Wet voorkoming verontreiniging door schepen

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-02-2002 en zichtdatum 18-12-2024.
Geldend van 18-10-2000 t/m 14-10-2004

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b. "Verdrag": het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187), gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188);

  • c. "schip": elk vaartuig, van welk type ook, dat op zee wordt gebruikt waaronder begrepen draagvleugelboten, luchtkussenvoertuigen, afzinkbare vaartuigen en drijvend materieel, alsmede installaties gedurende de tijd dat zij drijven, behoudens wanneer het schip als hierboven bedoeld boven de zeebodem is geplaatst voor het instellen van een onderzoek naar de aanwezigheid van delfstoffen of voor het winnen daarvan;

  • d. "buitenlands schip": een schip dat, daartoe gerechtigd, een andere vlag dan de Nederlandse voert;

  • e. "schadelijke stof": een stof die, indien zij in zee terecht komt, gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de mens, schade kan toebrengen aan het mariene milieu, de recreatiemogelijkheden die de zee biedt kan schaden of storend kan werken op enig ander rechtmatig gebruik van de zee en die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangewezen;

  • f. "lozen": elk vrijkomen van schadelijke stoffen van een schip, hoe ook veroorzaakt, waaronder begrepen ontsnappen, overboord zetten, wegvloeien, weglekken, pompen of ledigen;

  • g. "voorval": een gebeurtenis die er daadwerkelijk toe leidt of er vermoedelijk toe zal leiden dat in zee wordt geloosd;

  • h. "haven": een rede, pier, steiger en in het algemeen iedere plaats, al of niet in zee, waar schepen ligplaats kunnen hebben of waar opvarenden en zaken ingescheept of ontscheept kunnen worden;

  • i. exploitant: de eigenaar, rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip.

Hoofdstuk II. Toepassing

Artikel 2

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is, tenzij in artikelen van deze wet uitdrukkelijk anders is bepaald, van toepassing op schepen die gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren.

Artikel 3

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing op oorlogsschepen, schepen in gebruik als marinehulpschepen of andere schepen in eigendom van of in beheer bij een Staat ten tijde dat zij uitsluitend worden gebruikt in dienst van de overheid voor andere dan handelsdoeleinden.

Artikel 4

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van schepen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van een of meer krachtens deze wet gegeven regels en voorschriften worden uitgezonderd.

Hoofdstuk III. Algemene bepalingen

§ 1. Lozingsverbod en voorzieningen

Artikel 5

  • 1 Het is verboden vanaf een schip een schadelijke stof in zee te lozen behoudens in de gevallen en op de wijze vast te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 De bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur te geven regelen kunnen onder meer verschillen al naar gelang deze regelen verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

  • 3 Het eerste lid is ook van toepassing op buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich in de Nederlandse territoriale zee bevinden.

Artikel 6

  • 1 De beheerders van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen havens zijn verplicht zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen afkomstig van schepen waarop het lozingsverbod als bedoeld in artikel 5 van toepassing is, zonder aan deze schepen onnodig oponthoud te veroorzaken.

  • 2 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid vastgesteld. In ieder geval wordt daarbij bepaald dat de afgifte niet anders mag geschieden dan op een wijze, aangegeven bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur.

  • 3 De havenbeheerders zijn ter uitvoering van de hun in het eerste lid opgelegde verplichting bevoegd regelen te stellen krachtens welke de beheerders van bepaalde los- en laadplaatsen en scheepsreparatiewerven in hun haven worden verplicht zorg te dragen voor voldoende voorzieningen, geschikt voor het in ontvangst nemen van restanten van schadelijke stoffen, afkomstig van schepen, als bedoeld in het eerste lid, welke gebruik maken van die los- en laadplaatsen of scheepsreparatiewerven.

  • 4 De kosten verbonden aan het in ontvangst nemen, opslaan en verwerken van restanten van schadelijke stoffen, afgegeven door schepen als bedoeld in het eerste lid, worden verhaald op diegenen die deze restanten afgeven.

  • 5 Indien en voorzover de kosten als bedoeld in het vierde lid niet geheel verhaald kunnen worden, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld met betrekking tot het verlenen van een Rijksbijdrage in bedoelde kosten.

§ 2. Regelen voor schepen

Artikel 7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen vastgesteld waaraan de bouw, de inrichting en de uitrusting van een schip dienen te voldoen ter voorkoming dan wel beperking van het lozen van schadelijke stoffen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen onder meer verschillen naar gelang zij verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de voorwaarden voor toelating van uitrusting aan boord van schepen, het gebruik van die uitrusting en de documenten waarvan zij in bij of krachtens die maatregel te bepalen gevallen vergezeld gaat.

Artikel 8

  • 1 Aan een schip, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van schepen, wordt, indien na een onderzoek genoegzaam blijkt dat het schip voldoet aan de in artikel 7 bedoelde eisen, ten blijke daarvan een certificaat afgegeven.

  • 2 Onze Minister stelt het model van het certificaat vast.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gegeven onder meer met betrekking tot:

    • a. de aanvrage ter verkrijging van een certificaat alsmede de daarbij over te leggen bescheiden;

    • b. de autoriteiten die het certificaat afgeven;

    • c. de geldigheidsduur van het certificaat alsmede de verlenging daarvan;

    • d. de vergoeding van kosten in verband met het onderzoek en de afgifte van een certificaat.

Artikel 9

  • 1 Certificaten vervallen, wanneer

    • a. het schip ophoudt te behoren tot de categorie van schepen waaraan een dergelijk certificaat wordt verstrekt;

    • b. het schip wordt verbouwd dan wel in de inrichting of de uitrusting van het schip ingrijpende wijzigingen worden aangebracht;

    • c. het schip een buitenlands schip wordt.

  • 2 Certificaten kunnen door de bevoegde ambtenaar van de Scheepvaartinspectie worden ingetrokken, wanneer blijkt dat de bouw, de inrichting of de uitrusting van het schip in belangrijke mate afwijkt van de gegevens van het certificaat.

  • 3 Het vervallen of ingetrokken certificaat dient door de eigenaar zo spoedig mogelijk aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie te worden ingezonden.

Artikel 10

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van verontreiniging door schepen regelen worden gesteld onder meer ten aanzien van:

    • a. de aan boord vereiste aanwezigheid van instructies, gebruiksaanwijzingen en waarschuwingen;

    • b. de stuwage, de wijze van verpakking en de etikettering van schadelijke stoffen, alsmede de daarop betrekking hebbende ladingdocumenten;

    • c. de aan boord vereiste aanwezigheid en hoedanigheid van meet- en registratie-apparatuur, alsmede het gebruik daarvan;

    • d. het aan boord verrichten van handelingen met betrekking tot schadelijke stoffen en restanten daarvan alsmede de daarmee verband houdende bedrijfsvoering.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen onder meer verschillen naar gelang deze regelen verschillende categorieën van schepen, te bevaren zeegebieden, te maken reizen of te vervoeren schadelijke stoffen betreffen.

§ 3. Verplichtingen van de kapitein

Artikel 11

  • 1 De kapitein van een schip, behorend tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie, zorgt dat aan boord een journaal wordt bijgehouden waarin handelingen met betrekking tot het vervoer en de lozing van schadelijke stoffen worden aangetekend, met inachtneming van de krachtens het tweede lid gestelde regelen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld, onder meer ten aanzien van het model van het journaal, de gegevens die in het journaal moeten worden vermeld, de wijze van vermelding, alsmede de plaats waarop en de periode gedurende welke het journaal dient te worden bewaard.

  • 3 De kapitein van een schip aan boord waarvan een journaal dient te worden bijgehouden is verplicht de bevoegde autoriteiten op hun verzoek inzage in het journaal te verlenen en dient hun toe te staan van elke in het journaal geplaatste aantekening een eensluidend afschrift te maken. Desgevraagd dient de kapitein het afschrift voor eensluidend te waarmerken.

  • 4 Elk aldus vervaardigd en voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een aantekening in het journaal zal in een gerechtelijke procedure in Nederland als bewijs van de feiten, vermeld in de aantekening, worden toegelaten.

  • 5 Het bepaalde in het derde lid is van overeenkomstige toepassing op buitenlandse schepen, die zich in een Nederlandse haven bevinden.

Artikel 12

  • 1 In de gevallen als omschreven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, is de kapitein verplicht een voorval waarbij het schip is betrokken onverwijld te melden.

  • 2 Indien het schip is verlaten of indien de in het eerste lid bedoelde melding onvolledig dan wel niet verkrijgbaar is, rust een gelijke verplichting, als bedoeld in het eerste lid, op de eigenaar van het schip. Met de eigenaar van een schip wordt gelijkgesteld de gebruiker van het schip, niet zijnde een reis- of tijdbevrachter.

  • 3 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld onder meer ten aanzien van de inhoud van de melding, alsmede de wijze waarop en de autoriteiten aan wie deze melding dient te geschieden.

  • 4 De verplichting bedoeld in het eerste en tweede lid geldt ook ten aanzien van een buitenlands schip, indien het voorval plaatsvindt in de Nederlandse territoriale zee.

§ 4. Verlaten van een haven

Artikel 13

Het is verboden met een schip, als bedoeld in artikel 8, eerste lid een haven te verlaten indien het schip niet is voorzien van een geldig certificaat.

Artikel 13a

  • 1 Alvorens schadelijke stoffen, of gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 130 van het Schepenbesluit 1965, aan een schip worden aangeboden voor vervoer of aan boord worden genomen van een schip, verstrekt degene die deze stoffen aanbiedt aan de kapitein, de exploitant of de agent van het schip een aangifte met de correcte technische benamingen van de stoffen, de identificatienummers van de Verenigde Naties voor zover van toepassing, de indeling in gevarenklassen, genoemd in artikel 130 van het Schepenbesluit 1965 voor zover van toepassing, de hoeveelheden van die stoffen en, wanneer zij in transporttanks of vrachtcontainers worden vervoerd, de identificatiemerktekens daarvan.

  • 2 Degene die schadelijke stoffen, of gevaarlijke stoffen als bedoeld in het eerste lid, aan de kapitein, de exploitant of de agent aanbiedt voor vervoer per schip, is verplicht ervoor te zorgen dat de voor vervoer aangeboden stoffen werkelijk die zijn welke overeenkomstig het eerste lid zijn aangegeven.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn verstrekt aan de kapitein, is deze verplicht ervoor te zorgen dat deze gegevens voor het vertrek van het schip uit de haven ook bij de exploitant of de agent op de wal beschikbaar zijn.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn verstrekt aan de exploitant of de agent, is deze verplicht ervoor te zorgen dat deze gegevens voor het vertrek van het schip uit de haven ook bij de kapitein aan boord beschikbaar zijn.

  • 5 De verplichtingen, gesteld bij dit artikel, zijn mede van toepassing op buitenlandse schepen in een Nederlandse haven.

Hoofdstuk IV. Toezicht en aanhouding

§ 1. Toezicht

Artikel 14

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie. Zij oefenen hun taak overal ter wereld uit.

  • 2 Met het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens belast de bij besluit van Onze Minister voor bepaalde taken aangewezen ambtenaren van andere diensttakken. Indien deze ambtenaren ressorteren onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen door Onze Minister en de Minister van het andere ministerie tezamen.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in dit artikel bedoelde ambtenaren hun taak uitoefenen.

Artikel 15

De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, woongedeelten van schepen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 17

De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 15 zijn eveneens van toepassing ten aanzien van een buitenlands schip dat zich bevindt:

  • a. in een Nederlandse haven, of

  • b. in de Nederlandse territoriale zee, op weg naar of komende vanuit een Nederlandse haven.

Artikel 19

  • 1 Een buitenlands schip kan in een Nederlandse haven worden onderworpen aan een onderzoek door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, teneinde na te gaan of: in strijd met de voorschriften van het Verdrag schadelijke stoffen zijn geloosd buiten de Nederlandse territoriale zee.

§ 2. Aanhouding

Artikel 20

Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is bevoegd een schip aan te houden:

  • a. indien het schip niet is voorzien van alle, krachtens artikel 13, eerste lid, vereiste geldige certificaten;

  • b. indien de ambtenaar constateert dat het schip niet voldoet aan de voor de verkrijging van die certificaten gestelde eisen;

  • c. waar het een schip betreft dat niet behoort tot een in artikel 8, eerste lid, bedoelde categorie, indien het schip zodanig is gebouwd, ingericht of uitgerust dat het een gevaar vormt voor verontreiniging van het mariene milieu;

  • d. indien de ambtenaar wordt belemmerd in de uitoefening van zijn taak.

Artikel 21

Een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is bevoegd een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt en dat de vlag voert van een staat die partij is bij het Verdrag, aan te houden indien daartoe een verzoek wordt gedaan door de bevoegde autoriteiten van de vlaggestaat van dit schip wegens een overtreding van de in die staat ter uitvoering van het Verdrag gestelde wettelijke regels.

Artikel 22

  • 1 De aanhouding geschiedt door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie door middel van een overhandiging aan de kapitein van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving, waarin de reden van de aanhouding staat vermeld. Wanneer naar het oordeel van de ambtenaar overhandiging niet mogelijk is, geschiedt de aanhouding mondeling door een kennisgeving aan de naar zijn oordeel daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door overhandiging van de schriftelijke kennisgeving aan de kapitein.

  • 2 De havenbeheerder alsmede de naar het oordeel van de ambtenaar in aanmerking komende diensten worden onverwijld van de aanhouding in kennis gesteld.

Artikel 23

  • 1 De kapitein van een aangehouden schip is verplicht zijn schip na de aanhouding ligplaats te doen nemen op de door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie in overeenstemming met de havenbeheerder aan te wijzen plaats.

  • 2 Zolang de aanhouding voortduurt is het de kapitein verboden het schip te doen verplaatsen zonder voorafgaande toestemming van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie.

  • 3 Zonder deze toestemming weigeren alle betrokken ambtenaren hun medewerking bij het verplaatsen en het uitklaren van het schip.

  • 4 Indien een schip in een buitenlandse haven door een bevoegde autoriteit ingevolge de bepalingen van het Verdrag is aangehouden, is het de kapitein verboden de haven te verlaten.

  • 5 Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt.

Artikel 24

De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn bevoegd ter uitvoering en handhaving van de aanhouding de nodige maatregelen te nemen en de nodige aanwijzingen te geven.

Artikel 25

  • 1 Zodra er geen reden is de aanhouding langer te laten voortduren, heft de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie de aanhouding op.

  • 2 Opheffing geschiedt door overhandiging van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving aan de kapitein.

  • 3 Op deze opheffing en kennisgeving is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

De artikelen 22, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip dat zich in een Nederlandse haven bevindt, met dien verstande, dat van de aanhouding en de opheffing daarvan tevens de consul of de diplomatieke vertegenwoordiger en, bij diens afwezigheid, de regering van de Staat waarvan het schip de vlag voert, onverwijld op de hoogte wordt gesteld.

Hoofdstuk V. Verdere bepalingen

§ 1. Bezwaar

Artikel 27

  • 1 Tegen beslissingen van een ambtenaar als bedoeld in artikel 14, kan iedere belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.

  • 2 Het beroepschrift moet zijn gesteld in de Nederlandse of de Engelse taal.

  • 3 Een beroepschrift, gericht tegen een beslissing van een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, niet zijnde het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, wordt ingediend door tussenkomst van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie. Deze zendt het beroepschrift onverwijld aan Onze Minister.

  • 5 Onze Minister kan bepalen dat het beroep de werking schorst van de beslissing waartegen het is gericht.

Artikel 28

Alvorens Onze Minister een beslissing geeft kan hij advies inwinnen bij de Raad voor de Scheepvaart als bedoeld in artikel 23 van de Schepenwet (Stb. 1909, 219). Wat betreft de samenstelling, de bevoegdheden en de werkwijze van de Raad bij de uitvoering van deze taak, alsmede de schadeloosstelling van door de Raad gehoorde getuigen en deskundigen en van leden van de Raad zelve, zijn de desbetreffende bepalingen van de Schepenwet van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Onderzoek van voorvallen

Artikel 29

  • 1 Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie stelt een onderzoek in naar voorvallen van betekenis, overkomen aan schepen, teneinde na te gaan of hieruit lessen kunnen worden geput, dan wel of het wenselijk is regelen te stellen ter voorkoming van voorvallen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop een onderzoek naar een in het eerste lid bedoeld voorval wordt ingesteld.

§ 4. Ontheffing

Artikel 34

  • 1 In bijzondere gevallen kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aan een schip, dat niet is voorzien van een geldig certificaat, als bedoeld in artikel 13, ontheffing verlenen van het in dat artikel genoemde verbod:

    • a. indien hem genoegzaam is gebleken dat het schip voldoet aan de voor de verkrijging van dat certificaat gestelde eisen;

    • b. indien het schip niet voldoet aan de voor de verkrijging van dat certificaat gestelde eisen, teneinde het in staat te stellen zich naar de dichtstbijzijnde geschikte reparatiehaven te begeven met het doel aldaar in het ontbrekende te voorzien.

Artikel 35

  • 1 In een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen, bevoegd is ontheffing te verlenen van de bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur gestelde regelen met betrekking tot de bouw, inrichting of uitrusting van een schip.

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het vorige lid kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een gedraging in strijd met de in het tweede lid bedoelde beperkingen en voorschriften is verboden.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen en borgsom

Artikel 37

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bevel wordt op vordering van de Officier van Justitie gegeven door de rechter voor wie de zaak wordt of zal worden vervolgd. De kapitein wordt vooraf gehoord of althans behoorlijk opgeroepen.

    Het bevel is dadelijk uitvoerbaar en wordt onverwijld aan de kapitein betekend.

  • 3 Van het bevel of de beschikking tot afwijzing van de vordering kan de verdachte binnen veertien dagen na de betekening en het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen in beroep komen bij het gerechtshof. Het hof beslist zo spoedig mogelijk.

  • 4 Zodra het in de strafzaak gewezen vonnis onherroepelijk is geworden, wordt de gestorte geldsom wederom ter beschikking van de rechthebbende gesteld, nadat daarop een bij dat vonnis opgelegde boete in mindering is gebracht. Tot dat tijdstip en te rekenen van de dag dat de geldsom werd gestort, wordt over die som de wettelijke rente vergoed.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 38

Indien in deze wet gestelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel 39

  • 1 Een voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet wordt Ons gedaan door Onze Minister.

  • 2 Voorzover een algemene maatregel van bestuur bepalingen bevat krachtens de artikelen 1, onder e, 5, 6, 12 of 38 wordt de voordracht ten aanzien van die bepalingen Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne.

Artikel 41

  • 1 De Wet olieverontreiniging zeewater (Stb. 1958, 344) wordt ingetrokken.

  • 2 Op feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens de Wet olieverontreiniging zeewater welke zijn begaan voor de intrekking daarvan, blijft die wet van toepassing.

Artikel 42

Deze wet is niet van toepassing op het lozen voorzover daaromtrent voorschriften zijn gesteld bij of krachtens de Wet verontreiniging zeewater (Stb. 1975, 352).

Artikel 43

Deze wet is niet van toepassing voorzover het bij of krachtens de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) bepaalde van toepassing is.

Artikel 44

Deze wet kan worden aangehaald als: "Wet voorkoming verontreiniging door schepen".