Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2008 en zichtdatum 13-12-2024.
Geldend van 22-02-2008 t/m 15-05-2008

Wet van 10 maart 1984, houdende regelen inzake de verlening van uitkeringen en bijzondere voorzieningen aan burger-oorlogsslachtoffers

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen betreffende de verlening van uitkeringen en bijzondere voorzieningen aan burger-oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en hun nagelaten betrekkingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan:

    • a. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen bij met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden;

    • b. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen door of in verband met handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende machten tegen hem werden gericht, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden;

    • c. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk letsel heeft opgelopen bij handelingen, welke door of namens de vijandelijke bezettende machten werden gericht tegen derden, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden;

    • d. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger op jeugdige leeftijd psychisch letsel heeft opgelopen door de confrontatie met doodslag, executie of zware mishandeling van derden, door of namens de vijandelijke bezettende macht, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden;

    • e. degene, die in de na-oorlogse jaren als burger lichamelijk letsel heeft opgelopen bij het ontploffen van munitie of ander oorlogstuig afkomstig uit de oorlogsjaren 1940-1945, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden, tenzij het letsel is te wijten aan onvoorzichtigheid van de betrokkene;

    • f. degene, die in de na-oorlogse jaren in het voormalige Nederlands-Indië als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen bij ongeregeldheden die zich nauw aansluitend aan de oorlog tot 27 december 1949 aldaar hebben voorgedaan en die naar aard en gevolgen vergelijkbaar zijn met de omstandigheden bedoeld onder a, b, c of d, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden.

  • 2 Indien het letsel, bedoeld in het eerste lid, niet duidelijk door andere oorzaken dan het oorlogsgeweld als bedoeld in het eerste lid is ontstaan, wordt dit geacht zijn oorzaak te hebben in het oorlogsgeweld, dan wel in omstandigheden daarmee verband houdende. Daarbij wordt rekening gehouden met de inzichten en ervaringen van de medische wetenschap met betrekking tot de relatie tussen het oorlogsgeweld en de geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand.

Artikel 2a

  • 1 Voor de toepassing van deze wet wordt gelijkgesteld met:

    • a. huwelijk: het geregistreerd partnerschap;

    • b. gehuwd: als partner geregistreerd;

    • c. echtgenoot of echtpaar: de geregistreerde partner of het geregistreerde paar;

    • d. weduwe of weduwnaar: de achtergebleven partij bij het geregistreerd partnerschap;

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen:

    • a. wordt als minderjarig kind of als minderjarige volle wees aangemerkt onderscheidenlijk het kind dat of de volle wees die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en niet gehuwd is of gehuwd geweest is;

    • b. worden als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt, ongehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat;

    • c. wordt als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het eerste lid kan slechts sprake zijn indien twee personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. Onze Minister kan nadere regels stellen voor de toepassing van de eerste volzin.

Artikel 3

  • 1 Deze wet is van toepassing op:

    • a. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 of in de na-oorlogse jaren, als burger getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en op dat moment Nederlander was dan wel Nederlands onderdaan in de zin van de toenmalige Wet van 10 februari 1910 (Stb. 55), mits hij de Nederlandse nationaliteit bezit en op de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, hier te lande gevestigd is;

    • b. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 of in de na-oorlogse jaren, als burger getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en op dat moment als vreemdeling in Nederland gevestigd was, anders dan in opdracht van enige vijandelijke mogendheid, mits hij de Nederlandse nationaliteit bezit en tot de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, onafgebroken hier te lande gevestigd is gebleven;

    • c. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 of in de na-oorlogse jaren, als burger getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en op dat moment als vreemdeling in het voormalige Nederlands-Indië gevestigd was, anders dan in opdracht van enige vijandelijke mogendheid, mits hij de Nederlandse nationaliteit bezit en tot de datum van zijn komst naar Nederland, doch uiterlijk tot 1 april 1964, onafgebroken in het voormalige Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is gebleven en zich aansluitend daaraan in Nederland heeft gevestigd en tot de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, onafgebroken hier te lande gevestigd is gebleven;

    • d. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer dat aan de eisen gesteld onder a, b of c voldeed, mits zij de Nederlandse nationaliteit bezitten;

    • e. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer dat aan de eisen gesteld onder a voldeed, dat vóór de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, is overleden, mits de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en op de datum van de aanvraag hier te lande gevestigd zijn;

    • f. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer dat aan de eisen gesteld onder b voldeed, dat vóór de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, is overleden, mits het burger-oorlogsslachtoffer tot het tijdstip van zijn overlijden onafgebroken in Nederland gevestigd is geweest en de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en sedert het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer tot de datum van de aanvraag onafgebroken hier te lande gevestigd zijn gebleven;

    • g. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer dat aan de eisen gesteld onder c voldeed, dat is overleden vóór 1 april 1964, mits het burger-oorlogsslachtoffer tot de datum van zijn overlijden onafgebroken in het voormalige Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is geweest en de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en sedert het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer tot hun komst naar Nederland, doch uiterlijk tot 1 april 1964, onafgebroken in genoemde gebieden gevestigd zijn gebleven en aansluitend daaraan zich in Nederland hebben gevestigd en tot de datum van de aanvraag onafgebroken hier te lande gevestigd zijn gebleven;

    • h. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer dat aan de eisen gesteld onder c voldeed, dat is overleden ná 1 april 1964, mits het burger-oorlogsslachtoffer tot zijn komst naar Nederland, doch uiterlijk tot 1 april 1964, onafgebroken in het voormalige Nederlands-Indië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is geweest en zich aansluitend daaraan in Nederland heeft gevestigd en tot de datum van zijn overlijden onafgebroken hier te lande gevestigd is gebleven en de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en sedert het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer tot de datum van de aanvraag onafgebroken hier te lande gevestigd zijn gebleven.

  • 2 Indien degene, die voldoet aan de eisen gesteld in het eerste lid, onder b en c, of diens nabestaanden, bedoeld in het eerste lid, onder f, g en h, tijdens hun onafgebroken verblijf in Nederland, of in het voormalige Nederlands-Indië, Indonesië of het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea, de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, wordt een voortzetting van dat onafgebroken verblijf niet langer vereist, mits diegene of de nabestaande de Nederlandse nationaliteit behoudt of tot zijn overlijden heeft behouden en zij op de datum van de aanvraag hier te lande gevestigd zijn.

  • 3 Indien degene, die voldoet aan de eisen gesteld in het eerste lid onder a, en in het tweede lid, of de nabestaanden, bedoeld in het eerste lid, onder e, en in het tweede lid, zich hier te lande vestigen na de datum van inwerkingtreding van deze wet, vervalt het recht op de voorzieningen van deze wet indien zij zich binnen een periode van vijf jaar weer elders vestigen.

  • 4 Onder komst naar Nederland, bedoeld in het eerste lid, onder c, g en h, wordt mede verstaan het indienen van een verzoek om toestemming tot vestiging in Nederland waarop gunstig is beslist.

  • 5 Onder onafgebroken vestiging, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan vestiging, die niet onderbroken is door verblijf elders van langere duur dan één jaar.

  • 6 De Raad kan deze wet tevens van toepassing verklaren op degene die tijdens de oorlogsjaren 1940–1945 of in de na-oorlogse jaren, als burger is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of diens nabestaanden die niet voldoen aan de in het eerste, tweede of derde lid gestelde eisen en ten aanzien van wie het niet toepassen van deze wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.

Artikel 4

Behoudens in nader bij algemene maatregel van bestuur te regelen gevallen kunnen aan deze wet geen aanspraken worden ontleend door:

Artikel 5

Aan deze wet kunnen geen rechten worden ontleend door:

  • a. degene, die blijkens opgave van Onze Minister van Justitie:

    • 1e. bij onherroepelijke uitspraak van een bijzondere strafrechter is veroordeeld;

    • 2e. bij een uitspraak van een Tribunaal, waarop fiat executie is verleend, de al dan niet voorwaardelijke oplegging van een bijzondere maatregel onderging;

    • 3e. bij een onherroepelijke beslissing van een orgaan van de bijzondere rechtspleging voorwaardelijk buiten vervolging is gesteld;

    • 4e. zich door de vlucht aan vervolging door een orgaan van de bijzondere rechtspleging heeft onttrokken;

  • b. degene, die bij een onherroepelijke uitspraak van een met zuivering belast orgaan of college is ontzet van het recht ambten of bepaalde ambten te bekleden dan wel bepaalde beroepen of functies uit te oefenen of oneervol is ontslagen. Zo nodig worden inlichtingen ingewonnen bij Onze Minister, hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur;

  • c. degene, die zich tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd, onwaardig heeft gedragen. Zo nodig worden inlichtingen ingewonnen bij Onze Minister van Justitie;

  • d. de weduwe, weduwnaar en minderjarige volle wees van onder b of c bedoelde personen, indien en voor zover zij als nabestaanden rechten aan deze wet zouden hebben kunnen ontlenen en indien een der omstandigheden zoals omschreven onder a, b of c, zich niet zou hebben voorgedaan.

Hoofdstuk II. Uitkering en bijzondere voorzieningen

§ 1. Het recht op een uitkering

Artikel 7

Behoudens het bepaalde in artikel 9 heeft recht op een periodieke uitkering:

  • a. het burger-oorlogsslachtoffer, dat vóór het bereiken van de leeftijd, waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen, door zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, gedwongen werd of wordt zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen, indien en voor zover hij buiten staat is door of in verband met arbeid een inkomen te verwerven, gelijk aan het inkomen, dat hij uit vorenbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij niet invalide zou zijn geweest;

  • b. het burger-oorlogsslachtoffer, dat vóór het tot uiting komen van zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, door of in verband met het volgen van onderwijs nog geen arbeid in beroep of bedrijf uitoefende, indien hij ten gevolge van die invaliditeit nimmer in staat is geweest door arbeid in beroep of bedrijf een inkomen te verwerven, dat in overeenstemming was met het niveau van het gevolgde onderwijs;

  • c. het burger-oorlogsslachtoffer, dat door of in verband met zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf tijdelijk moet onderbreken of verminderen, indien en voor zolang in de ten gevolge daarvan ontstane derving van inkomsten niet op andere wijze wordt voorzien;

  • d. de weduwe of weduwnaar, alsmede de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer, bedoeld onder a, b en c, indien dit ten tijde van het overlijden in het genot was van een periodieke uitkering op grond van deze wet;

  • e. de weduwe of weduwnaar, alsmede de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer van wie het overlijden het gevolg was van het letsel, bedoeld in artikel 2, mits het burger-oorlogsslachtoffer, ware het niet overleden, in aanmerking zou zijn gekomen voor een periodieke uitkering;

  • f. de weduwe of weduwnaar, alsmede de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer, dat ten tijde van zijn overlijden in het genot was van een periodieke uitkering, anders dan op grond van deze wet, mits deze uitkering hem was toegekend in verband met het letsel, bedoeld in artikel 2.

Artikel 8

Recht op een garantie-uitkering heeft het burger-oorlogsslachtoffer, dat ten tijde van het tot uiting komen van zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, de leeftijd heeft bereikt waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen, mits hij, indien hij die leeftijd nog niet zou hebben bereikt, door of in verband met die invaliditeit gedwongen zou zijn geweest zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen.

Artikel 9

  • 1 De periodieke uitkering aan de weduwe of weduwnaar van het burger-oorlogsslachtoffer wordt ten hoogste gedurende een tijdvak van twee jaren na de datum van het overlijden verleend, indien de weduwe of weduwnaar op dat tijdstip nog niet de leeftijd van 40 jaren heeft bereikt, tenzij deze arbeidsongeschikt is of een of meer minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft.

  • 2 Een periodieke uitkering aan de weduwe of weduwnaar van het burger-oorlogsslachtoffer wordt niet toegekend, indien het huwelijk is gesloten, nadat het burger-oorlogsslachtoffer, aan wie voordien een periodieke uitkering in de zin van deze wet was toegekend, de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, tenzij de echtgenoten of geregistreerde partners reeds gedurende een periode van ten minste tien jaren met elkaar zijn gehuwd geweest of hebben samengeleefd.

§ 2. De grondslag

Artikel 10

  • 1 Indien aanspraak bestaat op een periodieke uitkering, wordt de grondslag vastgesteld, waarnaar de uitkering wordt berekend.

  • 2

    • a. Indien het burger-oorlogsslachtoffer voldoet aan het bepaalde in artikel 7, onder a, wordt de grondslag vastgesteld naar het inkomen uit arbeid, dat het burger-oorlogsslachtoffer ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, in Nederland, ware hij niet invalide geweest, zou hebben genoten uit het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf, waarin hij voor het eerst ten gevolge van zijn invaliditeit zijn werkzaamheden moest beëindigen of blijvend verminderen;

    • b. indien het burger-oorlogsslachtoffer, bedoeld onder a, na het tot uiting komen van de invaliditeit ten gevolge waarvan hij zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend verminderen, arbeid heeft aanvaard in een ander beroep of bedrijf, kan, indien dat voor hem gunstiger is, de grondslag worden vastgesteld naar het inkomen, dat het burger-oorlogsslachtoffer ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, in Nederland uit arbeid in laatstbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij zijn werkzaamheden door of in verband met zijn invaliditeit niet had moeten beëindigen of blijvend verminderen;

    • c. onder arbeid in een ander beroep of bedrijf, bedoeld onder b, wordt verstaan: arbeid, welke gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren in de voor dat beroep of bedrijf gebruikelijke arbeidstijd is verricht;

    • d. de Raad kan, bij beschikking, van het bepaalde onder c afwijken indien naar zijn oordeel de onverkorte toepassing daarvan, gelet op alle omstandigheden, in een individueel geval onredelijk zou zijn.

  • 3 Indien het in het tweede lid bedoelde beroep of bedrijf buiten Nederland werd uitgeoefend, wordt bij de vaststelling van de grondslag, waarnaar de uitkering wordt berekend, rekening gehouden met het meest vergelijkbare beroep of bedrijf in Nederland, alsmede met (vak)opleiding, bekwaamheid en andere factoren, welke ter zake van belang kunnen zijn.

  • 4 Bij de vaststelling van de grondslag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid van inkomstenvermeerdering ten gevolge van bevordering of verhoging van de vakbekwaamheid, uitbreiding van het bedrijf of andere dergelijke factoren.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf, als bedoeld in het tweede lid, moet worden verstaan.

  • 6 Indien het burger-oorlogsslachtoffer voldoet aan het bepaalde in artikel 7, onder b, wordt de grondslag vastgesteld met inachtneming van door Onze Minister te stellen regelen.

  • 7 Indien het burger-oorlogsslachtoffer voldoet aan het bepaalde in artikel 7, onder c, wordt de grondslag vastgesteld op het bedrag, bedoeld in het achtste lid, onder a, tenzij de Raad, rekening houdende met alle omstandigheden, in een individueel geval van oordeel is, dat een hogere grondslag gerechtvaardigd is. Deze grondslag kan niet op een hoger bedrag worden vastgesteld dan de grondslag die zou zijn vastgesteld, indien het burger-oorlogsslachtoffer zou voldoen aan het bepaalde in het tweede lid, onder a of b.

  • 8 De grondslag wordt bepaald op:

    • a. ten minste een bedrag van € 1.867,87 per maand per 1 januari 1983 [Red: voor een nabetaling over december 2007: € 2.063,08] ;

    • b. ten hoogste een bedrag van € 3.877,64 per maand per 1 januari 1983 [Red: voor een nabetaling over december 2007: € 4.282,89] .

  • 9 De grondslag, waarnaar de uitkering aan de weduwe of weduwnaar bedoeld in artikel 7, onder d tot en met f, wordt berekend, wordt vastgesteld op hetzelfde bedrag als waarop de grondslag voor het burger-oorlogsslachtoffer zou zijn vastgesteld, indien hij op de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, nog in leven zou zijn geweest en op die datum voldaan zou hebben aan het bepaalde in artikel 7, onder a of b.

Artikel 11

Indien aanspraak bestaat op een garantie-uitkering wordt deze berekend naar het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a.

Artikel 12

Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing indien de aanspraak betrekking heeft op een uitkering aan een minderjarige volle wees.

§ 3. De periodieke uitkering

Artikel 13

De periodieke uitkering bedraagt een percentage van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 vastgestelde grondslag.

Artikel 14

  • 1 Het in artikel 13 bedoelde percentage bedraagt voor het burger-oorlogsslachtoffer dat de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt:

    • a. 80, indien het burger-oorlogsslachtoffer is gehuwd, tenzij het bepaalde onder b van toepassing is;

    • b. 70, indien het burger-oorlogsslachtoffer is gehuwd en het inkomen van de echtgenoot, inkomsten uit vermogen daaronder niet begrepen, meer bedraagt dan 30% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder b;

    • c. 75, indien het burger-oorlogsslachtoffer niet is gehuwd en minderjarige kinderen te zijnen laste heeft;

    • d. 70, indien het burger-oorlogsslachtoffer als alleenstaande moet worden aangemerkt.

  • 2 Het in artikel 13 bedoelde percentage bedraagt voor het burger-oorlogsslachtoffer met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt:

    • a. 65, indien het burger-oorlogsslachtoffer is gehuwd, tenzij het bepaalde onder b van toepassing is;

    • b. 55, indien het burger-oorlogsslachtoffer is gehuwd en het inkomen van de echtgenoot, inkomsten uit vermogen daaronder niet begrepen, meer bedraagt dan 30% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder b;

    • c. 60, indien het burger-oorlogsslachtoffer niet is gehuwd en minderjarige kinderen te zijnen laste heeft;

    • d. 55, indien het burger-oorlogsslachtoffer als alleenstaande moet worden aangemerkt.

  • 3 Bij overlijden van de echtgenoot van het burger-oorlogsslachtoffer blijft het uitkeringspercentage ongewijzigd tot en met de laatste dag van de maand, volgende op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden.

Artikel 15

  • 1 Behoudens het bepaalde in het derde lid bedraagt het in artikel 13 bedoelde percentage voor de nagelaten betrekking van het burger-oorlogsslachtoffer die de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt:

    • a. 75, indien de weduwe of weduwnaar van het burger-oorlogsslachtoffer minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft;

    • b. 70, indien de weduwe of weduwnaar van het burger-oorlogsslachtoffer geen minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft.

  • 2 Het in artikel 13 bedoelde percentage bedraagt voor de nagelaten betrekking van het burger-oorlogsslachtoffer die de 65-jarige leeftijd heeft bereikt:

    • a. 55, indien de weduwe of weduwnaar van het burger-oorlogsslachtoffer minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft;

    • b. 50, indien de weduwe of weduwnaar van het burger-oorlogsslachtoffer geen minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft.

  • 3

    • a. De uitkering aan de minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer wordt naar behoefte individueel bepaald. Bij vaststelling van de uitkering wordt rekening gehouden met geëigende voorzieningen ter zake van kosten van onderwijs en opleiding.

    • b. De onder a bedoelde uitkering kan zo nodig worden voortgezet tot uiterlijk het bereiken van de 27-jarige leeftijd door de betrokkene, indien hij, hetzij in verband met een dagstudie, hetzij in verband met arbeidsongeschiktheid, door het ontbreken van andere geëigende voorzieningen op die uitkering is aangewezen.

Artikel 16

Indien een burger-oorlogsslachtoffer voldoet zowel aan het bepaalde in artikel 7, onder a, b of c, als aan het bepaalde in artikel 7, onder d, e of f, wordt de hoogste ingevolge deze paragraaf van toepassing zijnde uitkering verleend.

Artikel 17

  • 1 Indien en voor zolang het burger-oorlogsslachtoffer in staat is zich door arbeid een inkomen te verwerven, doch deze arbeid naar het oordeel van de Raad om niet gegronde redenen niet of slechts ten dele verricht, wordt de grondslag waarnaar de uitkering wordt berekend, nader vastgesteld, rekening houdende met de mate van invaliditeit van het burger-oorlogsslachtoffer, waardoor diens vermogen om een inkomen te verwerven door of in verband met arbeid in beroep of bedrijf nadelig is beïnvloed. In een zodanig geval is het bepaalde in artikel 10, achtste lid, onder a, niet van toepassing.

  • 2 De Raad gaat niet over tot een nadere vaststelling van de grondslag, als bedoeld in het eerste lid, dan na advies te hebben ingewonnen van ter zake deskundige personen of organen.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing, indien het burger-oorlogsslachtoffer buiten staat is 50% te verwerven van het inkomen dat hij verwierf uit de laatstelijk door hem verrichte arbeid in beroep of bedrijf.

Artikel 18

  • 1 Bij verblijf van een alleenstaande of een echtpaar ter verpleging of verzorging in een daartoe bestemde inrichting, waarvan de kosten met toepassing van één der sociale verzekeringswetten worden betaald, wordt de periodieke uitkering, met ingang van het tijdstip waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze verpleging of verzorging een langdurig karakter zal gaan dragen, doch in ieder geval na verloop van een jaar, nader bepaald op:

    • a. 12% van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde grondslag, voor een alleenstaande;

    • b. 20% van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde grondslag, voor een gehuwde, tenzij onderdeel c van toepassing is;

    • c. 12% van de overeenkomstig artikel 10 vastgestelde grondslag voor een gehuwde, indien het inkomen van de echtgenoot, inkomsten uit vermogen daaronder niet begrepen, meer bedraagt dan 30% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder b.

      De garantie-uitkering wordt in een zodanig geval berekend naar:

    • d. 12% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a, voor een alleenstaande;

    • e. 20% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a, voor een echtpaar.

§ 4. Toeslagen

Artikel 19

  • 1 Behoudens het bepaalde in het vierde lid, wordt aan het burger-oorlogsslachtoffer, wiens invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, zijn vermogen om door arbeid een inkomen te verwerven nadelig beïnvloedt of zou hebben beïnvloed indien hij nog op inkomsten uit arbeid zou zijn aangewezen, een toeslag toegekend voor voorzieningen welke strekken tot verbetering van diens levensomstandigheden.

Artikel 20

  • 1 Voor de in Nederland gevestigde uitkeringsgerechtigde en de uitkeringsgerechtigde op wie artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet van toepassing is, wordt op de overeenkomstig artikel 18, eerste lid, vastgestelde uitkering ten behoeve van de te zijnen laste komende premie van verzekering tegen ziektekosten een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde toeslag verleend die per categorie van uitkeringsgerechtigden verschilt.

  • 2 Voor de niet in Nederland gevestigde uitkeringsgerechtigde, met uitzondering van de uitkeringsgerechtigde op wie artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet van toepassing is, wordt op de overeenkomstig artikel 18, eerste lid, vastgestelde uitkering een toeslag verleend gelijk aan het, op het tijdstip met ingang waarvan toepassing wordt gegeven aan artikel 18, eerste lid, eenmalig vast te stellen bedrag van de te zijnen laste blijvende premie van verzekering tegen ziektekosten, doch ten hoogste tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag.

  • 3 Het ingevolge het tweede lid vastgestelde bedrag van de ten laste van de uitkeringsgerechtigde blijvende premie van verzekering tegen ziektekosten wordt door de Raad herzien:

    • a. jaarlijks, naar evenredigheid van de ontwikkeling van de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de zorgtoeslag,

    • b. bij het door de gerechtigde bereiken van de 65-jarige leeftijd,

    • c. bij veranderingen in de gezinssituatie van de gerechtigde, of

    • d. indien de Raad van oordeel is dat het niet herzien van het vastgestelde bedrag gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 4 Indien de in artikel 18, eerste lid, bedoelde kosten van verpleging of verzorging met toepassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden betaald en de uitkeringsgerechtigde in die kosten een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt op de overeenkomstig het bepaalde in dat artikel vastgestelde uitkering een toeslag verleend gelijk aan het bedrag van de eigen bijdrage.

Artikel 21

  • 1 Voor de in Nederland gevestigde uitkeringsgerechtigde en de uitkeringsgerechtigde op wie artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet van toepassing is, wordt op zijn periodieke uitkering of garantie-uitkering ten behoeve van de te zijnen laste komende premie van verzekering tegen ziektekosten een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde toeslag verleend voor zover deze premie meer bedraagt dan het overeenkomstig de artikelen 14 en 15 vastgestelde percentage van het verschil tussen de grondslag en het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a. De toeslag verschilt per categorie van uitkeringsgerechtigden.

  • 2 Voor de niet in Nederland gevestigde uitkeringsgerechtigde, met uitzondering van de uitkeringsgerechtigde op wie artikel 69, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet van toepassing is, wordt op zijn periodieke uitkering of garantie-uitkering een toeslag verleend gelijk aan het bij de toekenning van de periodieke uitkering of de garantie-uitkering eenmalig vast te stellen bedrag van de te zijnen lasten blijvende premie van verzekering tegen ziektekosten, doch ten hoogste tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag, voor zover deze premie meer bedraagt dan het overeenkomstig de artikelen 14 en 15 vastgestelde percentage van het verschil tussen de grondslag en het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a.

  • 3 Het ingevolge het tweede lid vastgestelde bedrag van de ten laste van de uitkeringsgerechtigde blijvende premie van verzekering tegen ziektekosten wordt door de Raad herzien:

    • a. jaarlijks, naar evenredigheid van de ontwikkeling van de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de zorgtoeslag,

    • b. bij het door de gerechtigde bereiken van de 65-jarige leeftijd,

    • c. bij veranderingen in de gezinssituatie van de gerechtigde, of

    • d. indien de Raad van oordeel is dat het niet herzien van het vastgestelde bedrag gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 22

  • 1 Indien geen kinderbijslag uit welken hoofde of onder welke benaming ook wordt genoten, wordt op de periodieke uitkering en de garantie-uitkering een toeslag verleend voor de minderjarige kinderen waarvoor kinderbijslag zou worden ontvangen, indien de Algemene Kinderbijslagwet van toepassing zou zijn.

  • 2 Deze toeslag beloopt een bedrag gelijk aan de kinderbijslag ingevolge de in het eerste lid genoemde wet.

Artikel 23

  • 2 De toeslag, bedoeld in het eerste lid, wordt niet toegekend:

  • 3 Onder enig pensioen als bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt verstaan, een pensioen ten laste van de Nederlandse Schatkist of die van de Nederlandse Antillen of Aruba, van een publiekrechtelijk lichaam of een privaatrechtelijke rechtspersoon in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel ten laste van een door het openbaar gezag in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba ingesteld fonds, alsmede een uitkering ingevolge deze wet of de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945.

Artikel 23a

  • 2 Indien de uitkeringsgerechtigde over zijn periodieke uitkering of garantie-uitkering de bijdrage, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet, verschuldigd is, heeft hij recht op een toeslag. Voor de berekening van deze toeslag is het eerste lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 In afwijking van de artikelen 59 en 60 worden de toeslagen, bedoeld in het eerste en tweede lid, in de maand waarin de betaling plaatsvindt definitief vastgesteld.

§ 5. De garantie-uitkering

Artikel 24

  • 1 De garantie-uitkering bedraagt een percentage van het bedrag, bedoeld in artikel 11.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

    • a. voor het burger-oorlogsslachtoffer, dat de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt:

      • 1e. 80, indien hij is gehuwd, tenzij hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot;

      • 2e. 75, indien hij niet is gehuwd of duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en minderjarige kinderen te zijnen laste heeft;

      • 3e. 70, indien hij als alleenstaande moet worden aangemerkt;

    • b. voor het burger-oorlogsslachtoffer, dat de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt:

      • 1e. 65, indien hij is gehuwd, tenzij hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot;

      • 2e. 55, indien hij niet is gehuwd of duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en minderjarige kinderen te zijnen laste heeft;

      • 3e. 45, indien hij als alleenstaande moet worden aangemerkt.

§ 6. Aanpassing van grondslagen en bedragen

Artikel 25

  • 1 Indien de op 31 december 1995 reeds ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen, bedoeld in artikel 10 van de Wet privatisering ABP, ingevolge dat artikel worden aangepast aan een algemene bezoldigingswijziging, worden de grondslagen, bedoeld in artikel 10, eerste, tweede, zesde, zevende en negende lid, naar overeenkomstige normen en voorwaarden aangepast. Onze Minister stelt de regels voor de uitvoering van de eerste volzin. Indien de algemene bezoldigingswijziging een verhoging is, werken deze regels zo nodig terug tot en met de datum waarop bedoelde algemene bezoldigingswijziging is ingegaan.

  • 2 In dezelfde mate waarin en met ingang van hetzelfde tijdstip waarop de grondslagen ingevolge het eerste lid worden aangepast, worden bij de ministeriële regeling als in het eerste lid bedoeld, gewijzigd de bedragen, genoemd in artikel 10, achtste lid, onder a en b.

  • 3 De overeenkomstig het eerste en tweede lid aangepaste grondslagen en bedragen treden in de plaats van de grondslagen en bedragen, zoals die golden op de dag, voorafgaande aan de datum van ingang van de aanpassing.

  • 4 Indien de op 31 december 1995 reeds ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen, bedoeld in artikel 10 van de Wet privatisering ABP, ingevolge dat artikel worden aangepast aan een eenmalige uitkering met een algemeen karakter, stelt Onze Minister de regels over de wijze waarop deze eenmalige uitkering naar overeenkomstige normen en voorwaarden leidt tot een eenmalige uitkering aan de uitkeringsgerechtigden. Deze regels werken zo nodig terug tot en met de datum waarop de in de eerste volzin bedoelde aanpassing van pensioenen en uitzichten op pensioen plaatsvindt.

  • 5 Indien daartoe naar het oordeel van de Kroon een bijzondere aanleiding bestaat, kunnen de grondslagen, bedoeld in het eerste lid, en de bedragen, bedoeld in het tweede lid, bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven datum worden aangepast, waarbij kan worden bepaald dat de aanpassing verschilt naar gelang de hoogte van de grondslagen en de bedragen. De ingevolge de vorige volzin aangepaste grondslagen en bedragen treden in de plaats van de grondslagen en de bedragen, zoals die golden op de dag, voorafgaande aan de datum van ingang van de aanpassing.

Artikel 26

  • 2 Op de garantie-uitkering wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag ingehouden.

  • 3 Indien ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen door Onze Minister voor de toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage vastgesteld.

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkering is vastgesteld met toepassing van artikel 15, derde lid.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uitkeringsgerechtigde 65 jaar of ouder is.

  • 6 Onze Minister kan nadere en zo nodig afwijkende regelen stellen met betrekking tot de berekening van de ingevolge het eerste lid op de aldaar bedoelde uitkeringen in te houden bedragen.

Artikel 27

Het bedrag, bedoeld in artikel 28, vierde lid, onder a, wordt door Onze Minister herzien, indien en voor zover de ontwikkeling van de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

Artikel 27a

De op grond van de artikelen 20, eerste en tweede lid, en 21, eerste en tweede lid bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bedragen worden door Onze Minister herzien naar evenredigheid van de ontwikkeling van de standaardpremie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de zorgtoeslag.

§ 7. Verrekening van inkomsten

Artikel 28

  • 1 Op de over enig kalenderjaar toegekende periodieke uitkering vermeerderd met de toeslagen, bedoeld in de artikelen 21 en 23, worden, voor zover deze over de overeenkomstige periode werden genoten, in mindering gebracht:

    • a. indien de uitkeringsgerechtigde de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, de bruto-inkomsten uit tegenwoordige arbeid in beroep of bedrijf, na aftrek van de daarop drukkende verwervingskosten, voor zover deze inkomsten 20% van de grondslag waarnaar de uitkering is berekend te boven gaan;

    • b. Indien de uitkeringsgerechtigde 65 jaar of ouder is, en pensioengerechtigd ingevolge de Algemene Ouderdomswet, het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet van de uitkeringsgerechtigde en de echtgenoot met inbegrip van de toeslag, bedoeld in artikel 10 van die wet, en de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet, voor zover dit niet meer bedraagt dan tweemaal het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van die wet, vermeerderd met de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet;

    • c. de inkomsten uit vermogen van de uitkeringsgerechtigde en van diens echtgenoot;

    • d. de overige inkomsten van de uitkeringsgerechtigde.

  • 2 Bij de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, b en d, worden de jaarlijkse vakantie-uitkeringen van de uitkeringsgerechtigde voor 1/12 deel per maand op de uitkering in mindering gebracht.

  • 3 Met inkomsten uit tegenwoordige arbeid worden gelijkgesteld uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Werkloosheidswet, alsmede de daarmede vergelijkbare uitkeringen welke worden verleend aan het overheidspersoneel.

  • 4

    • a. De inkomsten uit vermogen, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden berekend naar het vermogen dat de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot op het tijdstip van de aanvraag, bedoeld in artikel 35, bezitten. Deze inkomsten worden jaarlijks bepaald op een percentage van dat vermogen dat gelijk is aan het forfaitaire rendementspercentage, genoemd in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Van het aldus berekende bedrag wordt een bedrag vrijgelaten, waarvan de hoogte door Onze Minister wordt bepaald.

    • b. Indien na het tijdstip van de aanvraag aan de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot vermogensbestanddelen toevallen, wordt voor de berekening van de inkomsten uit vermogen, het vermogen met ingang van de datum waarop die vermogensbestanddelen zijn toegevallen, opnieuw vastgesteld.

    • c. Wijziging van het vermogen, anders dan bedoeld onder b, geeft geen aanleiding tot herziening van de overeenkomstig dit lid onder a en b vastgestelde inkomsten, tenzij het vermogen, door oorzaken gelegen in factoren waarop de uitkeringsgerechtigde generlei invloed heeft kunnen uitoefenen, zodanig is verminderd, dat dit tot een klaarblijkelijke hardheid zou leiden. Bij de beoordeling hiervan wordt rekening gehouden met de totale vermogens- en inkomstenpositie van de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot.

  • 5 Bij bedrijfsbeëindiging vindt het bepaalde in het eerste lid, onder c, en het vierde lid, van dat tijdstip af overeenkomstige toepassing.

  • 6 Indien de echtgenoot van de uitkeringsgerechtigde eveneens recht heeft op enig pensioen als bedoeld in artikel 23, derde lid, en op dat pensioen een vermindering is toegepast uit hoofde van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet van tenminste 40% van het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met 40% van de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet, zijn het eerste tot en met vierde lid van toepassing, met dien verstande dat, in afwijking van het eerste lid, onder b, op schriftelijk verzoek van de uitkeringsgerechtigde 50% van het aan de uitkeringsgerechtigde en de echtgenoot toegekende bruto-ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, met inbegrip van de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet, op de uitkering in mindering wordt gebracht.

  • 7 Indien de echtgenoot van de uitkeringsgerechtigde eveneens recht heeft op een uitkering ingevolge deze wet, zijn het eerste tot en met vijfde lid van toepassing, met dien verstande dat:

    • a. in afwijking van het eerste lid, onder c, de inkomsten uit vermogen van de uitkeringsgerechtigde en de echtgenoot bij ieder voor de helft in mindering worden gebracht;

    • b. in afwijking van het in het vierde lid, onder a, laatste volzin, bedoelde bedrag, de helft daarvan wordt vrijgelaten.

Artikel 29

  • 1 Op de in enig kalenderjaar toegekende garantie-uitkering worden in mindering gebracht alle over de overeenkomstige periode genoten bruto-inkomsten, uit welken hoofde dan ook, van het burger-oorlogsslachtoffer en van diens echtgenoot of van degene met wie hij duurzaam samenleeft.

Artikel 30

  • 1 Op de in enig kalenderjaar toegekende uitkering, bedoeld in artikel 18, eerste lid, vermeerderd met de toeslag bedoeld in artikel 20, worden alle over de overeenkomstige periode genoten inkomsten van het burger-oorlogsslachtoffer en van diens echtgenoot in mindering gebracht.

Artikel 31

  • 2 Onze Minister kan nadere regelen stellen met betrekking tot de vaststelling van de inkomsten uit of in verband met arbeid in beroep of bedrijf en de daarop drukkende verwervingskosten, de overige inkomsten alsmede met betrekking tot de vaststelling en de taxatie van het vermogen.

§ 8. Bijzondere voorzieningen

Artikel 32

  • 1 Indien het burger-oorlogsslachtoffer wegens zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, geneeskundige behandeling of verpleging behoeft, worden de daaraan verbonden ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende noodzakelijke kosten volledig vergoed, tenzij het vierde lid van toepassing is.

  • 2 De extra, ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende, kosten voor noodzakelijke voorzieningen, die direct verband houden met de in het eerste lid bedoelde geneeskundige behandeling of verpleging worden eveneens volledig vergoed.

  • 3 Een volledige vergoeding wordt tevens verleend in het geval dat een geneeskundige behandeling of verpleging kan bijdragen tot voorkoming van het verergeren van de invaliditeit, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde kosten betrekking hebben op verpleging of verzorging van een alleenstaande of een echtpaar in een daartoe bestemde inrichting en niet worden betaald met toepassing van een der sociale verzekeringswetten, worden deze kosten vergoed voor zover de inkomsten daartoe ontoereikend zijn. Van de inkomsten blijft buiten beschouwing een bedrag ter grootte van de met toepassing van het bepaalde in de artikelen 18, eerste lid, en 20, eerste en tweede lid, vastgestelde uitkering.

  • 5 Een vergoeding ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt slechts verleend voor zover deze niet ten laste kunnen worden gebracht van een zorgverzekering ingevolge de Zorgverzekeringswet of een andere ziektekostenverzekering of ten laste daarvan zouden kunnen worden gebracht indien een zodanige verzekering is of zou zijn gesloten. De Raad kan van de eerste volzin afwijken, indien, gezien de individuele omstandigheden van de aanvrager, naar het oordeel van de Raad daartoe gegronde redenen aanwezig zijn.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de aard, de duur en de wijze van verstrekking van de voorzieningen bedoeld in de voorgaande leden.

Artikel 33

  • 1 In de ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende kosten van voorzieningen verband houdende met zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, welke voorzieningen strekken tot verbetering van diens levensomstandigheden, kan een tegemoetkoming worden verleend.

  • 2 De tegemoetkoming heeft ten hoogste betrekking op de in het eerste lid bedoelde kosten in zover deze, met inachtneming van de totale financiële omstandigheden van het burger-oorlogsslachtoffer, als bijzondere kosten moeten worden aangemerkt.

  • 3 De tegemoetkoming in de bijzondere kosten, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald met inachtneming van de financiële draagkracht van het burger-oorlogsslachtoffer.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gesteld met betrekking tot de bepaling van de financiële draagkracht van het burger-oorlogsslachtoffer alsmede zo nodig met betrekking tot de aard, de duur en de wijze van verstrekking van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 33a

  • 1 In afwijking van het eerste lid van de artikelen 32 en 33 kan aan categorieën burger-oorlogsslachtoffers in de kosten van bepaalde voorzieningen een vergoeding of tegemoetkoming worden verleend zonder dat het in die artikelleden bedoelde verband is vereist. Bij algemene maatregel van bestuur worden ter zake regels gesteld.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de mogelijkheid om een vergoeding of tegemoetkoming in de kosten van bepaalde voorzieningen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 na het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer gedurende een bepaalde tijd ten gunste van de weduwe of weduwnaar voort te zetten.

§ 9. Aanvraag om erkenning

Artikel 34

  • 1 Degene, die verwacht te eniger tijd aanspraken te kunnen ontlenen aan deze wet, kan bij de Raad een aanvraag indienen om erkenning dat de aanvrager is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2 Het bepaalde in de artikelen 35 tot en met 39a is, voor zover ter zake van belang, van overeenkomstige toepassing.

§ 10. Aanvraag en toekenning van uitkering en bijzondere voorzieningen

Artikel 35

  • 1 De beoordeling van de aanspraken op een uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming geschiedt naar aanleiding van een daartoe bij de Raad ingediende aanvraag.

  • 2 De Raad kent geen uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming toe dan nadat is vastgesteld dat het door de aanvrager opgegeven adres overeenstemt met het hem betreffende adresgegeven in de gemeentelijke basisadministratie.

  • 3 De Raad kan het tweede lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 4 Op de aanvraag wordt de datum van ontvangst aangetekend.

  • 5 De ontvangst van de aanvraag wordt de aanvrager schriftelijk bevestigd. Daarbij wordt hem voorlichting gegeven over de verdere procedure en de geldende behandeltermijnen.

  • 6 Onze Minister kan nadere regelen stellen met betrekking tot de bij de aanvraag over te leggen bescheiden.

Artikel 36

  • 1 Alvorens op een aanvraag wordt beslist, wordt een rapport opgesteld omtrent de aard en de gevolgen van de oorlogscalamiteit en de levensomstandigheden van de betrokkene vóór, tijdens en na de oorlogsjaren 1940-1945.

  • 2 Voor zover nodig wordt, alvorens op een aanvraag wordt beslist, een rapport opgesteld omtrent de financiële omstandigheden van de betrokkene. Dit rapport bevat in ieder geval gegevens, welke noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de grondslag bedoeld in artikel 10.

  • 3 Naar keuze van de belanghebbende worden de in het eerste en tweede lid bedoelde rapporten opgesteld door de Stichting Pelita of de Raad dan wel, in overeenstemming met de belanghebbende, door een andere door de Raad aan te wijzen instelling of instantie.

  • 4 Het rapport wordt opgesteld binnen zes weken nadat de opdracht daartoe bij een instantie als bedoeld in het derde lid is ingekomen, met dien verstande dat het rapport binnen vier weken wordt opgesteld, indien de aanvraag betrekking heeft op een vergoeding of een tegemoetkoming. Indien die instantie niet tijdig in het opstellen van de rapporten voorziet kan de Raad, met instemming van de betrokkene, besluiten op andere wijze informatie omtrent de aard en de gevolgen van de oorlogscalamiteit, de levensomstandigheden van de betrokkene vóór, tijdens en na de oorlogsjaren 1940-1945, en de financiële omstandigheden van de betrokkene in te winnen.

  • 5 De Raad geeft aanwijzingen omtrent de inhoud en samenstelling van de in het eerste en tweede lid bedoelde rapporten.

  • 6 Indien een aanvraag betrekking heeft op een vergoeding of tegemoetkoming behoeft het in het eerste lid bedoelde rapport slechts te worden opgesteld indien de Raad dat nodig acht.

Artikel 37

  • 1 Voor zover de aanvraag, bedoeld in artikel 35, is ingediend door of namens een burger-oorlogsslachtoffer, wordt door de geneeskundig adviseur een medisch rapport opgesteld. Hij vermeldt daarin voor zover nodig zijn bevindingen over:

    • a. de invaliditeit van het burger-oorlogsslachtoffer en het in artikel 2 bedoelde causaal verband;

    • b. de relatie tussen de invaliditeit en het vermogen om een inkomen te verwerven;

    • c. de in artikel 17 bedoelde graad van onvermogen om een inkomen te verwerven en

    • d. de noodzaak van bijzondere voorzieningen bedoeld in paragraaf 8.

  • 2 Het medisch rapport wordt niet opgesteld dan nadat de geneeskundig adviseur heeft kunnen kennisnemen van het rapport, bedoeld in artikel 36, eerste lid.

  • 3 Voor zover de aanvraag, bedoeld in artikel 35, is ingediend door de weduwe, weduwnaar of minderjarige volle wees van het burger-oorlogsslachtoffer, wordt door de in het eerste lid bedoelde geneeskundig adviseur onderzocht of het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer het gevolg was van het letsel, bedoeld in artikel 2, dan wel of de uit dit letsel ontstane invaliditeit hem nadelig beïnvloedde in zijn vermogen een inkomen te verwerven door arbeid in beroep of bedrijf.

  • 4 Indien een aanvraag betrekking heeft op een vergoeding of tegemoetkoming behoeft het in het eerste lid bedoelde rapport slechts te worden opgesteld indien de Raad dat nodig acht.

  • 5 De aanvrager is gehouden medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek indien de Raad zulks noodzakelijk oordeelt.

  • 6 Indien de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in het vijfde lid, wijst de Raad de aanvraag af of herziet de Raad de eerder gegeven beschikking in het nadeel van de betrokkene.

Artikel 38

  • 1 Bij de bekendmaking van de beschikking wordt voorlichting gegeven over de procedure en de voor het bezwaarschrift geldende termijn van behandeling.

  • 2 De beschikking op een aanvraag krachtens artikel 7, onder a, b of c, artikel 8 of artikel 19, voorzover de aanvrager niet reeds op grond van artikel 34 is erkend, artikel 7, onder d, e of f, voor zover de overledene geen aanspraken op deze wet heeft doen gelden, de artikelen 32 en 33, voorzover de aanvrager niet reeds eerder aanspraken op deze wet heeft doen gelden, wordt gegeven binnen zeven maanden na de datum waarop de aanvraag bij de Raad is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.

  • 3 De beschikking op een aanvraag krachtens artikel 34 wordt gegeven binnen vier maanden na de datum waarop de aanvraag bij de Raad is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.

  • 4 De beschikking op een aanvraag krachtens artikel 7, onder a, b of c, artikel 8 of artikel 19, voorzover de aanvrager reeds op grond van artikel 34 is erkend, artikel 7, onder d, e of f, voor zover de overledene aanspraken op deze wet heeft doen gelden, of de artikelen 32 of 33, voorzover de aanvrager reeds eerder aanspraken op deze wet heeft doen gelden, wordt gegeven binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag bij de Raad is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.

  • 5 Met betrekking tot een aanvraag, bedoeld in het vierde lid, die wordt ingediend terwijl een aanvraag, bedoeld in het tweede lid, nog in behandeling is geldt, in afwijking van het vierde lid, de termijn die resteert voor de beschikking op de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, tenzij de resterende termijn korter is dan de termijn, bedoeld in het het vierde lid.

Artikel 39

  • 1 Indien de Raad vier weken voor het verstrijken van de verlengde termijn, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onvoldoende gegevens aanwezig acht om tot een beoordeling van de aanvraag te komen en dientengevolge niet in staat is een beschikking te geven, stelt hij de aanvrager gedurende die vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 3 Indien de aanvrager zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, wordt een verslag gemaakt.

Artikel 39a

  • 1 Indien de aanvrager kennis wenst te nemen van gegevens welke mede tot een beschikking van de Raad kunnen leiden dan wel hebben geleid, worden deze hem op zijn verzoek door de Raad verstrekt.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de vergoeding welke verschuldigd is, indien afschrift wordt verstrekt van de op de beschikking betrekking hebbende bescheiden.

§ 11. Ingang en einde van de uitkering, toeslagen en bijzondere voorzieningen

Artikel 40

  • 1 De uitkering, de toeslag, de vergoeding en tegemoetkoming gaan in:

    • a. op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend, tenzij het bepaalde onder b van toepassing is;

    • b. voor de weduwe, weduwnaar of minderjarige volle wees, die aansluitend aan het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer, dat een uitkering ingevolge deze wet genoot, aanspraak op een uitkering maakt, op de eerste dag van de derde maand volgend op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden.

  • 2 De Raad kan bij beschikking van het bepaalde in het eerste lid in het voordeel van de betrokkene afwijken, indien hij, rekening houdende met alle omstandigheden, een dergelijke afwijking in een individueel geval noodzakelijk acht. Onze Minister stelt te dien aanzien nadere regelen.

Artikel 41

  • 1 De periodieke uitkering alsmede de garantie-uitkering, bedoeld in artikel 8, wordt beëindigd:

    • a. bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde die een echtgenoot of minderjarige kinderen achterlaat: met ingang van de eerste dag van de derde maand volgend op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden;

    • b. bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde die geen echtgenoot of minderjarige kinderen achterlaat: met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden;

    • c. bij huwelijk, daaronder mede begrepen de in artikel 2a, tweede lid, onder b, bedoelde situatie, van de weduwe of de weduwnaar, die niet als burger-oorlogsslachtoffer recht heeft op een uitkering ingevolge deze wet, met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin daarvan sprake is;

    • d. bij het bereiken van de leeftijd van 21 jaar, tenzij artikel 15, derde lid, onder b, van toepassing is, of bij het aangaan van een huwelijk door de volle wees vóór het bereiken van die leeftijd, daaronder mede begrepen de in artikel 2a, tweede lid, onder b, bedoelde situatie, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin de volle wees de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft, onderscheidenlijk het huwelijk heeft plaatsgehad.

  • 2 De toeslag, de vergoeding en tegemoetkoming worden beëindigd bij het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin het overlijden heeft plaatsgevonden.

  • 3 De uitkering die op grond van artikel 41, eerste lid onder c, werd beëindigd, wordt opnieuw verleend indien het huwelijk is ontbonden of het aangaan van een andere vorm van duurzaam samenleven is beëindigd. In dat geval gaat de uitkering in op de eerste dag van de maand waarin de hernieuwde aanvraag is ingediend.

Artikel 42

  • 1 De uitkeringsgerechtigde, die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie maanden, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting of tot enige zwaardere straf, of op bevel van de rechter ter beschikking van de Regering is gesteld, mist over de tijd gedurende welke hij zijn straf ondergaat of van regeringswege in zijn verpleging wordt voorzien, of gedurende welke hij zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, het genot van de uitkering.

  • 2 De Raad is bevoegd het uitkeringsbedrag over die tijd geheel of ten dele aan of ten behoeve van de echtgenoot of minderjarige kinderen van de uitkeringsgerechtigde uit te betalen.

  • 3 De Raad is tevens bevoegd om, voor zover van de bevoegdheid in het tweede lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, de uitkeringsgerechtigde die al of niet voorwaardelijk uit de gevangenis of uit de Rijkswerkinrichting is ontslagen, of wiens verpleging van regeringswege is beëindigd, in het genot te stellen van een uitkering, ten bedrage van ten hoogste de helft van het niet uitgekeerde bedrag, tot een maximum van de helft van het jaarlijkse bedrag van de uitkering.

Artikel 43

Van alle rechten op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt terstond vervallen verklaard het burger-oorlogsslachtoffer of diens nabestaande, indien zij de Nederlandse nationaliteit verliezen.

§ 12. Bepalingen aan elke uitkering, toeslag, vergoeding en tegemoetkoming gemeen

Artikel 44

  • 1 De belanghebbende is gehouden aanspraken op wettelijke voorzieningen geldend te maken, welke kunnen leiden tot een vermindering van de aanspraken op grond van deze wet.

  • 2 Indien de belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, kan bij de vaststelling van de uitkering, toeslag, vergoeding en tegemoetkoming rekening worden gehouden met de in het eerste lid bedoelde aanspraken.

Artikel 44a

  • 1 De uitkeringen, toeslagen, vergoedingen of tegemoetkomingen worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, betaald.

  • 2 Indien de betaling niet binnen dertien weken plaatsvindt, is de Raad de belanghebbende rente verschuldigd. De wijze waarop het bedrag van de verschuldigde rente wordt bepaald, wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

  • 3 Indien de door belanghebbende verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het vaststellen van het bedrag van de uitkering, vergoeding of tegemoetkoming, verzoekt de Raad de belanghebbende deze gegevens en bescheiden alsnog te verstrekken. De periode van dertien weken, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt in zodanig geval opgeschort met ingang van de dag waarop de Raad vorenbedoeld verzoek heeft gedaan tot de dag waarop de gegevens en bescheiden zijn verstrekt.

Artikel 45

  • 1 De uitkering, de toeslagen, bedoeld in de artikelen 19 tot en met 23, de vergoeding en de tegemoetkoming zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.

  • 2 De toeslagen, bedoeld in de artikelen 19 en 22, de vergoeding en de tegemoetkoming, alsmede de op grond van onderdeel a van artikel 41, eerste lid, na overlijden doorlopende uitkering zijn niet vatbaar voor beslag.

  • 3 Volmacht tot ontvangst van de uitkering, toeslag, vergoeding en tegemoetkoming, in welke vorm of onder welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 4 Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Hoofdstuk IV. Verstrekken van inlichtingen

Artikel 49

  • 1 De belanghebbende is verplicht desgevraagd aan de Raad alle inlichtingen te verstrekken die hij voor het vaststellen of het bestendigen van het recht van een burger-oorlogsslachtoffer of diens nabestaanden op een uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming noodzakelijk acht.

  • 2 Indien de belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, wijst de Raad de aanvraag af, dan wel herziet hij de eerder gegeven beschikking in het nadeel van de betrokkene.

Artikel 50

  • 1 De belanghebbende is verplicht desgevraagd aan de Raad die gegevens te verstrekken, welke voor de uitvoering van de beschikkingen van die Raad noodzakelijk zijn.

  • 2 Zolang de belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, wordt de beschikking niet uitgevoerd of wordt de uitvoering ervan geschorst. De Raad doet hem hiervan mededeling.

  • 3 Indien de belanghebbende eerst na twee jaar, nadat het recht op een uitkering, een vergoeding of een tegemoetkoming is vastgesteld de in het tweede lid bedoelde gegevens verstrekt, beslist de Raad of, gelet op alle omstandigheden, de in de beschikking genoemde ingangsdatum kan worden gehandhaafd. Zo nodig stelt de Raad, in afwijking van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, een nieuwe ingangsdatum vast.

  • 4 Indien de belanghebbende eerst na twee jaar, nadat de uitvoering van de beschikking werd geschorst, de in het eerste lid bedoelde gegevens verstrekt, beslist de Raad, rekening houdende met alle omstandigheden, of en zo ja in hoeverre, de uitvoering van deze beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de periode gedurende welke de uitvoering van de beschikking was geschorst, alsnog kan plaatsvinden.

Artikel 51

  • 1 De belanghebbende, diens wettelijke vertegenwoordiger en de persoon aan wie de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald, zijn gehouden onverwijld aan de Raad mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, die tot intrekking of verlaging van de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming aanleiding zouden kunnen geven.

Artikel 52

  • 1 Alle ambtenaren, tot afgifte van uittreksels uit registers van de burgerlijke stand bevoegd, zijn gehouden aan de Raad de door hem gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos te verstrekken.

  • 2 De gemeentebesturen zijn gehouden aan de Raad de door hem gevraagde inlichtingen uit de basisadministratie persoonsgegevens kosteloos te verstrekken.

Artikel 53

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 49, 50 en 51, doet de belanghebbende aan wie een uitkering of tegemoetkoming wordt uitbetaald, al dan niet door tussenkomst van zijn wettelijke vertegenwoordiger, jaarlijks op een door de Raad te bepalen tijdstip en wijze, opgave van alle door hem in het voorafgaande kalenderjaar, anders dan uit vermogen genoten inkomsten, en indien zulks door de Raad wordt verlangd, van de hoogte en samenstelling van zijn vermogen.

  • 2 De Raad kan, voor zover zulks naar zijn oordeel nodig is, de financiële gegevens, die bij een aanvraag om een uitkering of tegemoetkoming zijn overgelegd, alsmede die welke op grond van het eerste lid zijn verstrekt, ter controle aan de Belastingdienst voorleggen. De Raad is gehouden de belanghebbende van deze mogelijkheid in kennis te stellen.

Hoofdstuk V. Voorzieningen tegen de beschikking

§ 1. Bezwaar

Artikel 54

In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift dertien weken, indien de belanghebbende in het buitenland gevestigd is.

Artikel 55

  • 3 Indien de belanghebbende in het buitenland gevestigd is, worden de termijnen, bedoeld in het tweede lid, ieder met acht weken verlengd.

Hoofdstuk VI. Voorlopige en definitieve vaststelling

Artikel 59

  • 1 Indien de beschikbare gegevens de definitieve vaststelling van de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming dan wel van de hoogte van de op de uitkering in mindering te brengen bedragen nog niet mogelijk maken, kan de Raad, in afwachting van toereikende gegevens, de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming dan wel de hoogte van de op de uitkering in mindering te brengen bedragen voorlopig vaststellen.

  • 2 Zodra de in het eerste lid bedoelde toereikende gegevens bekend zijn, herziet de Raad, indien nodig, zijn oorspronkelijke beschikking.

Artikel 60

  • 1 De administratieve uitwerking van een beschikking van de Raad in een berekeningsbeschikking draagt een voorlopig karakter.

  • 2 In het kalenderjaar, volgend op het jaar, waarin de in het eerste lid bedoelde berekeningsbeschikking is afgegeven, wordt deze definitief vastgesteld.

  • 3 Indien de definitieve vaststelling, bedoeld in het tweede lid, op grond van het ontbreken van de noodzakelijke gegevens niet binnen de aldaar genoemde termijn kan plaatsvinden, vindt deze plaats zodra bedoelde gegevens bekend zijn.

Hoofdstuk VII. Herziening

Artikel 61

  • 1 De Raad is bevoegd een eenmaal gegeven beschikking in het nadeel van betrokkene te herzien, indien hem alsnog blijkt of na kennisneming van enig feit, gegeven of omstandigheid op zich zelf of in samenhang met andere feiten, gegevens of omstandigheden, duidelijk wordt, dat de gronden waarop die beschikking was gebaseerd dermate onjuist of onvolledig waren, dat de beschikking op die gronden niet kan worden gehandhaafd en de bekend geworden feiten, gegevens of omstandigheden onvoldoende grond bieden om de oorspronkelijke beschikking te dragen.

  • 2 Indien, naar het oordeel van de Raad, door de herzieningsbeschikking het recht op elke voorziening van deze wet zal moeten worden ontzegd, stelt de Raad, alvorens tot herziening over te gaan, de betrokkene in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 3 De Raad is bevoegd, op daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag, een door die Raad of door de Centrale Raad van Beroep gegeven beschikking dan wel uitspraak in het voordeel van de bij die beschikking dan wel uitspraak betrokkene te herzien.

Artikel 62

  • 1 Indien met terugwerkende kracht inkomsten worden ontvangen die, op grond van het bepaalde in de artikelen 28, 29 en 30, op de uitkering in mindering zouden zijn gebracht, waren zij genoten in de periode waarop zij betrekking hebben, dan herziet de Raad zijn op die periode betrekking hebbende oorspronkelijke beschikking.

  • 2 Indien de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, zouden leiden tot een hogere financiële draagkracht, bedoeld in artikel 33, wordt deze draagkracht over de periode waarop die inkomsten betrekking hebben opnieuw vastgesteld. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing, indien de grondslag, bedoeld in artikel 10, met terugwerkende kracht op een hoger bedrag wordt vastgesteld.

  • 3 Indien met terugwerkende kracht een voorziening wordt getroffen voor hetzelfde doel als waarvoor reeds ingevolge deze wet een vergoeding of tegemoetkoming werd verleend, herziet de Raad zijn oorspronkelijke beschikking.

Hoofdstuk VIII. Terugvordering en verrekening

Artikel 63

Indien een ingevolge deze wet gegeven beschikking in het nadeel van betrokkene wordt herzien, wordt hetgeen te veel was uitbetaald, niet teruggevorderd of verrekend, tenzij:

  • a. de herziening betrekking heeft op een beschikking die een voorlopig karakter droeg als bedoeld in de artikelen 59 en 60, dan wel

  • b. toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 62, dan wel

  • c. in de herzieningsbeschikking gemotiveerd is aangegeven dat van de feiten, gegevens en omstandigheden, bedoeld in artikel 61, eerste lid, niet kon worden kennisgenomen als gevolg van opzet of grove nalatigheid van betrokkene, dan wel

  • d. betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hem te veel werd uitbetaald.

Artikel 64

Indien aan de uitkeringsgerechtigde, in afwachting van de toekenning van een uitkering, vergoeding of tegemoetkoming ingevolge deze wet, door burgemeester en wethouders een uitkering is verleend ingevolge de Wet werk en bijstand, wordt de uitkering, vergoeding of tegemoetkoming ingevolge deze wet verminderd met de kosten van bijstand welke voor overeenkomstige voorzieningen zijn gemaakt over dezelfde periode waarover de uitkering, vergoeding of tegemoetkoming wordt verleend, terwijl de som welke in mindering wordt gebracht, wordt uitbetaald aan de betrokken gemeente.

Hoofdstuk X. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 67

De Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 en de krachtens dat besluit vastgestelde regelen worden ingetrokken.

Artikel 68

  • 1 Degene, die in een periode liggende tussen de datum tot welke deze wet terugwerkt en de datum van het in werking treden van deze wet in het genot was van een periodieke of bijzondere uitkering krachtens de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, wordt geacht over die periode een periodieke uitkering, vergoeding of tegemoetkoming op grond van deze wet te hebben genoten.

  • 2 Degene, die op de datum van het in werking treden van deze wet een periodieke of bijzondere uitkering ontvangt krachtens de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, wordt geacht met ingang van die datum een periodieke uitkering, vergoeding of tegemoetkoming op grond van deze wet te genieten, tenzij het recht op deze periodieke of bijzondere uitkering was toegekend in strijd met de bepalingen van genoemde regeling.

  • 3 Een bedrag dat op grond van artikel XXX van de Wet houdende nadere wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, een aantal sociale verzekeringswetten en enige andere wetten (herziening aanpassingsmechanismen en vaststelling regelen hoogte sociale minimum) (Stb. 1979, 711) in de periode liggende tussen de datum tot welke deze wet terugwerkt en de datum van in werking treden van deze wet is ingehouden op een periodieke of bijzondere uitkering krachtens de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, wordt geacht te zijn ingehouden op grond van artikel 26 van deze wet.

Artikel 69

  • 1 Indien de persoon, bedoeld in artikel 68, in het genot is van een periodieke uitkering wordt de grondslag, waarnaar zijn uitkering wordt berekend, door de Raad ambtshalve en zo nodig met ingang van 1 juli 1981 vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deze wet, met dien verstande dat, indien de aanvraag om een periodieke uitkering is ingediend vóór 1 juli 1981, laatstgenoemde datum als datum van de aanvraag wordt aangemerkt. Indien de aldus vastgestelde grondslag minder bedraagt dan het inkomen, bedoeld in artikel 3 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, waarnaar de uitkering op gelijke datum werd of zou zijn berekend, wordt de grondslag vastgesteld op het bedrag van bedoeld inkomen.

  • 2 Indien ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 68, is gebleken, dat hij in verband met het bepaalde in artikel 5 geen aanspraken aan deze wet kan ontlenen, wordt de grondslag, waarnaar zijn uitkering wordt berekend, vastgesteld op het bedrag van het inkomen, bedoeld in artikel 3 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, zoals dat geldt op de datum van in werking treden van deze wet. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing.

Artikel 70

  • 1 Aan de persoon bedoeld in artikel 69, eerste lid, wordt een uitkering toegekend met ingang van de datum, waarop hij recht op een uitkering had, doch niet eerder dan 1 juli 1981, berekend volgens de bepalingen van paragraaf 3 tot en met paragraaf 7 van hoofdstuk II. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen betrokkene op grond van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 vanaf bedoelde datum heeft genoten of zou hebben genoten indien hij op die datum een aanvraag om een periodieke uitkering zou hebben ingediend.

  • 3 Aan de persoon die binnen drie maanden na de datum van het in werking treden van deze wet een aanvraag indient om een uitkering wordt, indien hij ingevolge deze wet recht op deze uitkering kan doen gelden, met ingang van de datum waarop hij dit recht verkreeg, doch niet eerder dan 1 juli 1981, een uitkering toegekend, berekend volgens de bepalingen van paragraaf 2 tot en met 7 van hoofdstuk II. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen hij vanaf bedoelde datum tot de datum van zijn aanvraag heeft genoten of zou hebben genoten ingevolge de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, indien hij op eerstbedoelde datum een aanvraag om een periodieke uitkering op grond van die regeling zou hebben ingediend.

  • 4 Onder uitkering bedoeld in het eerste, tweede en derde lid wordt verstaan de periodieke uitkering, de garantie-uitkering en de toeslag, bedoeld in artikel 19.

Artikel 71

Degene voor wie ingevolge het bepaalde in artikel 10 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 een wachttijd was vastgesteld, welke op de datum van het in werking treden van deze wet nog niet is verstreken, wordt geacht op de datum van zijn aanvraag om een periodieke uitkering ingevolge genoemde regeling, doch niet eerder dan op 1 juli 1981 een aanvraag ingevolge deze wet te hebben ingediend, waarop door de Raad ambtshalve wordt beslist.

Artikel 72

Indien degene voor wie ingevolge artikel 10 van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 een wachttijd was vastgesteld, welke op de datum tot welke deze wet terugwerkt nog niet was verstreken, een aanvraag om een periodieke uitkering heeft ingediend ingevolge genoemde regeling vóór genoemde datum, wordt bij de vaststelling van de inkomsten uit vermogen bedoeld in artikel 28, vierde lid, uitgegaan van het vermogen waarmee bij de vaststelling van de wachttijd was rekening gehouden, verminderd met het vermogen dat geacht kan worden reeds te zijn ingeteerd op die datum en vermeerderd met vermogensbestanddelen die de betrokkene en zijn echtgenoot zijn toegevallen na de datum waarop de wachttijd was vastgesteld.

Artikel 73

  • 1 Op de ten tijde van het in werking treden van deze wet bij burgemeester en wethouders van de gemeente, alwaar een aanvraag om een periodieke of bijzondere uitkering ingevolge de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 is ingediend dan wel aan welke de aanvraag is doorgezonden, in behandeling zijnde aanvragen en bezwaarschriften waarop nog niet is beslist, wordt een beslissing genomen door de Raad.

  • 2 Voor zover de aanvragen en bezwaarschriften betrekking hebben op een periode liggende vóór de datum tot welke deze wet terugwerkt, wordt door de Raad met betrekking tot die periode een beslissing genomen op de voet van de bepalingen van de hoofdstukken I en II van de ingetrokken Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel 75

  • 1 Met betrekking tot beslissingen op grond van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan, kan uiterlijk binnen een maand na bedoeld tijdstip een bezwaarschrift worden ingediend bij de Raad.

Artikel 76

De in artikel 64 bedoelde uitbetaling aan de betrokken gemeente blijft achterwege in de gevallen waarin bijstand is verleend op grond van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel 78

In het belang van een goede uitvoering van deze wet kan Onze Minister nadere regelen stellen.

Artikel 83

Deze wet kan worden aangehaald als Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel 84

Deze wet treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel 82, terug tot 1 juli 1981.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 10 maart 1984

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

J. P. van der Reijden

Uitgegeven de dertigste maart 1984

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes