Wet voorkoming verontreiniging door schepen

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-10-2004 en zichtdatum 23-10-2004.
Geldend van 15-10-2004 t/m 31-10-2004

Wet van 14 december 1983, houdende regelen ter voorkoming van verontreiniging door schepen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in verband met de bekrachtiging van het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187), zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188), regelen vast te stellen teneinde uitvoering te kunnen geven aan de bepalingen van dit Verdrag en Protocol voor Nederland;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. inspecteur-generaal: inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;

  • c. divisie Scheepvaart: divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;

  • d. Verdrag: het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen,met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188);

  • e. VN-Zeerechtverdrag: het op 10 december 1982 te Montego-Bay totstandgekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83);

  • f. SOLAS-verdrag: het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen;

  • g. richtlijn havenontvangstvoorzieningen: de bij regeling van Onze Minister aangewezen richtlijn;

  • h. schadelijke stof: een stof die, indien zij in zee terecht komt, gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens, schade kan toebrengen aan het mariene milieu, de recreatiemogelijkheden die de zee biedt kan schaden of storend kan werken op enig ander rechtmatig gebruik van de zee en die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangewezen;

  • i. schip: elk vaartuig, van welk type ook, dat op zee wordt gebruikt waaronder begrepen draagvleugelboten, luchtkussenvoertuigen, afzinkbare vaartuigen en drijvend materieel, alsmede installaties gedurende de tijd dat zij drijven, behoudens wanneer het schip als hierboven bedoeld boven de zeebodem is geplaatst voor het instellen van een onderzoek naar de aanwezigheid van delfstoffen of voor het winnen daarvan;

  • j. Nederlands schip: een schip dat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren;

  • k. buitenlands schip: een schip, niet zijnde een Nederlands schip;

  • l. pleziervaartuig: schip, bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding, ongeacht het type en de wijze van voortstuwing;

  • m. vissersvaartuig: schip, uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;

  • n. scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en valt onder de reikwijdte van de Bijlagen I, IV en V van het Verdrag, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

  • o. ladingresiduen: de restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

  • p. lozen: elk vrijkomen van schadelijke stoffen van een schip, hoe ook veroorzaakt, waaronder begrepen ontsnappen, overboord zetten, wegvloeien, weglekken, pompen of ledigen;

  • q. voorval: een gebeurtenis die er daadwerkelijk toe leidt of er vermoedelijk toe zal leiden dat in zee wordt geloosd;

  • r. haven: een rede, pier of steiger en in het algemeen iedere plaats, al of niet in zee, waar schepen ligplaats kunnen hebben of waar opvarenden en zaken ingescheept of ontscheept kunnen worden;

  • s. exploitant: de eigenaar, rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip;

  • t. kapitein: de gezagvoerder of schipper van een schip dan wel degene die deze vervangt;

  • u. havenontvangstvoorziening: de voorziening, bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste volzin;

  • v. havenbeheerder: de beheerder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste volzin;

  • w. havenafvalplan: het plan, bedoeld in artikel 6, derde lid, eerste volzin.

Hoofdstuk II. Toepassing

Artikel 2

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is, tenzij in artikelen van deze wet uitdrukkelijk anders is bepaald, van toepassing op schepen die gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren.

Artikel 3

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing op oorlogsschepen, schepen in gebruik als marinehulpschepen of andere schepen in eigendom van of in beheer bij een Staat ten tijde dat zij uitsluitend worden gebruikt in dienst van de overheid voor andere dan handelsdoeleinden.

Artikel 4

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van schepen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van een of meer krachtens deze wet gegeven regels en voorschriften worden uitgezonderd.

Hoofdstuk III. Algemene bepalingen

§ 1. Lozingsverbod en voorzieningen

Artikel 5

  • 1 Het is verboden vanaf een schip een schadelijke stof in zee te lozen behoudens in de gevallen en op de wijze vast te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 De bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur te geven regelen kunnen onder meer verschillen al naar gelang deze regelen verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

  • 3 Het eerste lid is ook van toepassing op buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich in de Nederlandse territoriale zee bevinden.

Artikel 6

  • 1 De beheerder van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen haven draagt zorg voor een toereikende voorziening, geschikt voor het in ontvangst nemen van scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van schepen die de betreffende haven gewoonlijk aandoen. Een havenontvangstvoorziening is zodanig dat aan de schepen die er gebruik van maken geen onnodig oponthoud wordt veroorzaakt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gesteld met betrekking tot havenontvangstvoorzieningen.

  • 2 De afgifte van scheepsafval en de in het eerste lid bedoelde stoffen bij een houder van een havenontvangstvoorziening geschiedt uitsluitend op de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het scheepsafval of de betreffende stof bepaalde wijze.

  • 3 De havenbeheerder stelt, na overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder de havengebruikers, voor een termijn van ten hoogste drie jaar, een passend plan voor ontvangst en verwerking van scheepsafval en de in het eerste lid bedoelde andere stoffen vast. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de inhoud, de wijze van vaststelling, de aanbieding aan het met de goedkeuring belaste bestuursorgaan en de bekendmaking van het havenafvalplan.

  • 4 Twee of meer havenbeheerders kunnen gezamenlijk een havenafvalplan als bedoeld in het derde lid vaststellen, mits daarin de behoefte aan en de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen voor elke haven apart worden vermeld, onverminderd het bepaalde bij en krachtens het derde lid.

  • 5 Het havenafvalplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat aan het plan goedkeuring wordt verleend dan wel onthouden door een bij die maatregel aangewezen ander bestuursorgaan.

  • 6 De havenbeheerder houdt een registratie bij van de in zijn haven afgegeven hoeveelheden scheepsafval en andere stoffen als bedoeld in het eerste lid. Hij bewaart de geregistreerde gegevens gedurende vijf jaar na ontvangst van de gegevens en verstrekt gegevens uit deze registratie, dan wel inlichtingen omtrent deze gegevens aan Onze Minister op diens verzoek.

  • 7 De houder van een havenontvangstvoorziening verschaft de havenbeheerder desgevraagd alle inlichtingen met betrekking tot de in de desbetreffende haven afgegeven hoeveelheden scheepsafval en andere stoffen als bedoeld in het eerste lid.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de aard, de registratie en de verstrekking van de gegevens en de inlichtingen bedoeld in het zesde en zevende lid.

  • 9 De havenbeheerder is ter uitvoering van de in het eerste lid opgelegde verplichting bevoegd degene die een bepaalde los- of laadplaats of scheepsreparatiewerf in zijn haven in bedrijf heeft, te verplichten zorg te dragen voor een voldoende havenontvangstvoorziening, geschikt voor het in ontvangst nemen van scheepsafval en andere stoffen als bedoeld in het eerste lid, van schepen die gebruik maken van die los- of laadplaats of scheepsreparatiewerf.

  • 10 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 6a

  • 1 De havenbeheerder heft van de exploitant van een schip dat zijn haven aandoet, bij iedere aanloop van dat schip een bijdrage in de kosten van het in die haven in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van scheepsafval.

  • 2 De hoogte van de bijdrage wordt door de havenbeheerder vastgesteld. Hij doet dit zodanig dat de som van de jaarlijks geheven bijdragen tenminste gelijk is aan het bij regeling van Onze Minister te bepalen percentage van de totale jaarlijkse kosten van het in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van scheepsafval in de desbetreffende haven. De havenbeheerder maakt de bijdragen alsmede de grondslagen ervan bekend in het havenafvalplan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte van de bijdrage van schepen die door hun milieuzorgsysteem, het ontwerp, de uitrusting of de exploitatie aantoonbaar minder scheepsafval produceren.

  • 3 Het voldoen van de bijdrage geeft de kapitein van het schip het niet overdraagbare recht gedurende het verblijf van het schip in de desbetreffende haven scheepsafval af te geven bij een houder van een havenontvangstvoorziening zonder daarvoor een afzonderlijke vergoeding verschuldigd te zijn. De havenbeheerder kan de hoeveelheid, de eigenschappen en de wijze van afgifte van het desbetreffende scheepsafval bepalen, indien het krachtens het tweede lid bepaalde percentage minder bedraagt dan 100%.

  • 4 De havenbeheerder gaat met de desbetreffende houder van een havenontvangstvoorziening een overeenkomst aan met betrekking tot het overeenkomstig het derde lid af te geven scheepsafval.

  • 5 De havenbeheerder betaalt de kosten met betrekking tot de verwerking van het scheepsafval niet eerder dan na ontvangst van een verklaring van verwerking. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze verificatie.

  • 6 De exploitant van een schip vergoedt aan de houder van de havenontvangstvoorziening de kosten van het in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van het door de kapitein van dat schip bij de houder afgegeven scheepsafval, schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen, voor zover het niet het krachtens het derde lid afgegeven scheepsafval betreft.

  • 7 In afwijking van het eerste lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van pleziervaartuigen, waarmee niet meer dan 12 passagiers mogen worden vervoerd, of vissersvaartuigen regels worden gesteld, waarbij de exploitant van een schip aan de beheerder of beheerders van één of meer van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde havens een periodieke vergoeding is verschuldigd, ongeacht het aantal malen dat het schip één of meer van die havens aandoet.

  • 8 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 6b

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de ontvangst en de behandeling van klachten over vermeende ontoereikendheid van havenontvangstvoorzieningen. Bij of krachtens deze maatregel kunnen taken aan de havenbeheerder en aan de inspecteur-generaal worden opgedragen.

§ 2. Regelen voor schepen

Artikel 7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen vastgesteld waaraan de bouw, de inrichting en de uitrusting van een schip dienen te voldoen ter voorkoming dan wel beperking van het lozen van schadelijke stoffen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen onder meer verschillen naar gelang zij verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de voorwaarden voor toelating van uitrusting aan boord van schepen, het gebruik van die uitrusting en de documenten waarvan zij in bij of krachtens die maatregel te bepalen gevallen vergezeld gaat.

Artikel 8

  • 1 Aan een schip, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van schepen, wordt, indien na een onderzoek genoegzaam blijkt dat het schip voldoet aan de in artikel 7 bedoelde eisen, ten blijke daarvan een certificaat afgegeven.

  • 2 Onze Minister stelt het model van het certificaat vast.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gegeven onder meer met betrekking tot:

    • a. de aanvrage ter verkrijging van een certificaat alsmede de daarbij over te leggen bescheiden;

    • b. de autoriteiten die het certificaat afgeven;

    • c. de geldigheidsduur van het certificaat alsmede de verlenging daarvan;

    • d. de vergoeding van kosten in verband met het onderzoek en de afgifte van een certificaat.

Artikel 8b

[Treedt in werking op 01-11-2004]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 9

  • 1 Certificaten vervallen, wanneer

    • a. het schip ophoudt te behoren tot de categorie van schepen waaraan een dergelijk certificaat wordt verstrekt;

    • b. het schip wordt verbouwd dan wel in de inrichting of de uitrusting van het schip ingrijpende wijzigingen worden aangebracht;

    • c. het schip een buitenlands schip wordt.

  • 2 Certificaten kunnen door de bevoegde ambtenaar van de Scheepvaartinspectie worden ingetrokken, wanneer blijkt dat de bouw, de inrichting of de uitrusting van het schip in belangrijke mate afwijkt van de gegevens van het certificaat.

  • 3 Het vervallen of ingetrokken certificaat dient door de eigenaar zo spoedig mogelijk aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie te worden ingezonden.

Artikel 10

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van verontreiniging door schepen regelen worden gesteld onder meer ten aanzien van:

    • a. de aan boord vereiste aanwezigheid van instructies, gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen;

    • b. de stuwage, de wijze van verpakking en de etikettering van schadelijke stoffen, alsmede de daarop betrekking hebbende ladingdocumenten;

    • c. de aan boord vereiste aanwezigheid en hoedanigheid van meet- en registratie-apparatuur, alsmede het gebruik daarvan;

    • d. het aan boord verrichten van handelingen met betrekking tot schadelijke stoffen en restanten daarvan alsmede de daarmee verband houdende bedrijfsvoering.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen onder meer verschillen naar gelang deze regelen verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

Artikel 10a

[Treedt in werking op 01-11-2004]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 3. Verplichtingen van de kapitein

Artikel 11

  • 1 De kapitein van een schip, behorend tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie, zorgt dat aan boord een journaal wordt bijgehouden waarin handelingen met betrekking tot het vervoer en de lozing van schadelijke stoffen worden aangetekend, met inachtneming van de krachtens het tweede lid gestelde regelen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld, onder meer ten aanzien van het model van het journaal, de gegevens die in het journaal moeten worden vermeld, de wijze van vermelding, alsmede de plaats waarop en de periode gedurende welke het journaal dient te worden bewaard.

  • 3 De kapitein van een schip aan boord waarvan een journaal dient te worden bijgehouden is verplicht de bevoegde autoriteiten op hun verzoek inzage in het journaal te verlenen en dient hun toe te staan van elke in het journaal geplaatste aantekening een eensluidend afschrift te maken. Desgevraagd dient de kapitein het afschrift voor eensluidend te waarmerken.

  • 4 Elk aldus vervaardigd en voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een aantekening in het journaal zal in een gerechtelijke procedure in Nederland als bewijs van de feiten, vermeld in de aantekening, worden toegelaten.

  • 5 Het bepaalde in het derde lid is van overeenkomstige toepassing op buitenlandse schepen, die zich in een Nederlandse haven bevinden.

Artikel 12

  • 1 In de gevallen als omschreven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, is de kapitein verplicht een voorval waarbij het schip is betrokken onverwijld te melden.

  • 2 Indien het schip is verlaten of indien de in het eerste lid bedoelde melding onvolledig dan wel niet verkrijgbaar is, rust een gelijke verplichting, als bedoeld in het eerste lid, op de eigenaar van het schip. Met de eigenaar van een schip wordt gelijkgesteld de gebruiker van het schip, niet zijnde een reis- of tijdbevrachter.

  • 3 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld onder meer ten aanzien van de inhoud van de melding, alsmede de wijze waarop en de autoriteiten aan wie deze melding dient te geschieden.

  • 4 De verplichting bedoeld in het eerste en tweede lid geldt ook ten aanzien van een buitenlands schip, indien het voorval plaatsvindt in de Nederlandse territoriale zee.

Artikel 12a

  • 1 De kapitein van een schip dat op weg is naar een haven die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, verstrekt ten minste 24 uur voor aankomst de havenbeheerder waarheidsgetrouw de bij regeling van Onze Minister in het belang van de doelmatigheid van havenontvangstvoorzieningen en de doeltreffende planning van het afvalbeheer aan te wijzen gegevens. Bij die regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van verstrekking van de gegevens.

  • 2 Voor zover de bestemming niet ten minste 24 uur voor aankomst bekend is, verstrekt de kapitein van dat schip de in het eerste lid bedoelde gegevens, zodra de bestemming bekend is, doch uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, indien de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt.

  • 3 De kapitein bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens in ieder geval tot de volgende aanloophaven aan boord en geeft die desgevraagd ter inzage aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de Europese Unie, waarin die volgende aanloophaven is gelegen.

  • 4 De kapitein van een schip dat vanuit een haven van een lidstaat van de Europese Unie, op weg is naar een haven die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, bewaart aan boord de gegevens die ter uitvoering van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, al dan niet door tussenkomst van de houder van een havenontvangstvoorziening zijn gemeld aan de daartoe aangewezen bevoegde autoriteit en geeft deze desgevraagd aan Onze Minister ter inzage. De kapitein bewaart deze gegevens in ieder geval tot de eerstvolgende buiten Nederland gelegen aanloophaven aan boord.

  • 5 De havenbeheerder bewaart de aan hem verstrekte gegevens. Artikel 6, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De havenbeheerder informeert de inspecteur-generaal onverwijld omtrent de gevallen waarin een kapitein van een schip na daartoe strekkend verzoek geen gegevens verstrekt.

  • 6 Het eerste, tweede, vierde en vijfde lid zijn ook van toepassing op buitenlandse schepen.

  • 7 Dit artikel is niet van toepassing op pleziervaartuigen waarmee niet meer dan 12 passagiers mogen worden vervoerd en vissersvaartuigen.

Artikel 12b

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft voor vertrek van het schip al het scheepsafval af bij een havenontvangstvoorziening.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de kapitein van afgifte afzien, indien mede uit de op grond van artikel 12a, eerste of tweede lid, gemelde gegevens blijkt dat:

    • a. in de volgende aanloophaven een voldoende havenontvangstvoorziening geschikt voor het in ontvangst nemen van al het scheepsafval beschikbaar is, en,

    • b. er aan boord van het schip voldoende afzonderlijke opslagcapaciteit beschikbaar is voor al het scheepsafval dat reeds aan boord is en nog tijdens de voorgenomen reis van het schip naar deze haven zal ontstaan.

  • 3 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 12c

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen af bij een havenontvangstvoorziening.

  • 2 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Artikel 12d

  • 1 De kapitein van een schip dat een haven aandoet waar overwegend gelegenheid wordt geboden voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van zeegaande pleziervaartuigen en die niet is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft voor vertrek van het schip al het scheepsafval af bij de daartoe bestemde voorziening.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de kapitein van afgifte afzien, indien aan boord van het schip voldoende afzonderlijke opslagcapaciteit beschikbaar is voor al het scheepsafval dat reeds aan boord is en nog tijdens de voorgenomen reis van het schip zal ontstaan.

  • 3 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

§ 4. Verlaten van een haven

Artikel 13

Het is verboden met een schip, als bedoeld in artikel 8, eerste lid een haven te verlaten indien het schip niet is voorzien van een geldig certificaat.

Artikel 13a

  • 1 Alvorens schadelijke stoffen, of gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 130 van het Schepenbesluit 1965, aan een schip worden aangeboden voor vervoer of aan boord worden genomen van een schip, verstrekt degene die deze stoffen aanbiedt aan de kapitein, de exploitant of de agent van het schip een aangifte met de correcte technische benamingen van de stoffen, de identificatienummers van de Verenigde Naties voor zover van toepassing, de indeling in gevarenklassen, genoemd in artikel 130 van het Schepenbesluit 1965 voor zover van toepassing, de hoeveelheden van die stoffen en, wanneer zij in transporttanks of vrachtcontainers worden vervoerd, de identificatiemerktekens daarvan.

  • 2 Degene die schadelijke stoffen, of gevaarlijke stoffen als bedoeld in het eerste lid, aan de kapitein, de exploitant of de agent aanbiedt voor vervoer per schip, is verplicht ervoor te zorgen dat de voor vervoer aangeboden stoffen werkelijk die zijn welke overeenkomstig het eerste lid zijn aangegeven.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn verstrekt aan de kapitein, is deze verplicht ervoor te zorgen dat deze gegevens voor het vertrek van het schip uit de haven ook bij de exploitant of de agent op de wal beschikbaar zijn.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn verstrekt aan de exploitant of de agent, is deze verplicht ervoor te zorgen dat deze gegevens voor het vertrek van het schip uit de haven ook bij de kapitein aan boord beschikbaar zijn.

  • 5 De verplichtingen, gesteld bij dit artikel, zijn mede van toepassing op buitenlandse schepen in een Nederlandse haven.

Hoofdstuk IV. Toezicht en aanhouding

§ 1. Toezicht

Artikel 14

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie. Zij oefenen hun taak overal ter wereld uit.

  • 2 Met het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens belast de bij besluit van Onze Minister voor bepaalde taken aangewezen ambtenaren van andere diensttakken. Indien deze ambtenaren ressorteren onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen door Onze Minister en de Minister van het andere ministerie tezamen.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in dit artikel bedoelde ambtenaren hun taak uitoefenen.

Artikel 15

De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, woongedeelten van schepen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 17

De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 15 zijn eveneens van toepassing ten aanzien van een buitenlands schip dat zich bevindt:

  • a. in een Nederlandse haven, of

  • b. in de Nederlandse territoriale zee, op weg naar of komende vanuit een Nederlandse haven.

Artikel 18

  • 1 Bij regeling van Onze Minister wordt het aantal jaarlijks door de ambtenaren van de divisie Scheepvaart op de naleving van de artikelen 12b en 12c te inspecteren schepen vastgesteld.

  • 2 Bij de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde aantal schepen, blijven pleziervaartuigen waarmee ten hoogste 12 passagiers mogen worden vervoerd en vissersvaartuigen buiten beschouwing.

Artikel 19

  • 1 Een buitenlands schip kan in een Nederlandse haven worden onderworpen aan een onderzoek door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, teneinde na te gaan of: in strijd met de voorschriften van het Verdrag schadelijke stoffen zijn geloosd buiten de Nederlandse territoriale zee.

§ 2. Aanhouding

Artikel 20

  • 1 Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is bevoegd een schip aan te houden:

    • a. indien het schip niet is voorzien van alle, krachtens artikel 13, eerste lid, vereiste geldige certificaten;

    • b. indien de ambtenaar constateert dat het schip niet voldoet aan de voor de verkrijging van die certificaten gestelde eisen;

    • c. waar het een schip betreft dat niet behoort tot een in artikel 8, eerste lid, bedoelde categorie, indien het schip zodanig is gebouwd, ingericht of uitgerust dat het een gevaar vormt voor verontreiniging van het mariene milieu;

    • d. indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de kapitein in strijd met artikel 12b, 12c, dan wel 12d handelt dan wel zal handelen;

    • e. indien met betrekking tot het schip door de bevoegde autoriteiten van de betreffende staat is gemeld dat het aldaar vermoedelijk is uitgevaren, zonder dat was voldaan aan de in die staat ter uitvoering van de artikelen 7 en 10 van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen gestelde regels;

    • f. indien de ambtenaar wordt belemmerd in de uitoefening van zijn taak.

  • 2 Het eerste lid, onderdelen d tot en met f, is van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt.

Artikel 21

Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is bevoegd een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt en dat de vlag voert van een staat die partij is bij het Verdrag, aan te houden indien daartoe een verzoek wordt gedaan door de bevoegde autoriteiten van de vlaggestaat van dit schip wegens een overtreding van de in die staat ter uitvoering van het Verdrag gestelde wettelijke regels.

Artikel 22

  • 1 De aanhouding geschiedt door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie door middel van een overhandiging aan de kapitein van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving, waarin de reden van de aanhouding staat vermeld. Wanneer naar het oordeel van de ambtenaar overhandiging niet mogelijk is, geschiedt de aanhouding mondeling door een kennisgeving aan de naar zijn oordeel daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door overhandiging van de schriftelijke kennisgeving aan de kapitein.

  • 2 De havenbeheerder alsmede de naar het oordeel van de ambtenaar in aanmerking komende diensten worden onverwijld van de aanhouding in kennis gesteld.

Artikel 23

  • 1 De kapitein van een aangehouden schip is verplicht zijn schip na de aanhouding ligplaats te doen nemen op de door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie in overeenstemming met de havenbeheerder aan te wijzen plaats.

  • 2 Zolang de aanhouding voortduurt is het de kapitein verboden het schip te doen verplaatsen zonder voorafgaande toestemming van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie.

  • 3 Zonder deze toestemming weigeren alle betrokken ambtenaren hun medewerking bij het verplaatsen en het uitklaren van het schip.

  • 4 Indien een schip in een buitenlandse haven door een bevoegde autoriteit ingevolge de bepalingen van het Verdrag is aangehouden, is het de kapitein verboden de haven te verlaten.

  • 5 Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt.

Artikel 24

De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn bevoegd ter uitvoering en handhaving van de aanhouding de nodige maatregelen te nemen en de nodige aanwijzingen te geven.

Artikel 25

  • 1 Zodra er geen reden is de aanhouding langer te laten voortduren, heft de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie de aanhouding op.

  • 2 Opheffing geschiedt door overhandiging van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving aan de kapitein.

  • 3 Op deze opheffing en kennisgeving is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

De artikelen 22, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip dat zich in een Nederlandse haven bevindt, met dien verstande, dat van de aanhouding en de opheffing daarvan tevens de consul of de diplomatieke vertegenwoordiger en, bij diens afwezigheid, de regering van de Staat waarvan het schip de vlag voert, onverwijld op de hoogte wordt gesteld.

Hoofdstuk V. Verdere bepalingen

§ 1. Bezwaar

Artikel 27

  • 1 Tegen beslissingen van een ambtenaar als bedoeld in artikel 14, kan iedere belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.

  • 2 Het beroepschrift moet zijn gesteld in de Nederlandse of de Engelse taal.

  • 3 Een beroepschrift, gericht tegen een beslissing van een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, niet zijnde het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, wordt ingediend door tussenkomst van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie. Deze zendt het beroepschrift onverwijld aan Onze Minister.

  • 5 Onze Minister kan bepalen dat het beroep de werking schorst van de beslissing waartegen het is gericht.

Artikel 28

Alvorens Onze Minister een beslissing geeft kan hij advies inwinnen bij de Raad voor de Scheepvaart als bedoeld in artikel 23 van de Schepenwet (Stb. 1909, 219). Wat betreft de samenstelling, de bevoegdheden en de werkwijze van de Raad bij de uitvoering van deze taak, alsmede de schadeloosstelling van door de Raad gehoorde getuigen en deskundigen en van leden van de Raad zelve, zijn de desbetreffende bepalingen van de Schepenwet van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Onderzoek van voorvallen

Artikel 29

  • 1 Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie stelt een onderzoek in naar voorvallen van betekenis, overkomen aan schepen, teneinde na te gaan of hieruit lessen kunnen worden geput, dan wel of het wenselijk is regelen te stellen ter voorkoming van voorvallen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop een onderzoek naar een in het eerste lid bedoeld voorval wordt ingesteld.

§ 4. Ontheffing en vrijstelling

Artikel 34

  • 1 In bijzondere gevallen kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aan een schip, dat niet is voorzien van een geldig certificaat, als bedoeld in artikel 13, ontheffing verlenen van het in dat artikel genoemde verbod:

    • a. indien hem genoegzaam is gebleken dat het schip voldoet aan de voor de verkrijging van dat certificaat gestelde eisen;

    • b. indien het schip niet voldoet aan de voor de verkrijging van dat certificaat gestelde eisen, teneinde het in staat te stellen zich naar de dichtstbijzijnde geschikte reparatiehaven te begeven met het doel aldaar in het ontbrekende te voorzien.

Artikel 35

  • 1 In een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen, bevoegd is ontheffing te verlenen van de bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur gestelde regelen met betrekking tot de bouw, inrichting of uitrusting van een schip.

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het vorige lid kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een gedraging in strijd met de in het tweede lid bedoelde beperkingen en voorschriften is verboden.

Artikel 35a

  • 1 Onze Minister kan op verzoek van de exploitant geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6a, 12a of 12b, indien:

    • a. het een schip betreft dat volgens een dienstregeling veelvuldig en regelmatig bepaalde havens aandoet;

    • b. genoegzaam is aangetoond dat er een regeling is getroffen voor de afgifte van scheepsafval in een volgens die dienstregeling aan te lopen haven, en

    • b. voor die afgifte voldoende bijdragen zijn verschuldigd.

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een gedraging in strijd met de in het tweede lid bedoelde beperkingen en voorschriften is verboden.

  • 4 De kosten die samenhangen met de behandeling van de aanvraag en de verlening van de ontheffing alsmede met de afgifte van duplicaten en gewaarmerkte afschriften van de ontheffing worden ten laste gebracht van de aanvrager van de ontheffing.

  • 5 De tarieven ter vergoeding van de kosten worden bij regeling van Onze Minister vastgesteld.

  • 6 Dit artikel is ook van toepassing op buitenlandse schepen.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen en borgsom

Artikel 37

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bevel wordt op vordering van de Officier van Justitie gegeven door de rechter voor wie de zaak wordt of zal worden vervolgd. De kapitein wordt vooraf gehoord of althans behoorlijk opgeroepen.

    Het bevel is dadelijk uitvoerbaar en wordt onverwijld aan de kapitein betekend.

  • 3 Van het bevel of de beschikking tot afwijzing van de vordering kan de verdachte binnen veertien dagen na de betekening en het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen in beroep komen bij het gerechtshof. Het hof beslist zo spoedig mogelijk.

  • 4 Zodra het in de strafzaak gewezen vonnis onherroepelijk is geworden, wordt de gestorte geldsom wederom ter beschikking van de rechthebbende gesteld, nadat daarop een bij dat vonnis opgelegde boete in mindering is gebracht. Tot dat tijdstip en te rekenen van de dag dat de geldsom werd gestort, wordt over die som de wettelijke rente vergoed.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 38

Indien in deze wet gestelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 39

  • 1 Een voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet wordt Ons gedaan door Onze Minister.

  • 2 Voorzover een algemene maatregel van bestuur bepalingen bevat krachtens de artikelen 1, onder h , 5, 6, 6a of 12 wordt de voordracht ten aanzien van die bepalingen Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne.

Artikel 41

Voor zover op grond van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte de richtlijn havenontvangstvoorzieningen ook verbindend is voor een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, wordt deze staat voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 42

Deze wet is niet van toepassing op het lozen voorzover daaromtrent voorschriften zijn gesteld bij of krachtens de Wet verontreiniging zeewater (Stb. 1975, 352).

Artikel 43

Deze wet is niet van toepassing voorzover het bij of krachtens de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) bepaalde van toepassing is.

Artikel 43a

  • 1 Een wijziging van het Verdrag gaat voor de toepassing van deze wet gelden, met ingang van de dag waarop die wijziging voor Nederland in werking treedt, tenzij bij besluit van Onze Minister anders wordt bepaald.

  • 2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 43b

Met betrekking tot sanitair afval is artikel 1, onderdeel n, eerst van toepassing twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van Bijlage IV bij het Verdrag voor de desbetreffende categorie van schepen.

Artikel 44

Deze wet kan worden aangehaald als: "Wet voorkoming verontreiniging door schepen".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 december 1983

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

N. Smit-Kroes

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Uitgegeven de dertigste december 1983

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes