Wet tot behoud van cultuurbezit

[Regeling vervallen per 01-07-2016.]
Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2004 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 01-07-2004 t/m 31-07-2008

Wet van 1 februari 1984, houdende vaststelling van de Wet tot behoud van cultuurbezit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het behoud van het Nederlands cultuurbezit te bevorderen door het vaststellen van bepalingen die de mogelijkheid openen te voorkomen dat voorwerpen van bijzondere cultuur-historische of wetenschappelijke betekenis teloorgaan voor het Nederlands cultuurbezit;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    • a. beschermd voorwerp: een roerende zaak die op grond van artikel 2 is aangewezen als beschermd voorwerp, dan wel ingevolge artikel 3, derde lid, of artikel 3b, derde lid, beschermd voorwerp is;

    • b. verzameling: roerende zaken, die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar behoren;

    • c. beschermde verzameling: een verzameling die op grond van artikel 3 is aangewezen als beschermde verzameling;

    • d. de Raad: de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

    • e. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    • f. de inspecteur: de als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Hoofdstuk II. Aanwijzing van beschermde voorwerpen

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Onze Minister kan, de Raad gehoord, roerende zaken van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als onvervangbaar en onmisbaar behoren te worden behouden voor het Nederlands cultuurbezit, aanwijzen als beschermd voorwerp.

  • 2 Onvervangbaar als bedoeld in het eerste lid is een roerende zaak, waarvan geen of nagenoeg geen andere gelijke of gelijksoortige voorwerpen in goede staat in Nederland aanwezig zijn.

  • 3 Onmisbaar als bedoeld in het eerste lid is een roerende zaak, die tenminste een van de volgende functies heeft:

    • a. een symboolfunctie, waaronder wordt verstaan de functie van een roerende zaak als duidelijke herinnering aan personen of gebeurtenissen, die voor de Nederlandse geschiedenis van overtuigend belang zijn;

    • b. een schakelfunctie, waaronder wordt verstaan de functie van een roerende zaak als wezenlijk element in een ontwikkeling, die voor de wetenschapsbeoefening, met inbegrip van de beoefening der cultuurgeschiedenis, in Nederland van overtuigend belang is;

    • c. een ijkfunctie, waaronder wordt verstaan de functie van een roerende zaak als wezenlijke bijdrage in het onderzoek of de kennis van andere belangrijke voorwerpen van kunst of wetenschap.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Onze Minister kan, de eigenaar en de Raad gehoord, een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die hetzij als zodanig, hetzij door een of meer van de roerende zaken die er een wezenlijk onderdeel van uitmaken, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het Nederlands cultuurbezit, aanwijzen als beschermde verzameling. De aanwijzing gaat vergezeld van een algemene omschrijving van de beschermde verzameling en van een opsomming van de roerende zaken die tot de beschermde verzameling behoren.

  • 3 Iedere roerende zaak die deel uitmaakt van een opsomming als bedoeld in het eerste lid is een beschermd voorwerp.

Artikel 3a

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 In spoedgevallen kan Onze Minister roerende zaken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of een verzameling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, als beschermd voorwerp onderscheidenlijk als beschermde verzameling aanwijzen, voordat het advies van de Raad is ingewonnen. In dat geval wordt het advies van de Raad gevraagd tegelijkertijd met de aanwijzing.

  • 2 Bij de bekendmaking van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vermeldt Onze Minister dat de Raad nog niet is gehoord.

Artikel 3b

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Indien Onze Minister op grond van artikel 3a een verzameling als beschermde verzameling aanwijst, kan hij, in afwijking van artikel 3, eerste lid, tweede volzin, bij de aanwijzing volstaan met een algemene omschrijving van die verzameling.

  • 2 Onze Minister stelt zo spoedig mogelijk na een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, de eigenaar en de Raad gehoord, alsnog een opsomming vast van de tot de beschermde verzameling behorende roerende zaken.

  • 3 Zolang nog geen opsomming van de beschermde verzameling is vastgesteld, is iedere roerende zaak die redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt, een beschermd voorwerp.

Artikel 3c

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Onze Minister houdt van de beschermde voorwerpen en beschermde verzamelingen een lijst van beschermde voorwerpen bij.

  • 2 Op de lijst wordt in ieder geval vermeld:

    • a. voorzover het betreft een beschermd voorwerp: een beschrijving van dat beschermd voorwerp en de reden tot aanwijzing daarvan, en

    • b. voorzover het betreft een beschermde verzameling: een algemene omschrijving van die beschermde verzameling, een opsomming van de beschermde voorwerpen die tot die beschermde verzameling behoren, en de reden tot aanwijzing van die beschermde verzameling.

  • 3 Een vermelding op de lijst mag slechts met toestemming van de eigenaar een aanduiding bevatten van de naam van de eigenaar of een zijner verwanten dan wel van de verblijfplaats van het beschermd voorwerp of de beschermde verzameling.

  • 4 Een afschrift van de lijst, zonder vermelding van eigenaren en verblijfplaatsen van de beschermde voorwerpen en beschermde verzamelingen, ligt kosteloos voor een ieder ter inzage op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Afschrift daarvan wordt tegen vergoeding van de kosten verstrekt.

Artikel 3d

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Onze Minister kan ambtshalve of op verzoek van de eigenaar wijzigingen aanbrengen in de beschrijving van een beschermd voorwerp dan wel in de algemene omschrijving of de opsomming van een beschermde verzameling, een en ander voorzover het betreft verbetering van gegevens van feitelijke aard.

  • 2 Onze Minister kan, de Raad gehoord, de aanwijzing als beschermd voorwerp of als beschermde verzameling beëindigen, de reden tot aanwijzing wijzigen en roerende zaken aan de opsomming van een beschermde verzameling toevoegen of in die opsomming schrappen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Aanwijzing van een roerende zaak als beschermd voorwerp of opneming van een roerende zaak in de opsomming van een beschermde verzameling kan slechts met toestemming van de eigenaar, indien deze zaak:

    • a. eigendom is van zijn vervaardiger of van de erfgenaam van de vervaardiger;

    • b. eigendom is van degene die het in Nederland heeft gebracht of degene die het binnen vijf jaar, nadat het in Nederland is gebracht, heeft verworven of hun erfgenaam.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid is ook van toepassing op een erfgenaam, die de roerende zaak anders dan door vererving heeft verkregen.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing op een erfgenaam tot dertig jaar of voorzover het archiefbescheiden betreft vijftig jaar na het overlijden van de erflater.

  • 4 Indien de eigendom, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, toebehoort aan of is verworven door een rechtspersoon, is het eerste lid slechts van toepassing tot dertig jaar of voorzover het archiefbescheiden betreft vijftig jaar nadat de rechtspersoon het voorwerp in Nederland heeft doen brengen onderscheidenlijk de eigendom van het voorwerp binnen vijf jaar, nadat het in Nederland is gebracht, heeft verworven.

  • 5 Het terugvoeren naar Nederland van een roerende zaak die tijdelijk buiten Nederland heeft verbleven, geldt niet als het in Nederland brengen in de zin van het eerste lid.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Indien een roerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een verzameling of een deel daarvan:

    • a. berust onder iemand die tijdelijk zijn woonplaats naar Nederland verplaatst;

    • b. door een niet-ingezetene wordt uitgeleend voor tentoonstelling in Nederland;

    • c. wegens hiermee vergelijkbare omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister, de Raad gehoord, niet in Nederland thuis behoort; zegt Onze Minister desgevraagd of eigener beweging toe, dat deze niet wordt aangewezen als beschermd voorwerp onderscheidenlijk beschermde verzameling.

  • 2 Onze Minister trekt de toezegging in, wanneer de omstandigheden, op grond waarvan zij is gedaan niet meer aanwezig zijn. In zulk een geval gaat Onze Minister niet over tot toepassing van deze wet binnen één jaar na de datum van intrekking.

Hoofdstuk III. Bescherming

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Aanwijzing als beschermd voorwerp geldt tevens als aanwijzing in de zin van artikel 1 van de op 17 november 1970 te Parijs tot stand gekomen overeenkomst (Trb. 1972, nr. 50) inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Het is verboden een beschermd voorwerp ter veiling te brengen, te vervreemden, te bezwaren, te verhuren, in bruikleen te geven of bij boedelscheiding aan een niet-ingezetene toe te delen, alvorens het voornemen daartoe schriftelijk aan de inspecteur is gemeld. Het is verboden de verblijfplaats van een beschermd voorwerp te wijzigen alvorens het voornemen daartoe schriftelijk aan de inspecteur is gemeld.

  • 2 Gedurende vier weken na de datum van verzending van de melding is het verboden zonder toestemming van de inspecteur of van Onze Minister een in het eerste lid bedoelde handeling te verrichten. Tenzij na melding van het ter veiling brengen van een beschermd voorwerp door Onze Minister daartegen geen bedenkingen zijn aangevoerd of naar aanleiding van het ter veiling brengen van een roerende zaak artikel 3a, eerste lid, toepassing heeft gevonden, kan Onze Minister deze termijn met ten hoogste acht weken verlengen. Dit lid is niet van toepassing indien de melding slechts het voornemen tot verplaatsing binnen Nederland betreft.

  • 3 Indien een in het eerste lid bedoelde handeling strekt tot het brengen van een beschermd voorwerp buiten Nederland, kan slechts Onze Minister toestemming geven. Na verloop van de al dan niet verlengde termijn van het vorige lid zonder dat bedenkingen zijn aangevoerd, bevestigt Onze Minister binnen acht dagen na een verzoek daartoe schriftelijk dat geen bedenkingen bestaan tegen een handeling, mits verricht binnen een jaar na melding. In de bevestiging worden de handeling en de datum aangegeven.

  • 4 Een in het eerste lid bedoelde handeling is eveneens verboden nadat Onze Minister hem die de melding heeft gedaan, binnen de al dan niet verlengde termijn van het tweede lid, schriftelijk in kennis heeft gesteld van zijn bedenkingen tegen de handeling. De bedenkingen kunnen slechts zijn gegrond op de overweging dat het teloorgaan van het beschermd voorwerp voor het in Nederland aanwezige cultuurbezit te duchten is.

  • 5 Indien geen bedenkingen zijn aangevoerd, is een handeling als bedoeld in het eerste lid betreffende hetzelfde beschermd voorwerp opnieuw verboden, nadat een jaar is verstreken sinds de datum van de melding.

  • 6 Indien bedenkingen zijn aangevoerd en Onze Minister deze intrekt, is een handeling als bedoeld in het eerste lid betreffende hetzelfde beschermd voorwerp opnieuw verboden, nadat een jaar is verstreken sinds de dag waarop die intrekking aan de eigenaar is meegedeeld.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Onze Minister kan in zijn in artikel 7, vierde lid, bedoelde kennisgeving meedelen dat het verbod niet geldt voorzover aan de gemelde handeling uitvoering wordt gegeven met inachtneming van de door hem in die kennisgeving vermelde voorschriften. Deze voorschriften mogen slechts strekken ter voorkoming van het teloorgaan van het beschermd voorwerp voor het in Nederland aanwezige cultuurbezit.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 De eigenaar van een beschermd voorwerp is verplicht degene aan wie hij het voorwerp vervreemdt of aan wie hij met betrekking tot het voorwerp rechten verleent te voren in te lichten over dat dat voorwerp is aangewezen als beschermd voorwerp.

  • 2 Hij die een beschermd voorwerp onder zich heeft is verplicht het aan de inspecteur op diens aanvraag te tonen en de vermissing of het teniet gaan ervan onverwijld aan hem te melden.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Een kennisgeving van Onze Minister tot het aanvoeren van bedenkingen geldt gedurende drie maanden als aanbod van de Staat tot aankoop op de in artikel 12 geregelde wijze van het beschermd voorwerp door de Staat voorzover:

    • a. bedenkingen zijn aangevoerd tegen vervreemding daarvan of

    • b. bedenkingen zijn aangevoerd tegen toedeling daarvan aan een niet-ingezetene of

    • c. bedenkingen zijn aangevoerd tegen verplaatsing naar de - buiten Nederland gelegen - vaste woonplaats van de eigenaar.

  • 2 Onze Minister en de eigenaar van het beschermd voorwerp kunnen de in het eerste lid bedoelde termijn in onderling overleg verlengen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort, zolang over een aanbod van de Staat tot aankoop van een beschermd voorwerp:

    • a. bij de rechtbank te 's-Gravenhage een procedure als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhangig is, of

    • b. tussen de Staat en de eigenaar een overeenkomst tot arbitrage bestaat.

  • 4 Het aanvoeren van bedenkingen geldt niet als een aanbod tot aankoop, indien bij de kennisgeving daarvan een mededeling is gedaan als bedoeld in artikel 8.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Onze Minister treedt onverwijld na de kennisgeving van bedenkingen als bedoeld in artikel 7, vierde lid, met de eigenaar in onderhandeling over de koopprijs en de overige verkoopvoorwaarden.

  • 2 Indien de onderhandelingen niet tot overeenstemming leiden, wordt de prijs op verzoek van de meest gerede partij vastgesteld door de rechtbank te 's-Gravenhage, tenzij de eigenaar te kennen geeft af te zien van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde handeling of Onze Minister de daartegen aangevoerde bedenkingen intrekt.

  • 3 Alvorens te beslissen wint de rechtbank advies van deskundigen in. De griffier zendt een afschrift van het deskundigenadvies aan de verzoeker en de wederpartij. Deze kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn hun beschouwingen over het advies ter griffie indienen.

  • 4 Tegen beschikkingen op grond van dit artikel staat uitsluitend beroep in cassatie open.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Binnen één maand nadat de koopprijs ingevolge artikel 12 onherroepelijk is vastgesteld, kan Onze Minister aan de eigenaar meedelen van het aanvoeren van bedenkingen af te zien en kan de eigenaar mededelen van het verrichten van de gemelde handelingen af te zien.

  • 2 Indien aan het bepaalde in het vorige lid geen uitvoering wordt gegeven geldt de vastgestelde koopprijs als overeengekomen tussen partijen.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Voorzover ingevolge artikel 7 aangevoerde bedenkingen die niet hebben geleid tot aankoop door de Staat, het nut van bepaalde uitgaven van een belanghebbende teniet hebben gedaan, vergoedt de Staat deze uitgaven. De Staat vergoedt geen uitgaven die wegens de mogelijkheid dat bedenkingen zouden worden aangevoerd redelijkerwijs achterwege hadden moeten blijven. De aanvraag wordt gericht tot Onze Minister.

  • 2 Geschillen voortvloeiend uit dit artikel worden berecht door de rechter te 's-Gravenhage.

Hoofdstuk IIIA. Bescherming van openbare en kerkelijke collecties

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Artikel 14a

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Het is verboden een roerende zaak die integrerend deel uitmaakt van een openbare collectie die vermeld staat in de inventarislijst van een museum, een archief of een vaste collectie van een bibliotheek, en waarvan de Staat of een ander openbaar lichaam eigenaar is, buiten Nederland te brengen zonder dat de eigenaar daartoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Indien de eigenaar zich te dier zake niet verklaart, kan zijn toestemming op verzoek van een belanghebbende worden vervangen door een vergunning van Onze Minister.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt eveneens ten aanzien van een roerende zaak die integrerend deel uitmaakt van:

    • a. een inventarislijst van roerende zaken van cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis waarvan een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, of een ander genootschap op religieuze grondslag eigenaar is;

    • b. een openbare collectie die vermeld staat in de inventarislijst van een museum, een archief of een vaste collectie van een bibliotheek, en waarvan de eigendom berust bij een privaatrechtelijke rechtspersoon die in overwegende mate wordt gefinancierd door subsidie, die door de Staat of een ander overheidslichaam wordt verstrekt en die door Onze Minister voor de toepassing van dit verbod is aangewezen;

    • c. de inventarislijst die door Onze Minister wordt bijgehouden van roerende zaken van cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis.

Hoofdstuk IIIB. Uitvoer van cultuurgoederen buiten het grondgebied van de lid-staten van de Europese Unie of van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Artikel 14b

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister of van een andere bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van verordening (EEG) nr. 3911/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 december 1992 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen (PbEG L 395), cultuurgoederen die behoren tot een categorie, vermeld in de bijlage bij genoemde verordening, uit te voeren buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie.

  • 2 Onze Minister kan bepalen dat het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet geldt ten aanzien van oudheidkundige voorwerpen ouder dan honderd jaren, die afkomstig zijn van opgravingen en vondsten op het land en in de zee dan wel van oudheidkundige locaties, wanneer deze goederen van beperkt archeologisch of wetenschappelijk belang zijn en mits zij niet rechtstreeks afkomstig zijn van opgravingen, vondsten en archeologische locaties in een lidstaat van de Europese Unie, en zij zich legaal op de markt bevinden.

Hoofdstuk IV. Handhaving

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de inspecteur en de bij besluit van Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 14a en 14b bepaalde zijn tevens belast de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

  • 1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:

    • a. de inspecteur en de in artikel 15, eerste lid, bedoelde ambtenaren, voorzover zij daartoe bij besluit van Onze Minister van Justitie zijn aangewezen;

    • b. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.

    • Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn belast met het op verzoek van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte opsporen van een door die staat in het verzoek omschreven roerende zaak die krachtens de nationale wetgeving van die staat een cultuurgoed is in de zin van artikel 1, onder 1, van richtlijn nr. 93/7/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (PbEG L 74), mits die zaak in de zin van die richtlijn op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die staat is gebracht.

  • 3 Een wijziging van de richtlijn nr. 93/7/EEG gaat voor de toepassing van dit artikel gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekend gemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

De inspecteur en de in de artikelen 15, eerste lid, en 16 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

De inspecteur en de in artikel 15, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de bewoner hun een beschermd voorwerp, een roerende zaak als bedoeld in artikel 14a, of een cultuurgoed als bedoeld in artikel 14b, die in de woning aanwezig zijn, toont.

Hoofdstuk V. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze wet.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-07-2016]

Deze wet wordt aangehaald als: Wet tot behoud van cultuurbezit.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 februari 1984

Beatrix

De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

L. C. Brinkman

Uitgegeven de achtste maart 1984

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes