-Bay totstandgekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83);

  • f. SOLAS-verdrag: het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen;

  • g. richtlijn havenontvangstvoorzieningen: de bij regeling van Onze Minister aangewezen richtlijn;

  • h. schadelijke stof: stof die valt onder het toepassingsbereik van Bijlage I, II, III, IV of V van het Verdrag.

  • i. ballastwater: water met daarin zwevende deeltjes dat aan boord wordt genomen teneinde de trim, helling, diepgang, stabiliteit van of krachten op het schip te beheersen;

  • j. sedimenten: alle bezinksels uit het ballastwater van een schip;

  • k. schip: elk vaartuig, van welk type ook, dat op zee wordt gebruikt waaronder begrepen draagvleugelboten, luchtkussenvoertuigen, afzinkbare vaartuigen en drijvend materieel, alsmede installaties gedurende de tijd dat zij drijven, behoudens wanneer het schip als hierboven bedoeld boven de zeebodem is geplaatst voor het instellen van een onderzoek naar de aanwezigheid van delfstoffen of voor het winnen daarvan;

  • l. Nederlands schip: een schip dat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren;

  • m. buitenlands schip: een schip, niet zijnde een Nederlands schip en een schip als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES;

  • n. pleziervaartuig: schip, bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding, ongeacht het type en de wijze van voortstuwing;

  • o. vissersvaartuig: schip, uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;

  • p. scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en valt onder de reikwijdte van de Bijlagen I, IV en V van het Verdrag, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

  • q. ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

  • r. lozen: elk vrijkomen van een schip van schadelijke stoffen, ballastwater of sedimenten, hoe ook veroorzaakt, waaronder begrepen ontsnappen, overboord zetten, wegvloeien, weglekken, pompen of ledigen;

  • s. voorval: een gebeurtenis die er daadwerkelijk toe leidt of er vermoedelijk toe zal leiden dat in zee wordt geloosd;

  • t. haven: een rede, pier of steiger en in het algemeen iedere plaats, al of niet in zee, waar schepen ligplaats kunnen hebben of waar opvarenden en zaken ingescheept of ontscheept kunnen worden;

  • u. exploitant: de eigenaar, rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip;

  • v. kapitein: de gezagvoerder of schipper van een schip dan wel degene die deze vervangt;

  • w. havenontvangstvoorziening: de voorziening, bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste volzin;

  • x. havenbeheerder: de beheerder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste volzin;

  • y. havenafvalplan: het plan, bedoeld in artikel 6, derde lid, eerste volzin;

  • z. richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart: de bij regeling van Onze Minister aangewezen richtlijn inzake communautaire monitoring- en informatiesystemen voor de zeescheepvaart.

Hoofdstuk II. Toepassing

Artikel 2

  • 1 Deze wet is van toepassing op Nederlandse en, in de gevallen bij of krachtens deze wet bepaald, buitenlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de krachtens deze wet gestelde regels ook van toepassing worden verklaard op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.

Artikel 3

Deze wet is niet van toepassing op:

  • a. oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak, ongeacht hun nationaliteit;

  • b. schepen in eigendom of beheer bij een vreemde staat, niet zijnde schepen als bedoeld in onderdeel a, gedurende de tijd dat zij uitsluitend worden gebruikt voor andere dan handelsdoeleinden.

Artikel 4

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van schepen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van een of meer krachtens deze wet gegeven regels en voorschriften worden uitgezonderd.

Hoofdstuk III. Algemene bepalingen

§ 1. Lozingsverbod en voorzieningen

Artikel 5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter bescherming en behoud van het milieu regels gesteld met betrekking tot:

    • a. verboden lozingen van schadelijke stoffen in zee vanaf schepen;

    • b. verboden lozingen van ballastwater en sedimenten vanaf schepen;

    • c. overige verboden gedragingen vanaf of aan boord van schepen.

  • 2 De bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur te geven regelen kunnen onder meer verschillen al naar gelang deze regelen verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

  • 3 De krachtens het eerste lid gestelde regels zijn ook van toepassing op buitenlandse schepen:

    • a. in de Nederlandse territoriale zee of, voorzover het in dat lid bedoelde verbod betrekking heeft op de voorschriften van het Verdrag of voorzover met dat verbod toepassing wordt gegeven aan artikel 220 van het VN-Zeerechtverdrag, in de Nederlandse exclusieve economische zone;

    • b. in de territoriale zee of de exclusieve economische zone van een vreemde staat dan wel op volle zee, voorzover het in dat lid bedoelde verbod betrekking heeft op de voorschriften van het Verdrag of voorzover met dat verbod toepassing wordt gegeven aan artikel 218 van het VN-Zeerechtverdrag.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de krachtens het eerste lid, onderdeel c, gestelde regels ook van toepassing worden verklaard op buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich bevinden op de Nederlandse binnenwateren.

Artikel 6

  • 1 De beheerder van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen haven draagt zorg voor een toereikende voorziening, geschikt voor het in ontvangst nemen van:

    • a. scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van schepen die de desbetreffende haven gewoonlijk aandoen;

    • b. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of uitrusting die deze stoffen bevat en die van schepen worden verwijderd;

    • c. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen, afkomstig van schepen.

    Een havenontvangstvoorziening is zodanig dat aan de schepen die er gebruik van maken geen onnodig oponthoud wordt veroorzaakt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gesteld met betrekking tot havenontvangstvoorzieningen.

  • 2 De afgifte van scheepsafval en de in het eerste lid, onderdelen a en c, bedoelde stoffen en de stoffen en uitrusting die deze stoffen bevat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b bij een houder van een havenontvangstvoorziening geschiedt uitsluitend op de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het scheepsafval of de desbetreffende stof of de uitrusting die de desbetreffende stof bevat bepaalde wijze.

  • 3 De havenbeheerder stelt, na overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder de havengebruikers, voor een termijn van ten hoogste drie jaar, een passend plan voor ontvangst en verwerking van scheepsafval en de in het eerste lid, onderdeel a bedoelde andere stoffen vast. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de inhoud, de wijze van vaststelling, de aanbieding aan het met de goedkeuring belaste bestuursorgaan en de bekendmaking van het havenafvalplan.

  • 4 Twee of meer havenbeheerders kunnen gezamenlijk een havenafvalplan als bedoeld in het derde lid vaststellen, mits daarin de behoefte aan en de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen voor elke haven apart worden vermeld, onverminderd het bepaalde bij en krachtens het derde lid.

  • 5 Het havenafvalplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat aan het plan goedkeuring wordt verleend dan wel onthouden door een bij die maatregel aangewezen ander bestuursorgaan.

  • 6 De havenbeheerder houdt een registratie bij van de in zijn haven afgegeven hoeveelheden scheepsafval en andere stoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Hij bewaart de geregistreerde gegevens gedurende vijf jaar na ontvangst van de gegevens en verstrekt gegevens uit deze registratie, dan wel inlichtingen omtrent deze gegevens aan Onze Minister op diens verzoek.

  • 7 De houder van een havenontvangstvoorziening verschaft de havenbeheerder desgevraagd alle inlichtingen met betrekking tot de in de desbetreffende haven afgegeven hoeveelheden scheepsafval en andere stoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de aard, de registratie en de verstrekking van de gegevens en de inlichtingen bedoeld in het zesde en zevende lid.

  • 9 De havenbeheerder is ter uitvoering van de in het eerste lid opgelegde verplichting bevoegd degene die een bepaalde los- of laadplaats of scheepsreparatiewerf in zijn haven in bedrijf heeft, te verplichten zorg te dragen voor een voldoende havenontvangstvoorziening, geschikt voor het in ontvangst nemen van scheepsafval en andere stoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, en stoffen en uitrusting die deze stoffen bevat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van schepen die gebruik maken van die los- of laadplaats of scheepsreparatiewerf.

  • 10 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 6a

  • 1 De havenbeheerder heft van de exploitant van een schip dat zijn haven aandoet, niet zijnde een pleziervaartuig waarmee niet meer dan twaalf passagiers mogen worden vervoerd of vissersvaartuig, bij iedere aanloop van dat schip een bijdrage in de kosten van het in die haven in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van scheepsafval.

  • 2 De hoogte van de bijdrage wordt door de havenbeheerder vastgesteld. Hij doet dit zodanig dat de som van de jaarlijks geheven bijdragen tenminste gelijk is aan het bij regeling van Onze Minister te bepalen percentage van de totale jaarlijkse kosten van het in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van scheepsafval in de desbetreffende haven. De havenbeheerder maakt de bijdragen alsmede de grondslagen ervan bekend in het havenafvalplan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de bijdrage van schepen die door hun milieuzorgsysteem, het ontwerp, de uitrusting of de exploitatie aantoonbaar minder scheepsafval produceren.

  • 3 Het voldoen van de bijdrage geeft de kapitein van het schip het niet overdraagbare recht gedurende het verblijf van het schip in de desbetreffende haven scheepsafval af te geven bij een houder van een havenontvangstvoorziening zonder daarvoor een afzonderlijke vergoeding verschuldigd te zijn. De havenbeheerder kan de hoeveelheid, de eigenschappen en de wijze van afgifte van het desbetreffende scheepsafval bepalen, indien het krachtens het tweede lid bepaalde percentage minder bedraagt dan 100%.

  • 4 De havenbeheerder gaat met de desbetreffende houder van een havenontvangstvoorziening een overeenkomst aan met betrekking tot het overeenkomstig het derde lid af te geven scheepsafval.

  • 5 De havenbeheerder betaalt de kosten met betrekking tot de verwerking van het scheepsafval niet eerder dan na ontvangst van een verklaring van verwerking. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze verificatie.

  • 6 De exploitant van een schip vergoedt aan de houder van de havenontvangstvoorziening de kosten van het in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van het door de kapitein van dat schip bij de houder afgegeven scheepsafval, schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen, voor zover het niet het krachtens het derde lid afgegeven scheepsafval betreft.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de pleziervaartuigen of vissersvaartuigen, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld, waarbij de exploitant van een schip aan de beheerder of beheerders van één of meer van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde havens een periodieke vergoeding is verschuldigd, ongeacht het aantal malen dat het schip één of meer van die havens aandoet.

  • 8 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 6b

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de ontvangst en de behandeling van klachten over vermeende ontoereikendheid van havenontvangstvoorzieningen. Bij of krachtens deze maatregel kunnen taken aan de havenbeheerder en aan de inspecteur-generaal worden opgedragen.

§ 2. Regelen voor schepen

Artikel 7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen vastgesteld waaraan een schip dient te voldoen ter bescherming en behoud van het milieu.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen onder meer verschillen naar gelang zij verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de voorwaarden voor toelating van uitrusting aan boord van schepen, het gebruik van die uitrusting en de documenten waarvan zij in bij of krachtens die maatregel te bepalen gevallen vergezeld gaat.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van een besluit van een of meer instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk, de krachtens het eerste lid gestelde regels ook op buitenlandse schepen in Europese wateren onder Nederlandse jurisdictie van toepassing worden verklaard.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister geeft aan een schip, behorende tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie schepen, een certificaat af, indien na onderzoek blijkt dat het schip voldoet aan de krachtens artikel 7 gestelde eisen. In bijzondere gevallen kan Onze Minister de bevoegde autoriteit van een staat die partij is bij het Verdrag of een ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag ter uitvoering waarvan krachtens deze wet regels worden gesteld, verzoeken een certificaat af te geven.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de onderzoeken waaraan schepen zijn onderworpen ter verkrijging van een certificaat of tijdens de geldigheidsduur daarvan, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de wijze waarop zij worden verricht;

    • b. de geldigheid van het certificaat en de verlenging van de geldigheidsduur daarvan.

  • 3 De ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zijn belast met het verrichten van onderzoeken als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. Deze onderzoeken kunnen tevens geheel of ten dele worden verricht door daartoe door Onze Minister aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen of in bijzondere gevallen, op verzoek van Onze Minister, door de bevoegde autoriteit van een staat die partij is bij het Verdrag of een ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag ter uitvoering waarvan krachtens deze wet regels worden gesteld.

  • 4 Aan een aanwijzing als bedoeld in het derde lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bij de aanvraag van een certificaat te verstrekken gegevens en te overleggen bescheiden en modellen van certificaten, alsmede nadere regels met betrekking tot de bij de aanvraag van een certificaat te verstrekken gegevens en te overleggen bescheiden en de aanwijzing van natuurlijke personen of rechtspersonen krachtens het derde lid.

Artikel 8a

Onze Minister kan, op verzoek van de bevoegde autoriteit van een staat die partij is bij het Verdrag of een ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag ter uitvoering waarvan krachtens deze wet regels worden gesteld, een certificaat afgeven aan een buitenlands schip of dat schip aan een ter verkrijging van een certificaat vereist onderzoek onderwerpen.

Artikel 8b

  • 1 Bij ministeriële regeling kan ter uitvoering van een besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk ten aanzien van buitenlandse schepen worden bepaald dat het voldoen aan de in artikel 7, vierde lid, bedoelde regels blijkt uit:

    • a. een certificaat of document afgegeven door of namens de bevoegde autoriteiten van de Staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren, of door of namens andere buitenlandse autoriteiten;

    • b. een door Onze Minister af te geven certificaat of document.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van een besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk, regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. onderzoeken waaraan buitenlandse schepen worden onderworpen ter verkrijging van een certificaat of document of tijdens de geldingsduur daarvan, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de wijze waarop ze moeten worden verricht;

    • b. de aanvraag voor het verkrijgen van een certificaat of document als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de daarbij over te leggen bescheiden;

    • c. de geldigheid van het certificaat of document en de verlenging van de geldigheidsduur daarvan.

  • 3 Met het verrichten van onderzoeken als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

Artikel 9

  • 1 Een certificaat vervalt, indien:

    • a. het schip ophoudt te behoren tot de categorie schepen waaraan een dergelijk certificaat wordt verstrekt;

    • b. het schip wordt verbouwd of in de inrichting of de uitrusting van het schip ingrijpende wijzigingen worden aangebracht;

    • c. het schip een buitenlands schip wordt;

    • d. het tijdvak waarvoor het certificaat geldt, is verstreken;

    • e. de tijdens de geldigheidsduur van het certificaat verplicht gestelde onderzoeken niet of niet tijdig hebben plaatsgevonden, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur omschreven bijzondere gevallen;

    • f. het schip van naam verandert of een ander letterteken of nummer krijgt, in welk geval op aanvraag een nieuw certificaat wordt afgegeven voor het nog niet verstreken gedeelte van het tijdvak waarvoor het vervallen certificaat zou hebben gegolden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat certificaten in bij die maatregel te bepalen gevallen bovendien vervallen, wanneer het schip aan zijn oorspronkelijke bestemming wordt onttrokken.

  • 3 Onze Minister kan een certificaat intrekken, wanneer blijkt dat de bouw, de inrichting of de uitrusting van het schip in belangrijke mate afwijkt van de gegevens van het certificaat.

  • 4 De exploitant zendt een vervallen of ingetrokken certificaat zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.

Artikel 10

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter bescherming en behoud van het milieu regels gesteld ten aanzien van:

    • a. het vervoer van schadelijke stoffen en andere stoffen ten aanzien waarvan krachtens artikel 5, eerste lid, regels zijn gesteld;

    • b. de verplichtingen van de kapitein aan boord van schepen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen onder meer verschillen naar gelang deze regelen verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van een besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk, de krachtens het eerste lid gestelde regels ook op buitenlandse schepen in Europese wateren onder Nederlandse jurisdictie van toepassing worden verklaard.

Artikel 10a

Indien noodzakelijk voor de goede toepassing van een rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk met betrekking tot de voorkoming van verontreiniging door schepen, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot:

  • a. het aanwijzen van een instantie die met de uitvoering van het desbetreffende besluit is belast;

  • b. het verrichten van onderzoeken ter verkrijging van een certificaat of document of tijdens de geldingsduur daarvan, alsmede de inhoud van die onderzoeken en de wijze waarop ze moeten worden verricht of van andere werkzaamheden ten behoeve van een schip;

  • c. de afgifte van certificaten of documenten, alsmede duplicaten of gewaarmerkte afschriften van die documenten, met inbegrip van procedures voor de afgifte van die certificaten of documenten;

  • d. de eisen die van toepassing zijn nadat een schip aan een onderzoek is onderworpen dan wel een certificaat heeft verkregen.

§ 3. Verplichtingen van de kapitein

Artikel 11

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de zorgplicht van de kapitein van een bij of krachtens die maatregel aangewezen categorie schip ten aanzien van het aan boord bijhouden van een journaal waarin handelingen met betrekking tot het vervoer van schadelijke stoffen, andere stoffen en gedragingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, worden aangetekend, en de daarbij in acht te nemen regels ten aanzien van onder meer de gegevens die moeten worden vermeld, de wijze van vermelding, alsmede de plaats waarop en de periode gedurende welke het journaal dient te worden bewaard.

  • 2 De kapitein van een schip aan boord waarvan een journaal dient te worden bijgehouden is verplicht de bevoegde autoriteiten op hun verzoek inzage in het journaal te verlenen en dient hun toe te staan van elke in het journaal geplaatste aantekening een eensluidend afschrift te maken. Desgevraagd dient de kapitein het afschrift voor eensluidend te waarmerken.

  • 3 Elk aldus vervaardigd en voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een aantekening in het journaal zal in een gerechtelijke procedure in Nederland als bewijs van de feiten, vermeld in de aantekening, worden toegelaten.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de krachtens het eerste lid gestelde regels ook van toepassing worden verklaard op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES en buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich in een Nederlandse haven bevinden.

  • 5 Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES en buitenlandse schepen die zich in een Nederlandse haven bevinden.

Artikel 12

  • 1 De kapitein van een schip dat is betrokken bij een voorval, of bij een gebeurtenis waarbij gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk VII van het SOLAS-verdrag of andere bij ministeriële regeling aan te wijzen stoffen vrijkomen, meldt dat voorval of die gebeurtenis onverwijld aan de bevoegde autoriteit van de dichtstbijzijnde kuststaat.

  • 2 De kapitein van een schip met een bruto-tonnage van 300 of meer als bedoeld in de Meetbrievenwet 1981, dat zich in de Nederlandse territoriale zee of de Nederlandse exclusieve economische zone bevindt, doet onverwijld melding van:

    • a. ieder incident of ongeval, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen a en b, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart;

    • b. iedere situatie die tot verontreiniging van de in de aanhef bedoelde wateren en de Nederlandse kust kan leiden;

    • c. iedere vlek van schadelijke stoffen die vallen onder de reikwijdte van de Bijlagen I, II en III van het Verdrag, in zee drijvende containers of stukgoederen die worden waargenomen, tenzij het een schip is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart.

  • 3 De verplichting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, geldt niet indien die situatie reeds op grond van het eerste lid is gemeld aan de bevoegde Nederlandse autoriteit.

  • 4 De exploitant, de kapitein en de eigenaar van gevaarlijke of schadelijke stoffen aan boord, verlenen aan de door Onze Minister aangewezen instantie, desgevraagd hun volledige medewerking om de gevolgen van een incident of ongeval als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zoveel mogelijk te beperken en verstrekken de informatie over het vervoer van gevaarlijke of verontreinigende stoffen, genoemd in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart.

  • 5 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien het uitsluitend een lozing in zee betreft overeenkomstig de regels waaronder lozingen in zee zijn toegestaan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 5, eerste lid, tenzij het een lozing betreft die het gevolg is van schade aan het schip of aan de uitrusting of die noodzakelijk is om de veiligheid van het schip zeker te stellen of mensenlevens op zee te redden.

  • 6 De kapitein voldoet onverwijld aan verzoeken van de bevoegde autoriteit tot het verstrekken van informatie over voorvallen of gebeurtenissen als bedoeld in het eerste lid.

  • 7 Indien het schip is verlaten of indien de in het eerste lid bedoelde melding of de in het zesde lid bedoelde informatie onvolledig of niet verkrijgbaar is, rust een gelijke verplichting als bedoeld in het eerste en zesde lid op de exploitant van het schip.

  • 8 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, en de informatie, bedoeld in het zesde lid, alsmede met betrekking tot de bevoegde autoriteit aan welke en de wijze waarop moet worden gemeld in Nederland.

  • 9 Het eerste, vijfde, zesde, zevende en achtste lid zijn van toepassing op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES en, indien het voorval of de gebeurtenis zich voordoet in de Nederlandse territoriale zee of de Nederlandse exclusieve economische zone, buitenlandse schepen.

  • 10 Het tweede, derde, vierde en achtste lid zijn eveneens van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 12a

  • 1 De kapitein van een schip dat op weg is naar een haven die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, verstrekt ten minste 24 uur voor aankomst de havenbeheerder waarheidsgetrouw de bij regeling van Onze Minister in het belang van de doelmatigheid van havenontvangstvoorzieningen en de doeltreffende planning van het afvalbeheer aan te wijzen gegevens. Bij die regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van verstrekking van de gegevens.

  • 2 Voor zover de bestemming niet ten minste 24 uur voor aankomst bekend is, verstrekt de kapitein van dat schip de in het eerste lid bedoelde gegevens, zodra de bestemming bekend is, doch uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, indien de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt.

  • 3 De kapitein bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens in ieder geval tot de volgende aanloophaven aan boord en geeft die desgevraagd ter inzage aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de Europese Unie, waarin die volgende aanloophaven is gelegen.

  • 4 De kapitein van een schip dat vanuit een haven van een lidstaat van de Europese Unie, op weg is naar een haven die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, bewaart aan boord de gegevens die ter uitvoering van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, al dan niet door tussenkomst van de houder van een havenontvangstvoorziening zijn gemeld aan de daartoe aangewezen bevoegde autoriteit en geeft deze desgevraagd aan Onze Minister ter inzage. De kapitein bewaart deze gegevens in ieder geval tot de eerstvolgende buiten Nederland gelegen aanloophaven aan boord.

  • 5 De havenbeheerder bewaart de aan hem verstrekte gegevens. Artikel 6, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De havenbeheerder informeert Onze Minister onverwijld omtrent de gevallen waarin een kapitein van een schip na daartoe strekkend verzoek geen gegevens verstrekt.

  • 6 Het eerste, tweede, vierde en vijfde lid zijn ook van toepassing op buitenlandse schepen.

  • 7 Dit artikel is niet van toepassing op pleziervaartuigen waarmee niet meer dan 12 passagiers mogen worden vervoerd en vissersvaartuigen.

Artikel 12b

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft voor vertrek van het schip al het scheepsafval af bij een havenontvangstvoorziening.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de kapitein van afgifte afzien, indien mede uit de op grond van artikel 12a, eerste of tweede lid, gemelde gegevens blijkt dat:

    • a. in de volgende aanloophaven een voldoende havenontvangstvoorziening geschikt voor het in ontvangst nemen van al het scheepsafval beschikbaar is, en,

    • b. er aan boord van het schip voldoende afzonderlijke opslagcapaciteit beschikbaar is voor al het scheepsafval dat reeds aan boord is en nog tijdens de voorgenomen reis van het schip naar deze haven zal ontstaan.

  • 3 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 12c

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen af bij een havenontvangstvoorziening.

  • 2 De kapitein van een schip als bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van het voorwassen van een tank waaruit schadelijke stoffen zijn gelost.

Artikel 12d

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet waar overwegend gelegenheid wordt geboden voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van zeegaande pleziervaartuigen en die niet is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft voor vertrek van het schip al het scheepsafval af bij de daartoe bestemde voorziening.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de kapitein van afgifte afzien, indien aan boord van het schip voldoende afzonderlijke opslagcapaciteit beschikbaar is voor al het scheepsafval dat reeds aan boord is en nog tijdens de voorgenomen reis van het schip zal ontstaan.

  • 3 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.

Artikel 12e

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft:

    • a. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen stoffen of uitrusting die deze stoffen bevat af bij een havenontvangstvoorziening wanneer zij worden verwijderd van het schip;

    • b. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen, in bij die maatregel aangegeven gevallen, af bij een havenontvangstvoorziening.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de kapitein van een schip dat een haven aandoet waar overwegend gelegenheid wordt geboden voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van zeegaande pleziervaartuigen en die niet is aangewezen krachtens artikel 6, met dien verstande dat in een dergelijke haven de afgifte geschiedt bij de daartoe bestemde voorziening.

  • 3 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.

§ 4. Verlaten van een haven

Artikel 13

  • 1 Het is verboden met een schip, als bedoeld in artikel 8, eerste lid een haven te verlaten indien het schip niet is voorzien van een geldig certificaat.

  • 2 Het is verboden met een buitenlands schip als bedoeld in artikel 8b een haven te verlaten indien het schip niet voorzien is van een geldig certificaat of document als bedoeld in artikel 8b, eerste of tweede lid.

  • 3 Het is verboden om met een schip of een buitenlands schip een haven te verlaten indien dat schip niet is voorzien van alle geldige certificaten of documenten die zijn vereist op grond van een bij ministeriële regeling aangewezen rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk.

Artikel 13a

  • 1 Alvorens schadelijke stoffen, of gevaarlijke stoffen als bedoeld in hoofdstuk VII van het SOLAS-verdrag, aan een schip worden aangeboden voor vervoer of aan boord worden genomen van een schip, verstrekt degene die deze stoffen aanbiedt aan de kapitein, de exploitant of de agent van het schip een verklaring met de informatie, genoemd in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart.

  • 2 Degene die schadelijke stoffen, of gevaarlijke stoffen als bedoeld in het eerste lid, aan de kapitein, de exploitant of de agent aanbiedt voor vervoer per schip, is verplicht ervoor te zorgen dat de voor vervoer aangeboden stoffen werkelijk die zijn welke overeenkomstig het eerste lid zijn aangegeven.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn verstrekt aan de kapitein, is deze verplicht ervoor te zorgen dat deze gegevens voor het vertrek van het schip uit de haven ook bij de exploitant of de agent op de wal beschikbaar zijn.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn verstrekt aan de exploitant of de agent, is deze verplicht ervoor te zorgen dat deze gegevens voor het vertrek van het schip uit de haven ook bij de kapitein aan boord beschikbaar zijn.

  • 5 De verplichtingen, gesteld bij dit artikel, zijn mede van toepassing op buitenlandse schepen in een Nederlandse haven.

Hoofdstuk IV. Toezicht en aanhouding

§ 1. Toezicht

Artikel 14

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Zij oefenen ten aanzien van Nederlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES hun taak overal ter wereld uit.

  • 2 Met het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid, zijn voorts belast andere bij regeling van Onze Minister voor bepaalde taken aangewezen personen. Indien dit personen betreft die niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat, behoeft de aanwijzing de instemming van degene onder wiens verantwoordelijkheid zij werken.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het toezicht op de naleving.

Artikel 15

De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, woongedeelten van schepen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 16

De toezichthouder en de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet, nemen bij het toezicht onderscheidenlijk de douanecontrole op de naleving van artikel 5, derde lid, de artikelen 218 en 220 en afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag in acht.

Artikel 18

  • 1 Bij regeling van Onze Minister wordt het aantal jaarlijks door de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat op de naleving van de artikelen 12b en 12c te inspecteren schepen vastgesteld.

  • 2 Bij de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde aantal schepen, blijven pleziervaartuigen waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd en vissersvaartuigen buiten beschouwing.

§ 2. Aanhouding

Artikel 20

  • 1 Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bevoegd een schip aan te houden:

    • a. indien het schip niet is voorzien van alle, krachtens artikel 13, eerste of derde lid, vereiste geldige certificaten of documenten;

    • b. indien de ambtenaar constateert dat het schip niet voldoet aan de voor de verkrijging van die certificaten gestelde eisen;

    • c. indien het schip zodanig is gebouwd, ingericht of uitgerust dat het een gevaar vormt voor het milieu;

    • d. indien aan boord van het schip niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 10, eerste lid, gestelde regels;

    • e. indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de kapitein in strijd met artikel 12b, 12c, 12d, dan wel 12e handelt dan wel zal handelen;

    • f. indien met betrekking tot het schip door de bevoegde autoriteiten van de betreffende staat is gemeld dat het aldaar vermoedelijk is uitgevaren, zonder dat was voldaan aan de in die staat ter uitvoering van de artikelen 7 en 10 van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen gestelde regels;

    • g. indien het schip niet is voorzien van alle geldige certificaten of documenten die zijn vereist op grond van een bij ministeriële regeling aangewezen rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk met betrekking tot de voorkoming van verontreiniging door schepen;

    • h. in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen en voorzover het een buitenlands schip betreft dat zich in een Nederlandse haven bevindt: wegens het niet voldoen aan krachtens de artikelen 7, vierde lid, 8b, eerste of tweede lid, onder a, of 10, derde lid, gestelde regels;

    • i. indien de ambtenaar wordt belemmerd in de uitoefening van zijn taak.

  • 2 Het eerste lid, onderdelen e, f, g en i, is van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt.

Artikel 21

Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bevoegd een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt en dat de vlag voert van een staat die partij is het Verdrag of een ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag ter uitvoering waarvan krachtens deze wet regels worden gesteld, aan te houden indien daartoe een verzoek wordt gedaan door de bevoegde autoriteiten van de vlaggestaat van dit schip wegens een overtreding van de in die staat ter uitvoering van het desbetreffende verdrag gestelde wettelijke regels.

Artikel 22

  • 2 Indien uitreiking aan de kapitein niet mogelijk is, geschiedt de bekendmaking van een besluit tot aanhouding door uitreiking van dit besluit aan de naar het oordeel van de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door kennisgeving van het besluit aan de kapitein.

  • 3 De ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat stelt de havenbeheerder en de naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende diensten onverwijld in kennis van de aanhouding en van de omstandigheden die tot de aanhouding hebben geleid.

Artikel 23

  • 1 De kapitein van een aangehouden schip is verplicht zijn schip na de aanhouding ligplaats te doen nemen op de door een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de havenbeheerder aan te wijzen plaats.

  • 2 Zolang de aanhouding voortduurt is het de kapitein verboden het schip te doen verplaatsen zonder voorafgaande toestemming van een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 3 Zonder deze toestemming weigeren alle betrokken ambtenaren hun medewerking bij het verplaatsen en het uitklaren van het schip.

  • 4 Indien een schip in een buitenlandse haven door een bevoegde autoriteit is aangehouden ingevolge de bepalingen van het Verdrag of een ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag ter uitvoering waarvan krachtens deze wet regels worden gesteld, is het de kapitein verboden met dat schip de haven te verlaten.

  • 5 Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt.

Artikel 24

De ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zijn bevoegd ter uitvoering en handhaving van de aanhouding de nodige maatregelen te nemen en de nodige aanwijzingen te geven.

Artikel 25

  • 1 Zodra er geen reden is de aanhouding langer te laten voortduren, heft de ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat de aanhouding op.

  • 2 Op de opheffing van een aanhouding is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

De artikelen 22, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip dat zich in een Nederlandse haven bevindt, met dien verstande, dat van de aanhouding en de opheffing daarvan tevens de consul of de diplomatieke vertegenwoordiger en, bij diens afwezigheid, de regering van de Staat waarvan het schip de vlag voert, onverwijld op de hoogte wordt gesteld.

Hoofdstuk V. Verdere bepalingen

§ 1. Beroep

Artikel 27

  • 1 Tegen besluiten van een ambtenaar als bedoeld in artikel 14, kan iedere belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.

  • 3 Een beroepschrift, gericht tegen een besluit van een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, niet zijnde de inspecteur-generaal, wordt ingediend door tussenkomst van de inspecteur-generaal. Deze zendt het beroepschrift onverwijld aan Onze Minister.

  • 5 Onze Minister kan bepalen dat het beroep de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht.

Artikel 28

[Vervallen per 01-01-2010]

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 1998. Zie het overzicht van wijzigingen]

§ 2. Onderzoek van voorvallen

Artikel 29

  • 1 Onze Minister stelt een onderzoek in naar voorvallen van betekenis, overkomen aan schepen, teneinde na te gaan of hieruit lessen kunnen worden geput, dan wel of het wenselijk is regelen te stellen ter voorkoming van voorvallen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop een onderzoek naar een in het eerste lid bedoeld voorval wordt ingesteld.

§ 4. Ontheffingen, vrijstellingen en aantekeningen in een journaal

Artikel 34

In bijzondere gevallen kan Onze Minister aan een schip, dat niet is voorzien van een geldig certificaat, als bedoeld in artikel 13, ontheffing verlenen van het in dat artikel genoemde verbod:

  • a. indien hem genoegzaam is gebleken dat het schip voldoet aan de voor de verkrijging van dat certificaat gestelde eisen;

  • b. indien het schip niet voldoet aan de voor de verkrijging van dat certificaat gestelde eisen, teneinde het in staat te stellen zich naar de dichtstbijzijnde geschikte reparatiehaven te begeven met het doel aldaar in het ontbrekende te voorzien.

Artikel 35

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kan voor schepen van een bepaalde categorie, met inachtneming van hetgeen dienaangaande in het Verdrag of een ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag ter uitvoering waarvan krachtens deze wet regels worden gesteld is bepaald, zonodig onder het geven van voorschriften en beperkingen, vrijstelling worden verleend van één of meer van de bij of krachtens de artikelen 5, eerste lid, onderdeel b of c, 7 of 10 gestelde eisen.

  • 2 Onze Minister is bevoegd om in bijzondere gevallen, met inachtneming van hetgeen dienaangaande in het Verdrag of een ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag ter uitvoering waarvan krachtens deze wet regels worden gesteld is bepaald, zo nodig onder het geven van voorschriften en beperkingen, een ontheffing te verlenen van de bij of krachtens de artikelen 5, eerste lid, onderdeel b of c, 7, 10 of 12c, tweede lid, gestelde eisen.

  • 3 Een gedraging in strijd met de in het eerste of tweede lid bedoelde voorschriften en beperkingen is verboden.

Artikel 35a

  • 1 Onze Minister kan op verzoek van de exploitant geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6a, 12a of 12b, indien:

    • a. het een schip betreft dat volgens een dienstregeling veelvuldig en regelmatig bepaalde havens aandoet;

    • b. genoegzaam is aangetoond dat er een regeling is getroffen voor de afgifte van scheepsafval in een volgens die dienstregeling aan te lopen haven, en

    • b. voor die afgifte voldoende bijdragen zijn verschuldigd.

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een gedraging in strijd met de in het tweede lid bedoelde beperkingen en voorschriften is verboden.

  • 4 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 35b

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de aantekeningen die Onze Minister in een bij of krachtens die maatregel aangewezen journaal maakt.

  • 2 De krachtens het eerste lid gestelde regels zijn ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Hoofdstuk VI. Straf- en verbodsbepalingen en borgsom

Artikel 36

  • 1 De Nederlandse strafwet is, met inachtneming van de artikelen 218 en 220 en afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag en onverminderd het recht van andere staten om overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag of het Verdrag tot rechtsvervolging over te gaan, toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan overtreding van de bij of krachtens artikel 5 gestelde regels.

  • 2 De Nederlandse strafwet is van toepassing op ieder die zich in de Nederlandse exclusieve economische zone schuldig maakt aan overtreding van de bij of krachtens artikel 12 gestelde regels.

Artikel 36a

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aan te wijzen bepalingen van een rechtstreeks in al zijn onderdelen verbindend besluit van een of meer van de instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk met betrekking tot de voorkoming van verontreiniging door schepen.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is ook van toepassing op buitenlandse schepen in Europese wateren onder Nederlandse jurisdictie, voorzover het desbetreffende besluit van toepassing is in die wateren.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels ter uitvoering van een besluit als bedoeld in het eerste lid worden gesteld met betrekking tot het verlenen van ontheffing of vrijstelling.

  • 4 Een regeling als bedoeld in het eerste lid treedt niet eerder in werking dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 37

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bevel wordt op vordering van de Officier van Justitie gegeven door de rechter voor wie de zaak wordt of zal worden vervolgd. De kapitein wordt vooraf gehoord of althans behoorlijk opgeroepen.

    Het bevel is dadelijk uitvoerbaar en wordt onverwijld aan de kapitein betekend.

  • 3 Van het bevel of de beschikking tot afwijzing van de vordering kan de verdachte binnen veertien dagen na de betekening en het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen in beroep komen bij het gerechtshof. Het hof beslist zo spoedig mogelijk.

  • 4 Zodra het in de strafzaak gewezen vonnis onherroepelijk is geworden, wordt de gestorte geldsom wederom ter beschikking van de rechthebbende gesteld, nadat daarop een bij dat vonnis opgelegde boete in mindering is gebracht. Tot dat tijdstip en te rekenen van de dag dat de geldsom werd gestort, wordt over die som de wettelijke rente vergoed.

  • 5 Het eerste lid is ook van toepassing op buitenlandse schepen, voorzover de in dat lid bedoelde voorschriften zich mede richten tot buitenlandse schepen.

Artikel 37a

  • 1 Ten aanzien van handelingen door schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES geldt het volgende:

    • a. Handelingen in strijd met de voorschriften gesteld krachtens de artikelen 5, eerste lid, en 12, eerste, zesde, zevende en achtste lid, van deze wet, voor zover opzettelijk begaan, zijn misdrijven en worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

    • b. Handelingen als bedoeld in onderdeel a, die geen misdrijven zijn, zijn overtredingen en worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.

    • c. Handelingen in strijd met de voorschriften gesteld krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid, en de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 11, tweede lid, van deze wet, voor zover opzettelijk begaan, zijn misdrijven en worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

    • d. Handelingen als bedoeld in onderdeel b, die geen misdrijven zijn, zijn overtredingen en worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

  • 2 Als bijkomende straf kan worden opgelegd:

    • a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin de overtreding is begaan voor een tijd van ten hoogste een jaar; of,

    • b. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafvordering BES.

  • 3 Met het opsporen van de in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd de bij of krachtens artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen ambtenaren, belast de door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren.

Artikel 37b

Ingeval bij of krachtens deze wet wordt verwezen naar in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties tot stand gekomen besluiten die betrekking hebben op de voorkoming van verontreiniging door schepen, kan overtreding van deze besluiten ook als strafbaar feit worden aangemerkt indien deze besluiten in de Engelse taal zijn gesteld en bekend gemaakt.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 38

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties die betrekking hebben op de voorkoming van verontreiniging door schepen, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in deze wet geregelde onderwerpen.

Artikel 39

  • 1 Een voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet wordt gedaan door Onze Minister.

  • 2 Voorzover een algemene maatregel van bestuur bepalingen bevat krachtens de artikelen 1, onderdeel h, 5, 6 of 6a, wordt de voordracht ten aanzien van die bepalingen gedaan door Onze Minister, mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 40

  • 1 De kosten die samenhangen met de behandeling van de aanvraag en de afgifte van certificaten, ontheffingen als bedoeld in artikel 35a en de overige documenten die bij of krachtens deze wet worden afgegeven, alsmede duplicaten en gewaarmerkte afschriften van deze documenten, alsmede de kosten van onderzoeken en andere werkzaamheden ten behoeve van schepen voorzover verricht door ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, worden ten laste gebracht van de aanvrager van het document.

  • 2 De tarieven ter vergoeding van de kosten worden bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 3 In de regeling, bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald dat de vergoeding van kosten voorafgaand aan de behandeling van de aanvraag en de afgifte van certificaten, ontheffingen als bedoeld in artikel 35a en de overige documenten die bij of krachtens deze wet worden afgegeven, alsmede duplicaten en gewaarmerkte afschriften van deze documenten, of in termijnen wordt betaald.

Artikel 41

Voor zover op grond van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte de richtlijn havenontvangstvoorzieningen ook verbindend is voor een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, wordt deze staat voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 42

Deze wet is niet van toepassing op het lozen en overige gedragingen vanaf of aan boord van schepen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, voorzover daaromtrent voorschriften zijn gesteld bij of krachtens de artikel 6.6 juncto artikel 6.3 van de Waterwet.

Artikel 43

Deze wet is niet van toepassing voorzover het bij of krachtens de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) bepaalde van toepassing is.

Artikel 43a

  • 1 Een wijziging van het Verdrag gaat voor de toepassing van deze wet gelden, met ingang van de dag waarop die wijziging voor Nederland in werking treedt, tenzij bij besluit van Onze Minister anders wordt bepaald.

  • 2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 3 Een wijziging van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen of van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart gaat voor de toepassing van deze wet of de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 43b

Met betrekking tot sanitair afval is artikel 1, onderdeel n, eerst van toepassing twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van Bijlage IV bij het Verdrag voor de desbetreffende categorie van schepen.

Artikel 44

Deze wet kan worden aangehaald als: "Wet voorkoming verontreiniging door schepen".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 december 1983

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

N. Smit-Kroes

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Uitgegeven de dertigste december 1983

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes