Wet algemene regels herindeling

Geraadpleegd op 07-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 06-03-2002

Wet van 24 oktober 1984, houdende algemene regelen in verband met wijziging van de gemeentelijke indeling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is algemene regelen te stellen die bij wijziging van de gemeentelijke indeling van toepassing zijn;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene Bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

    • b. wijziging van de gemeentelijke indeling: instelling en opheffing van gemeenten alsmede wijziging van gemeentegrenzen die naar verwachting het inwonertal van tenminste één van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toe- of afnemen;

    • c. wijziging van de provinciale indeling: instelling en opheffing van provincies alsmede wijziging van provinciegrenzen waardoor naar verwachting 10% of meer van het aantal inwoners van een gemeente deel gaat uitmaken van een andere provincie en wijziging van provinciegrenzen met niet provinciaal ingedeeld gebied;

    • d. grenscorrectie: een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toe- of afnemen;

    • e. herindelingsadvies: een met toepassing van deze wet voorbereid advies aan Onze Minister over wijziging van gemeentelijke en van provinciale grenzen;

    • f. herindelingsregeling: een wet, een algemene maatregel van bestuur of een besluit als bedoeld in de artikelen 3 en 13 tot wijziging van de gemeentelijke of de provinciale indeling of tot grenscorrectie alsmede een samenstel van gelijkluidende besluiten als bedoeld in artikel 3 tot het vaststellen van een grenscorrectie;

    • g. herindelingsontwerp: een ontwerp van een herindelingsadvies of van een herindelingsregeling;

    • h. datum van herindeling: 1 januari volgend op de dag van inwerkingtreding van de herindelingsregeling;

    • i. overgaand dan wel toegevoegd gebied: gebied dat krachtens een herindelingsregeling deel gaat uitmaken onderscheidenlijk deel is gaan uitmaken van een andere gemeente of provincie.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, c en d, wordt uitgegaan van het aantal inwoners van het desbetreffende grondgebied op het tijdstip dat:

    • a. het herindelingsadvies dan wel de herindelingsregeling wordt vastgesteld, indien het betreft een herindelingsadvies dan wel herindelingsregeling waarvan de voorbereiding geschiedt door gemeenten of door een of meer provincies;

    • b. het voorstel voor een herindelingsregeling aan de ministerraad wordt gezonden, indien het betreft een herindelingsregeling waarvan de voorbereiding geschiedt door de minister.

Artikel 2

  • 1 Bij een herindelingsontwerp, een herindelingsadvies en een herindelingsregeling zijn een of meer kaarten gevoegd waarop de wijzigingen van de provincie- of gemeentegrenzen zijn aangegeven.

  • 2 Uiterlijk twee maanden na de vaststelling van de herindelingsregeling stellen gedeputeerde staten een beschrijving vast van de grenzen die zijn aangegeven op de bij de herindelingsregeling gevoegde kaart of kaarten. De beschrijving geschiedt met behulp van kadastrale kenmerken en indien dat niet mogelijk is met behulp van coördinaten van het verschoven stelsel van rijksdriehoeksmeting.

  • 3 De inwerkingtreding van de herindelingsregeling wordt bepaald op een tijdstip gelegen na de vaststelling van de grensbeschrijving.

Hoofdstuk II. Wijziging van de gemeentelijke indeling en grenscorrecties

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 3

  • 1 Een wijziging van de gemeentelijke indeling geschiedt bij wet.

  • 2 Een grenscorrectie geschiedt:

    • a. bij gelijkluidende besluiten van de raden van de betrokken gemeenten;

    • b. bij besluit van provinciale staten;

    • c. bij algemene maatregel van bestuur of bij wet.

  • 3 Een grenscorrectie die gepaard gaat met een wijziging van een provinciegrens geschiedt:

    • a. bij gelijkluidende besluiten van provinciale staten van de betrokken provincies;

    • b. bij algemene maatregel van bestuur of bij wet.

Artikel 4

  • 1 Een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de gemeentelijke indeling wordt door provinciale staten vastgesteld.

  • 2 Een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de gemeentelijke indeling kan door de raden van de betrokken gemeenten worden vastgesteld.

  • 3 Indien de besturen van de betrokken provincies van oordeel verschillen over de wenselijkheid van een grenscorrectie die gepaard gaat met een wijziging van de provinciegrens kunnen provinciale staten van één provincie een herindelingsadvies vaststellen.

Paragraaf 2. Voorbereidingen door gemeenten

Artikel 5

  • 1 Bij de voorbereiding van een herindelingsregeling tot grenscorrectie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, of van een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de gemeentelijke indeling als bedoeld in artikel 4, tweede lid, stellen de raden van de betrokken gemeenten gezamenlijk een herindelingsontwerp vast en zenden dit aan gedeputeerde staten.

  • 2 Burgemeester en wethouders leggen het herindelingsontwerp gedurende acht weken ter inzage op de gemeentesecretarie. De terinzagelegging wordt bekendgemaakt. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder zijn zienswijze over het ontwerp kenbaar maken aan het gemeentebestuur.

  • 3 De herindelingsregeling behoeft goedkeuring van gedeputeerde staten. Van de goedkeuring van de herindelingsregeling wordt door gedeputeerde staten aan Onze Minister mededeling gedaan.

  • 4 Het herindelingsadvies wordt door gedeputeerde staten aan Onze Minister gezonden tezamen met de zienswijze van gedeputeerde staten.

  • 5 Een gemeentebestuur treft op grond van dit artikel geen voorbereidingen voor een wijziging van de grenzen van de gemeente na het tijdstip waarop gedeputeerde staten of Onze Minister hebben medegedeeld dat door hen werkzaamheden ter hand zijn genomen in verband met de voorbereiding van een wijziging van de grenzen van de gemeente.

Artikel 6

Indien Onze Minister besluit op basis van een herindelingsadvies een voorstel voor een herindelingsregeling te doen, zendt hij het voorstel aan de ministerraad binnen vier maanden na ontvangst van het herindelingsadvies.

Paragraaf 3. Voorbereidingen door provincies

Artikel 7

De voorbereiding van een herindelingsregeling tot grenscorrectie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, of van een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de gemeentelijke indeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, geschiedt met toepassing van artikel 8.

Artikel 8

  • 1 Gedeputeerde staten stellen burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten in de gelegenheid met hen overleg te voeren over de wens tot grenscorrectie of tot wijziging van de gemeentelijke indeling. Het overleg duurt ten hoogste zes maanden.

  • 2 Uiterlijk drie maanden na afloop van het overleg stellen gedeputeerde staten een herindelingsontwerp vast en zenden dit tezamen met een verslag van het gevoerde overleg aan de gemeenteraden en aan Onze Minister.

  • 3 Burgemeester en wethouders leggen het herindelingsontwerp binnen twee weken na ontvangst gedurende acht weken ter inzage op de gemeentesecretarie. De terinzagelegging wordt bekendgemaakt. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder zijn zienswijze over het ontwerp kenbaar maken aan gedeputeerde staten.

  • 4 De gemeenteraden kunnen tot uiterlijk drie maanden na ontvangst van het herindelingsontwerp hun zienswijze kenbaar maken aan gedeputeerde staten.

  • 5 De herindelingsregeling of het herindelingsadvies wordt vastgesteld uiterlijk vier maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het vierde lid. Een vastgesteld herindelingsadvies wordt aan Onze Minister gezonden. Van de vaststelling van een herindelingsregeling wordt aan Onze Minister mededeling gedaan.

Artikel 9

  • 1 De voorbereiding van een herindelingsregeling tot een grenscorrectie die gepaard gaat met een wijziging van een provinciegrens als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, of van een daartoe strekkend herindelingsadvies als bedoeld in artikel 4, derde lid, geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 8, met dien verstande dat:

    • a. tevens gedeputeerde staten van de andere betrokken provincie of provincies in de gelegenheid worden gesteld tot het voeren van het overleg bedoeld in artikel 8, eerste lid; en

    • b. het herindelingsontwerp tevens aan provinciale staten van de andere betrokken provincie of provincies wordt gezonden. Zij kunnen tot uiterlijk drie maanden na ontvangst van het herindelingsontwerp hun zienswijze over het ontwerp kenbaar maken aan de gedeputeerde staten die het voorstel hebben gedaan.

  • 2 Het herindelingsontwerp wordt tevens toegezonden aan de betrokken waterschapsbesturen.

Artikel 10

Een provinciebestuur treft op grond van de artikelen 8 en 9 geen voorbereidingen voor een wijziging van de grenzen van een gemeente na het tijdstip waarop Onze Minister heeft medegedeeld dat door hem werkzaamheden ter hand zijn genomen in verband met de voorbereiding van een wijziging van de grenzen van de gemeente.

Artikel 11

Indien Onze Minister besluit op basis van een herindelingsadvies een voorstel voor een herindelingsregeling te doen, zendt hij het voorstel aan de ministerraad binnen vier maanden na ontvangst van het herindelingsadvies.

Paragraaf 4. Voorbereidingen door de minister

Artikel 12

  • 1 De voorbereiding van een herindelingsregeling door Onze Minister geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 8, eerste tot en met vierde lid, met dien verstande dat:

    • a. Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten;

    • b. tevens gedeputeerde staten van de betrokken provincie of van de betrokken provincies in de gelegenheid worden gesteld tot het voeren van het overleg, bedoeld in artikel 8, eerste lid; en

    • c. het herindelingsontwerp tevens aan gedeputeerde staten van de betrokken provincie wordt gezonden dan wel aan de provinciale staten van de betrokken provincies indien het betreft een grenscorrectie die gepaard gaat met een wijziging van een provinciegrens. Zij kunnen tot uiterlijk drie maanden na ontvangst van het herindelingsontwerp hun zienswijze over het ontwerp kenbaar maken aan Onze Minister.

  • 2 Indien door gedeputeerde staten met betrekking tot gemeenten voorbereidingen zijn getroffen als bedoeld in de artikelen 8 en 9 voor een herindelingsadvies of een herindelingsregeling en Onze Minister met toepassing van het eerste lid de voorbereiding van een herindelingsregeling ten aanzien van die gemeenten ter hand neemt, kunnen de door gedeputeerde staten getroffen voorbereidingen door Onze Minister worden aangemerkt als door hem getroffen voorbereidingen.

Hoofdstuk III. Wijziging van de provinciale indeling

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 13

  • 1 Een wijziging van de provinciale indeling geschiedt bij wet.

  • 2 Een wijziging van de provinciale indeling die betreft een wijziging van provinciegrenzen met niet provinciaal ingedeeld gebied kan geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 14

  • 1 Een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de provinciale indeling wordt vastgesteld door de provinciale staten van de betrokken provincies gezamenlijk.

  • 2 Indien de besturen van de betrokken provincies van oordeel verschillen over de wenselijkheid van een wijziging van de provinciale indeling kunnen provinciale staten van één provincie een herindelingsadvies vaststellen.

  • 3 Een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de provinciale indeling die één provincie betreft en geschiedt zonder wijziging van grenzen van een andere provincie, wordt vastgesteld door provinciale staten.

Paragraaf 2. Voorbereidingen door provincies

Artikel 15

  • 1 Ten behoeve van de voorbereiding van een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de provinciale indeling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, stellen provinciale staten van de betrokken provincies een commissie in die is samengesteld uit leden van gedeputeerde staten van de betrokken provincies.

  • 2 De voorbereiding van het herindelingsadvies geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 8, met dien verstande dat de commissie in de plaats treedt van gedeputeerde staten.

Artikel 16

De voorbereiding van een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de provinciale indeling als bedoeld in artikel 14, tweede lid, geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 8, met dien verstande dat:

  • a. tevens gedeputeerde staten van de andere betrokken provincie of provincies in de gelegenheid worden gesteld tot het voeren van het overleg, bedoeld in artikel 8, eerste lid; en

  • b. gedeputeerde staten het herindelingsontwerp tevens aan provinciale staten van de andere betrokken provincie of provincies zenden. Zij kunnen tot uiterlijk drie maanden na ontvangst van het herindelingsontwerp hun zienswijze kenbaar maken aan de gedeputeerde staten die het voorstel hebben gedaan.

Artikel 17

De voorbereiding van een herindelingsadvies met betrekking tot een wijziging van de provinciale indeling als bedoeld in artikel 14, derde lid, geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 8.

Artikel 18

Indien Onze Minister besluit op basis van een herindelingsadvies een voorstel voor een herindelingsregeling te doen, zendt hij het voorstel aan de ministerraad binnen vier maanden na ontvangst van het herindelingsadvies.

Paragraaf 3. Voorbereidingen door de minister

Artikel 19

  • 1 De voorbereiding van een herindelingsregeling door Onze Minister geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 8, eerste tot en met vierde lid, met dien verstande dat:

    • a. Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten;

    • b. tevens gedeputeerde staten van de betrokken provincie of provincies in de gelegenheid worden gesteld tot het voeren van het overleg, bedoeld in artikel 8, eerste lid; en

    • c. het herindelingsontwerp tevens aan provinciale staten van de betrokken provincie of provincies wordt gezonden. Deze kunnen tot uiterlijk drie maanden na ontvangst van het herindelingsontwerp hun zienswijze over het ontwerp kenbaar maken aan Onze Minister.

  • 3 Indien door gedeputeerde staten of een commissie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, met betrekking tot een wijziging van de provinciegrenzen voorbereidingen zijn getroffen als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 voor een herindelingsadvies of een herindelingsregeling en Onze Minister met toepassing van het eerste lid de voorbereiding van een herindelingsregeling ten aanzien van die provinciegrenzen ter hand neemt, kunnen de door gedeputeerde staten of de commissie getroffen voorbereidingen door Onze Minister worden aangemerkt als door hem getroffen voorbereidingen.

Paragraaf 4. Slotbepaling

Artikel 20

Een herindelingsontwerp vastgesteld met toepassing van dit hoofdstuk wordt tevens toegezonden aan de betrokken waterschapsbesturen.

Hoofdstuk IV. Financieel toezicht

Artikel 21

  • 1 Met ingang van de dag waarop een gemeente blijkens een herindelingsontwerp, een herindelingsadvies of een voorstel van wet in aanmerking komt om te worden opgeheven, behoeven de door gedeputeerde staten aangewezen besluiten van het gemeentebestuur de goedkeuring van gedeputeerde staten.

  • 2 Aangewezen kunnen worden categorieën van besluiten die kunnen leiden tot nieuwe uitgaven, tot verhoging van bestaande uitgaven dan wel tot verlaging van bestaande inkomsten of tot vermindering van vermogen.

  • 3 De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het financieel belang van de gemeente of gemeenten waarvan het gebied van de betrokken gemeente na herindeling deel zal gaan uitmaken.

  • 4 Het toezicht dat is aangevangen op grond van het eerste lid blijft van kracht tot de datum van herindeling of de datum waarop Onze Minister bepaalt dat het toezicht is vervallen.

Hoofdstuk V. Rechtskracht voorschriften en uitoefening bevoegdheden

Artikel 28

De op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, voor een overgaand gebied geldende gemeentelijke voorschriften behouden gedurende twee jaren na die datum voor dat gebied hun rechtskracht, voor zover het bevoegde gezag van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd, deze voorschriften niet eerder vervallen verklaart.

Artikel 29

  • 1 Het bevoegde gezag van een nieuwe gemeente kan vóór afloop van de in artikel 28 bedoelde termijn een voorschrift als in dat artikel bedoeld voor het gehele gebied der gemeente geldend verklaren.

  • 2 Op gelijke wijze maakt het bestuur van de nieuwe gemeente tijdig vóór afloop van de in artikel 28 bedoelde termijn bekend welke overige in dat artikel bedoelde voorschriften na afloop van die termijn voor het gehele gebied der gemeente zullen gelden.

Artikel 30

  • 1 De op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, in een gemeente van kracht zijnde gemeentelijke voorschriften gelden gedurende twee jaren na die datum niet voor aan die gemeente toegevoegd gebied, voor zover het bevoegde gezag van die gemeente deze voorschriften niet eerder voor dat gebied geldend verklaart.

  • 2 Het gemeentebestuur maakt tijdig vóór afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn bekend welke in dat lid bedoelde voorschriften na afloop van die termijn voor het toegevoegde gebied zullen gelden.

Artikel 31

De op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, geldende besluiten tot instelling van commissies als bedoeld in Hoofdstuk V van de Gemeentewet (Stb. 1992, 96) van gemeenten waarin een raadsverkiezing als bedoeld in artikel 52 is gehouden, vervallen op die datum. Zij kunnen binnen een maand na die datum door de raad geheel of ten dele wederom geldend worden verklaard.

Artikel 32

  • 1 Het bepaalde in de artikelen 28-30 is niet van toepassing op belastingverordeningen op voet van artikel 220 van de Gemeentewet. Ten aanzien van overgaand gebied houden deze verordeningen op te gelden met ingang van de datum van herindeling, doch zij behouden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 39, hun rechtskracht voor de belastingjaren welke vóór die datum zijn aangevangen.

  • 2 De raad van een nieuwe gemeente kan binnen drie maanden na de datum van herindeling ingevolge het bepaalde in artikel 216 van de Gemeentewet besluiten tot vaststelling van een nieuwe verordening die met ingang van genoemde datum zal gelden voor de gemeente.

  • 3 Voor gebied dat overgaat naar een andere dan een nieuwe gemeente is met ingang van de datum van herindeling van toepassing de verordening van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd. Voor zover de herindeling zulks noodzakelijk maakt, is de raad van de gemeente waaraan het gebied is toegevoegd, bevoegd binnen 3 maanden na de datum van herindeling te besluiten tot aanpassing van de verordening. De aangepaste verordening geldt met ingang van genoemde datum voor het gehele gebied der gemeente.

Artikel 33

De artikelen 28 tot en met 30 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van belastingverordeningen die zijn genomen vóór de datum van herindeling en die op of na die datum in werking treden.

Artikel 34

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 28 worden de vóór de datum van herindeling vastgestelde structuurplannen en onherroepelijk goedgekeurde bestemmingsplannen alsmede de onherroepelijk goedgekeurde regelingen en voorschriften die ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting worden geacht bestemmingsplannen te zijn in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met betrekking tot overgaand gebied voor de toepassing van laatstgenoemde wet en de Woningwet geacht te zijn vastgesteld door het bevoegde gezag van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd, en behouden zij hun rechtskracht zo lang het bevoegde gezag niet anders bepaalt.

  • 2 Evenzo wordt een vóór de datum van herindeling genomen raadsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening met betrekking tot overgaand gebied geacht te zijn genomen door de raad van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd.

Artikel 35

Bij wijziging van een provinciegrens is het bepaalde in de artikelen 28 en 30 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van provinciale voorschriften zomede het bevoegde gezag van de betrokken provincies.

Artikel 36

  • 1 Voor de secretaris en de met toepassing van artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet aangewezen ambtenaren van een nieuwe gemeente gelden de instructies van de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente totdat zij door andere zijn vervangen.

  • 2 Voor de vergaderingen van de raad en van burgemeester en wethouders van een nieuwe gemeente gelden de reglementen van orde van de in de betrokken herindelingswet aan te wijzen gemeente totdat zij door andere zijn vervangen.

Artikel 37

Met ingang van de datum van herindeling en zolang de in artikel 28 bedoelde voorschriften blijven gelden, oefenen in toegevoegd gebied de in de gemeente waarnaar dat gebied is overgegaan, bevoegde organen en ambtenaren de bevoegdheden uit welke bij die voorschriften aan overeenkomstige organen en ambtenaren zijn toegekend.

Artikel 38

  • 1 Bij wijziging van een provinciegrens is het bepaalde in artikel 37 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bevoegdheden van de organen en de ambtenaren van de provincie.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het toezicht op de bij de wijziging van de provinciale grens betrokken waterschappen uitgeoefend door de organen die daarmede op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, belast waren, totdat bij reglementswijziging in de gevolgen van de betrokken herindelingsregeling is voorzien. Indien tussen de betrokken provinciale staten niet binnen een jaar omtrent de reglementswijziging overeenstemming is bereikt, is het bepaalde in artikel 4 van de Waterstaatswet 1900 van toepassing.

Artikel 39

  • 1 De bevoegdheid tot het heffen en invorderen van gemeentelijke belastingen in toegevoegd gebied over een belastingjaar dat vóór de datum van herindeling is aangevangen, blijft voorbehouden aan de organen en ambtenaren van de gemeente waartoe dat gebied vóór die datum behoorde.

  • 2 Ingeval de in het eerste lid bedoelde gemeente bij een herindelingswet wordt opgeheven, komt de in dat lid genoemde bevoegdheid toe aan de organen en ambtenaren van de in die wet aan te wijzen gemeente.

Artikel 41

  • 1 Gemeenschappelijke regelingen waaraan uitsluitend wordt deelgenomen door gemeenten welker gebied in zijn geheel tot een en dezelfde gemeente komt te behoren, vervallen met ingang van de datum van herindeling. Het bestuur van die gemeente treft in verband hiermede de nodige voorzieningen.

  • 2 In een herindelingsregeling kan het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing worden verklaard ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen waaraan uitsluitend wordt deelgenomen door gemeenten welker gebied grotendeels tot een en dezelfde gemeente komt te behoren.

  • 3 De overige gemeenschappelijke regelingen waaraan bij een wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten deelnemen, blijven ongewijzigd van kracht, met dien verstande dat de betrokken herindelingsregeling de gemeente of gemeenten aanwijst die, zolang nog geen uitvoering is gegeven aan het vierde of vijfde lid van dit artikel, voor de toepassing van de regeling in de plaats treedt onderscheidenlijk treden van op te heffen gemeenten.

  • 4 De deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in het derde lid treffen, voor zoveel nodig, binnen zes maanden na de datum van herindeling met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen de uit de gewijzigde gemeentelijke indeling voortvloeiende voorzieningen. Zij kunnen daarbij afwijken van de bepalingen van de gemeenschappelijke regeling met betrekking tot wijziging en opheffing van de regeling en het toe- en uittreden van deelnemers. De in de eerste volzin genoemde termijn kan door gedeputeerde staten van de betrokken provincie of, zo de regeling uitsluitend tussen burgemeesters is aangegaan, door de commissaris van de Koning in die provincie met ten hoogste zes maanden worden verlengd.

  • 5 Indien de voorzieningen, bedoeld in het vierde lid, niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn getroffen, kan dit geschieden door gedeputeerde staten of, zo de regeling uitsluitend tussen burgemeesters is aangegaan, door de commissaris van de Koning.

  • 6 De leden van bij gemeenschappelijke regeling ingestelde organen, aangewezen door de vóór de datum van herindeling bevoegde gemeentebesturen, blijven in deze organen zitting hebben totdat de na de datum van herindeling bevoegde gemeentebesturen, zo nodig met afwijking van hetgeen in de gemeenschappelijke regeling ten aanzien van de zittingsduur is bepaald, in de aanwijzing hebben voorzien.

  • 7 De voorgaande leden zijn niet van toepassing ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen die van kracht zijn voor een gebied waarvan de omvang bij of krachtens wet dan wel bij koninklijk besluit is vastgesteld.

Artikel 42

  • 1 Indien bij een wijziging van de gemeentelijke indeling bij een gemeente grondgebied wordt ingedeeld dat behoort tot verschillende samenwerkingsgebieden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984, 669), passen provinciale staten uiterlijk zes maanden na de datum van herindeling de indeling in samenwerkingsgebieden aan.

Artikel 43

Voor zover aan een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 41, derde lid, wordt deelgenomen door een provincie en die regeling mede betrekking heeft op gebied dat ingevolge een herindelingsregeling naar een andere provincie overgaat, is het bepaalde in dat en het vierde, zesde en zevende lid van artikel 41 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de betrokken provincies.

Hoofdstuk VI. Overgang rechten en verplichtingen

Artikel 44

  • 1 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid en in de artikelen 45 en 48 gaan op de datum van herindeling alle rechten en verplichtingen van een op te heffen gemeente over op de gemeente waaraan haar gebied wordt toegevoegd, dan wel, wanneer het gebied naar meer dan één gemeente overgaat, naar de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

  • 2 Alle rechten en verplichtingen van een gemeente, betrekking hebbende op van die gemeente overgaand gebied, gaan op de datum van herindeling over op de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

  • 3 Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een gemeente, van welke gebied overgaat, betrokken is, worden met ingang van de datum van herindeling voortgezet door of tegen de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, voor zover krachtens het in het eerste en tweede lid bepaalde de in deze leden bedoelde rechten en verplichtingen op die gemeente overgaan. Ten aanzien van de rechtsgedingen is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45

  • 1 Met betrekking tot de voorziening van drinkwater, elektriciteit en gas blijft toegevoegd gebied deel uitmaken van het voorzieningsgebied van de bedrijven die daarin voorzagen of gerechtigd waren te voorzien op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, voor zover de betrokken partijen ter zake geen nadere regeling treffen.

  • 2 Bij opheffing van een gemeente treedt ten aanzien van de rechten en verplichtingen die verband houden met de in het eerste lid bedoelde voorzieningen de in de betrokken herindelingswet aan te wijzen gemeente voor die gemeente in de plaats, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

Artikel 46

Bij wijziging van een provinciegrens is het bepaalde in de artikelen 44 en 45 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechten en verplichtingen van een provincie.

Artikel 47

  • 1 Ten behoeve van de voortzetting van het comptabel beheer in verband met de overgang van gebied kunnen gedeputeerde staten, de besturen van de betrokken gemeenten gehoord, aanwijzingen geven, welke door die besturen in acht moeten worden genomen.

  • 2 Voor het tijdvak waarin voor een nieuwe gemeente nog geen begroting is vastgesteld, zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het doen van uitgaven, voor zover daartegen bij gedeputeerde staten geen bezwaar bestaat.

Artikel 48

  • 1 Behoudens het bepaalde in het tweede lid worden de uitkeringen die door onderscheidenlijk aan het Rijk, de provincie of gemeenten over de vóór de datum van herindeling aangevangen boekingstijdvakken, dienstjaren of uitkeringsjaren met betrekking tot overgaand gebied van een gemeente verschuldigd zijn, gedaan aan onderscheidenlijk door de gemeente waartoe dat gebied vóór die datum behoorde.

  • 2 Wanneer het een op te heffen gemeente betreft, geschieden de in het eerste lid bedoelde uitkeringen aan onderscheidenlijk door de gemeente waaraan het gebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd of zo dit gebied naar meer dan één gemeente overgaat, de in de betrokken herindelingswet aan te wijzen gemeente.

Artikel 49

Bij wijziging van een provinciegrens is het bepaalde in artikel 48 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door onderscheidenlijk aan het Rijk of gemeenten met betrekking tot overgaand gebied van een provincie verschuldigde uitkeringen.

Artikel 50

  • 1 Indien in verband met het bepaalde in de artikelen 39, 41, 44, 45 en 48 een verrekening tussen gemeenten dient plaats te vinden worden, de besturen van die gemeenten gehoord, het bedrag en, zo nodig, de wijze van betaling vastgesteld:

    • a. door gedeputeerde staten van de betrokken provincie indien de desbetreffende wijziging van de gemeentelijke indeling dan wel grenscorrectie niet gepaard gaat met wijziging van de provinciegrens;

    • b. door de colleges van gedeputeerde staten van de betrokken provincies in onderling overleg indien de desbetreffende wijziging van de gemeentelijke indeling dan wel grenscorrectie gepaard gaat met wijziging van de provinciegrens;

    • c. bij koninklijk besluit, de besturen van de betrokken provincies gehoord, bij gebreke van overeenstemming tussen de colleges, bedoeld onder b.

  • 2 Bij het vaststellen van het bedrag van de verrekening, bedoeld in het eerste lid, kunnen reserves en voorzieningen worden betrokken.

  • 3 Op een verzoek om verrekening als bedoeld in het eerste lid beslissen gedeputeerde staten niet afwijzend dan na de besturen van de in dat lid bedoelde gemeenten te hebben gehoord.

Artikel 51

  • 1 Indien bij een wijziging van een provinciegrens in verband met het bepaalde in de artikelen 40, 43, 46 en 49 een verrekening tussen provincies dient plaats te vinden, worden het bedrag en de wijze van betaling daarvan vastgesteld:

    • a. door de colleges van gedeputeerde staten van de betrokken provincies in onderling overleg;

    • b. bij koninklijk besluit, de besturen van de betrokken provincies gehoord, bij gebreke van overeenstemming tussen de colleges, bedoeld onder a.

  • 2 Bij het vaststellen van het bedrag van de verrekening, bedoeld in het eerste lid, kunnen reserves en voorzieningen worden betrokken.

Hoofdstuk VII. Verkiezing vertegenwoordigend lichaam

Artikel 52

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op een tussentijdse raadsverkiezing die krachtens een herindelingsregeling plaatsvindt. Bij de vorming van een nieuwe gemeente wijst die regeling de gemeente aan die met de voorbereiding daarvan belast is.

  • 2 Een verkiezing als bedoeld in het eerste lid wordt in elk geval voorgeschreven indien:

    • a. bij een herindelingswet een nieuwe gemeente wordt ingesteld;

    • b. als gevolg van een wijziging van de gemeentelijke indeling te verwachten is dat het inwonertal van een gemeente met 10% of meer zal toe- dan wel afnemen;

    • c. de verwachte verschuiving in het inwonertal weliswaar minder dan 10% beloopt maar de gemeente wat het aantal raadszetels betreft ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Gemeentewet vermoedelijk tot een andere categorie zal komen te behoren.

Artikel 53

  • 1 De op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, zitting hebbende leden van de raad ener gemeente waarvoor een verkiezing als bedoeld in artikel 52 wordt gehouden, treden met ingang van die datum af.

  • 2 Indien op de datum van herindeling niet de goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden van de raad onherroepelijk is geworden, aanvaarden de leden van de raad hun ambt niet, totdat zulks het geval is. Gedurende deze tijd hebben de leden van de raad en de wethouders van de ingevolge artikel 52, eerste lid, aangewezen gemeente zitting als leden van de raad onderscheidenlijk als wethouders. De raad en het college van burgemeester en wethouders nemen gedurende deze tijd slechts besluiten welke geen uitstel kunnen lijden.

Artikel 54

  • 1 Burgemeester en wethouders van een gemeente waarvan gebied overgaat naar een gemeente waarvoor een verkiezing als bedoeld in artikel 52 wordt gehouden, zenden op een door gedeputeerde staten van de provincie waarvan laatstbedoelde gemeente deel uitmaakt of zal uitmaken, te bepalen datum aan burgemeester en wethouders van deze gemeente onderscheidenlijk van de op grond van dat artikel aan te wijzen gemeente een opgave van de op bedoelde datum geregistreerde kiesgerechtigde personen welke op die datum in het overgaande gebied werkelijke woonplaats hebben.

  • 2 Indien tussen de in het eerste lid bedoelde datum en de dag van kandidaatstelling als bedoeld in artikel 55, tweede lid, veranderingen optreden in de registratie van kiesgerechtigden die werkelijke woonplaats hebben of verkrijgen in de gemeente of het deel van de gemeente waarop een opgave als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft, worden deze veranderingen onverwijld ter kennis gebracht van burgemeester en wethouders aan wie die opgave is gezonden, waarna dit college deze veranderingen in de opgave aanbrengt.

Artikel 55

  • 1 De raad van een gemeente waarvoor een verkiezing als bedoeld in artikel 52 wordt gehouden, zal bestaan uit het door gedeputeerde staten van de betrokken provincie met toepassing van artikel 8 van de Gemeentewet te bepalen aantal leden. Daartoe wordt het inwonertal van een gemeente bepaald aan de hand van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend gemaakte gegevens betreffende de bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar waarin de verkiezing plaatsvindt.

  • 2 De kandidaatstelling en de eventuele stemming geschieden op de dagen, door gedeputeerde staten met inachtneming van artikel J1 van de Kieswet te bepalen, met dien verstande dat de stemming voor de datum van herindeling plaatsvindt.

  • 4 Indien het een nieuwe gemeente betreft worden bij de nummering van de kandidatenlijsten in afwijking van artikel I 14, eerste lid, eerste volzin, van de Kieswet eerst genummerd de lijsten van politieke groeperingen wier aanduiding was geplaatst boven een kandidatenlijst waaraan bij de laatstgehouden verkiezing van de raad van de gemeente die met de voorbereiding van de verkiezing is belast, een of meer zetels zijn toegekend.

  • 5 Als kiesgerechtigden worden geacht te zijn geregistreerd degenen die als zodanig zijn geregistreerd in de in artikel 52 bedoelde bestaande onderscheidenlijk aan te wijzen gemeente, nadat daaraan zijn toegevoegd de personen die voorkomen op de ingevolge artikel 54, eerste lid, ontvangen opgaven zoals deze luiden na toepassing van het tweede lid van dat artikel, en daarvan zijn afgevoerd de personen die op de dag van kandidaatstelling als bedoeld in het tweede lid werkelijke woonplaats hebben in het deel der gemeente dat op de datum van herindeling naar een andere gemeente overgaat.

  • 6 Het indelen in stemdistricten, het benoemen van de leden en de plaatsvervangende leden van de hoofdstembureaus en het benoemen van de leden en de plaatsvervangende leden van de stembureaus geschieden voor een door gedeputeerde staten te bepalen datum door burgemeester en wethouders van de in artikel 52 bedoelde bestaande onderscheidenlijk aan te wijzen gemeente. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van de hoofdstembureaus geschiedt, in afwijking van het bepaalde in artikel E8 van de Kieswet, voor een periode die eindigt op hetzelfde tijdstip als de eerste zittingsperiode van de nieuw gekozen raden der gemeenten.

  • 7 Voor zover ingevolge enig wettelijk voorschrift medewerking moet worden verleend door de raad, door burgemeester en wethouders of door de burgemeester, geschiedt dit door de raad, burgemeester en wethouders of de burgemeester van de in artikel 52 bedoelde bestaande onderscheidenlijk aan te wijzen gemeente.

Artikel 56

  • 1 Voor de toepassing van artikel 10 van de Gemeentewet ten aanzien van het lidmaatschap van de raad ener gemeente waarvoor een verkiezing als bedoeld in artikel 52 wordt gehouden, worden onder ingezetenen verstaan zij die werkelijke woonplaats hebben in het gebied dat met ingang van de datum van herindeling het grondgebied van de betrokken gemeente vormt.

  • 2 Het onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde raadsleden geschiedt vóór een door gedeputeerde staten van de betrokken provincie te bepalen datum door de raad van de in artikel 52 bedoelde bestaande onderscheidenlijk aan te wijzen gemeente.

  • 3 De eerste vergadering van de raad wordt gehouden op de eerste werkdag, volgende op de datum van herindeling. In deze vergadering worden de wethouders benoemd. In het geval, bedoeld in artikel 53, tweede lid, wordt de eerste vergadering van de nieuw gekozen raad gehouden zo spoedig mogelijk nadat veertien dagen zijn verlopen na de onherroepelijke goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden van de raad.

  • 4 De gewone zittingsperiode van de leden van de ingevolge artikel 52 gekozen raad en van de door die raad benoemde wethouders eindigt tegelijk met de zittingsperiode van de leden van de raden der overige gemeenten die zitting hebben op de datum van herindeling.

Hoofdstuk VIII. Rechtspositie van personeel

Artikel 57

  • 1 Met ingang van de datum van herindeling is de secretaris van een gemeente die wordt opgeheven eervol uit zijn ambt ontslagen.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de secretaris bepalen dat hij met ingang van de datum van herindeling in een andere functie voorlopig overgaat in dienst van de gemeente waaraan het gebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd, dan wel, wanneer dat gebied wordt toegevoegd aan meer dan één gemeente, in dienst van de krachtens artikel 59, eerste lid, aan te wijzen gemeente. In dit geval is het bepaalde in de artikelen 59 en 60 op hem van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57a

Met ingang van de datum van herindeling vervalt de aanwijzing, bedoeld in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet voor de krachtens dat lid aangewezen ambtenaren in dienst van de op te heffen gemeente.

Artikel 58

Op de datum van herindeling gaat het personeel, verbonden aan de in overgaand gebied gevestigde gemeentelijke basisscholen, gemeentelijke speciale scholen voor basisonderwijs, gemeentelijke scholen voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, gemeentelijke scholen of instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel gemeentelijke scholen voor voortgezet onderwijs, over in dienst van de gemeente waaraan bedoeld gebied wordt toegevoegd, op dezelfde voet als waarop en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin het op de dag, voorafgaande aan die datum, werkzaam was.

Artikel 59

  • 1 De overige ambtenaren, in dienst van een op te heffen gemeente, gaan op de datum van herindeling voorlopig over in dienst van de gemeente waaraan het gebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd, dan wel, wanneer dat gebied aan meer dan één gemeente wordt toegevoegd, van de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente in dezelfde rang, op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als op de dag, voorafgaande aan die datum, voor hen golden.

  • 2 De eden en beloften, in verband met hun ambt door de in het eerste lid bedoelde ambtenaren afgelegd, worden geacht mede op die voorlopige dienstvervulling betrekking te hebben.

  • 3 Binnen zes maanden na de datum van herindeling neemt het bevoegde gezag van de gemeente in dienst waarvan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren voorlopig zijn overgegaan, ten aanzien van elk van die ambtenaren één van de volgende beslissingen:

    • a. dat en in welke rang en op welke voet hij in dienst van de gemeente blijft;

    • b. dat hij eervol wordt ontslagen.

    De termijn van zes maanden kan door gedeputeerde staten van de betrokken provincie met ten hoogste zes maanden worden verlengd.

  • 4 Een beslissing als in het derde lid onder b bedoeld wordt slechts genomen, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar met een in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passende functie te belasten.

  • 5 Het in het derde lid onder b bedoelde ontslag wordt eveneens verleend aan de ambtenaar die weigert een hem aangeboden functie als bedoeld in het vierde lid te aanvaarden.

  • 6 Bij de ontslagverlening als bedoeld in het derde lid onder b wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen.

  • 7 De ingang van het ontslag als bedoeld in het derde lid onder b kan, indien het mogelijk is de ambtenaar met tijdelijke werkzaamheden te belasten en het bevoegde gezag van de gemeente in dienst waarvan de ambtenaar voorlopig is overgegaan, opschorting van de ingangsdatum van het ontslag in het belang van de dienst acht, met instemming van de ambtenaar een- of meermalen voor een daarbij overeen te komen duur worden opgeschort, echter in totaal niet langer dan voor een termijn van twee jaren.

  • 8 Het in het zevende lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar ten aanzien van wie een beslissing als bedoeld in het derde lid onder b is genomen, indien het mogelijk is hem in een andere bij dezelfde wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeente met tijdelijke werkzaamheden te belasten en de ambtenaar daarmee instemt. In dat geval wordt het hem verleende ontslag geacht te zijn verleend door het bevoegde gezag van die andere gemeente, die voor de toepassing van deze wet ook overigens te zijnen aanzien in de plaats treedt van de gemeente in dienst waarvan hij op de datum van herindeling voorlopig was overgegaan.

  • 9 Indien gedurende de in het zevende lid bedoelde termijn een functie als bedoeld in het vierde lid beschikbaar komt, neemt het bevoegde gezag, tenzij de betrokken ambtenaar de hem aangeboden functie weigert te aanvaarden, onder gelijktijdige intrekking van de beslissing tot ontslagverlening, te zijnen aanzien de beslissing als bedoeld in het derde lid onder a.

  • 10 Voor het vaststellen van de bezoldiging van de ambtenaar die door toepassing van het bepaalde in het derde lid onder a in dienst van de gemeente blijft, onderscheidenlijk van de ambtenaar die door toepassing van het bepaalde in het zevende of achtste lid tijdelijk in dienst van de gemeente blijft, wordt ten minste de salarispositie in aanmerking genomen die voor de berekening van zijn bezoldiging zou hebben gegolden in de gemeente in dienst waarvan hij op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, werkzaam was.

  • 11 Voor de toepassing van dit artikel worden onder ambtenaren mede op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzame personen begrepen.

Artikel 60

  • 2 Tot aan de inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde voorschriften blijft voor de in dienst van de in dat lid bedoelde gemeente werkzame personen de regeling van de rechtstoestand gelden die voor hen laatstelijk gold in de gemeente in dienst waarvan zij op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, hun hoofdbetrekking vervulden.

  • 3 Ook na de inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde voorschriften en onverminderd het in artikel 59, tiende lid, bepaalde wordt voor de vaststelling van en wijziging in de bezoldiging van de in laatstgenoemd lid bedoelde ambtenaar ten minste de salarispositie in aanmerking genomen die voor hem gegolden zou hebben volgens de salarisschaal van de bezoldigingsregeling welke op hem van toepassing was op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling. Het bepaalde in artikel 59, elfde lid, is ter zake van overeenkomstige toepassing.

Artikel 61

  • 2 De benoeming en de aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, geschieden uiterlijk een maand voor de datum van herindeling en met ingang van die datum.

  • 4 Het bepaalde in artikel 36, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing voor de krachtens het eerste lid benoemde en aangewezen functionarissen.

Artikel 62

  • 1 De ambtenaar in vaste of in tijdelijke dienst, mits dit laatste dienstverband ten minste vijf jaren heeft geduurd en de aanstelling niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard, die ten gevolge van het bepaalde in artikel 57 dan wel artikel 59 is of wordt ontslagen, heeft recht op wachtgeld, met dien verstande dat:

    • a. het recht op wachtgeld van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid van artikel 57, onverminderd het onder b bepaalde, ten laste komt van de gemeente, waarnaar krachtens het eerste lid van artikel 44 alle rechten en verplichtingen van de gemeente, in dienst waarvan de betrokkene tot de datum van herindeling werkzaam was, overgaan en dat het wachtgeld wordt toegekend overeenkomstig de voorschriften, die de eerstgenoemde gemeente ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 ter zake van wachtgeld heeft vastgesteld. Tot aan de inwerkingtreding van de in de vorige volzin bedoelde voorschriften is het in het tweede lid van artikel 60 bepaalde van overeenkomstige toepassing.

    • b. het recht op wachtgeld van de ambtenaar, bedoeld in artikel 59, en de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid van artikel 57, ten aanzien van wie gedeputeerde staten gebruik hebben gemaakt van de in het tweede lid van dat artikel geboden bevoegdheid, ten laste komt van de gemeente, in dienst waarvan de betrokkene met ingang van de datum van herindeling voorlopig is overgegaan en dat het wachtgeld wordt toegekend overeenkomstig de voorschriften, die deze gemeente ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 ter zake van wachtgeld heeft vastgesteld.

  • 2 De ambtenaar die is benoemd in een tijdelijke functie als bedoeld in artikel 61 en die tot de datum van herindeling in dienst was van een bij de betrokken herindelingswet op te heffen gemeente, heeft met ingang van de dag nadat zijn benoeming in die tijdelijke functie is vervallen, recht op wachtgeld, met dien verstande dat het recht op wachtgeld ten laste komt van de gemeente, waarnaar krachtens het eerste lid van artikel 44 alle rechten en verplichtingen van de betrokken op te heffen gemeente overgaan en dat het wachtgeld wordt toegekend overeenkomstig de voorschriften, die de gemeente, waarnaar krachtens het eerste lid van artikel 44 alle rechten en verplichtingen van de betrokken op te heffen gemeente overgaan, ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 ter zake van wachtgeld heeft vastgesteld. Tot aan de inwerkingtreding van de in de vorige volzin bedoelde voorschriften is het in het tweede lid van artikel 60 bepaalde van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in de tweede volzin van het achtste lid van artikel 59 komt het recht op wachtgeld van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, aan wie eervol ontslag is verleend en voor wie de ingangsdatum van het ontslag met gebruikmaking van de in het achtste lid van genoemd artikel opgenomen mogelijkheid is opgeschort, ten laste van de gemeente, waarvan het bevoegd gezag op grond van het derde lid van artikel 59 het ontslag heeft verleend. Het wachtgeld wordt toegekend overeenkomstig de voorschriften, die deze gemeente ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 ter zake van wachtgeld heeft vastgesteld.

  • 4 Indien een ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, uit hoofde van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging, komt deze bezoldiging voor de duur van de ziekte ten laste van de gemeente, ten laste waarvan op grond van het in het eerste lid bepaalde het recht op wachtgeld komt.

  • 5 Indien de ambtenaar, bedoeld in het tweede en het derde lid, uit hoofde van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging, komt deze bezoldiging voor de duur van de ziekte voorzover het de periode na beëindiging van de tijdelijke functie betreft, ten laste van de gemeente, waarvan op grond van het in het tweede onderscheidenlijk derde lid bepaalde het recht op wachtgeld komt.

Artikel 63

  • 1 De ambtenaar in tijdelijke dienst wiens dienstverband minder dan vijf jaren geeft geduurd dan wel van kennelijk tijdelijke aard was, alsmede de werknemer in dienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, die ten gevolge van het bepaalde in artikel 59 wordt ontslagen onderscheidenlijk wiens dienstverband dientengevolge wordt beëindigd, heeft recht op uitkering, met dien verstande dat met betrekking tot dit recht het in het eerste lid van artikel 62 onder b bepaalde van overeenkomstige toepassing is en dat de uitkering wordt toegekend overeenkomstig de voorschriften die de gemeente, ten laste waarvan de uitkering komt, ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 ter zake van bedoelde uitkeringen heeft vastgesteld.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in de tweede volzin van het achtste lid van artikel 59 komt het recht op uitkering van de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, aan wie eervol ontslag is verleend en voor wie de ingangsdatum van het ontslag met gebruikmaking van de in het achtste lid van genoemd artikel opgenomen mogelijkheid is opgeschort, ten laste van de gemeente, waarvan het bevoegd gezag op grond van het derde lid van artikel 59 het ontslag heeft verleend. De uitkering wordt toegekend overeenkomstig de voorschriften, die deze gemeente ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 ter zake van uitkering heeft vastgesteld.

  • 3 Het bepaalde in het vierde lid van artikel 62 is voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het bepaalde in het vijfde lid van artikel 62 is voor de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 65

  • 1 Indien een bij een wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeente is aangesloten bij een gemeenschappelijke regeling "Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren", en indien een ambtenaar, die krachtens artikel 62 onderscheidelijk 63 recht heeft op wachtgeld of een uitkering, zijn deelnemerschap in het instituut ontleent aan het dienen van evengenoemde gemeente, komt het aandeel van deze gemeente voor rekening van de gemeente ten laste waarvan op grond van de artikelen 62 onderscheidenlijk 63 het recht op wachtgeld of uitkering komt.

  • 2 Indien een gemeente als bedoeld in het eerste lid niet is aangesloten bij een gemeenschappelijke regeling "Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren" maar een afzonderlijke ziektekostenvoorziening heeft getroffen, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 66

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op het personeel, betrokken bij een gemeenschappelijke regeling die ingevolge het bepaalde in artikel 41, eerste of tweede lid, vervalt, met dien verstande dat dit personeel voorlopig overgaat in dienst van de in de tweede volzin van het eerste lid van dat artikel bedoelde gemeente.

  • 2 Gedeputeerde staten van de betrokken provincie kunnen de bepalingen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing verklaren op het personeel, betrokken bij een gemeenschappelijke regeling die ten gevolge van het bepaalde in artikel 41, vierde of vijfde lid, wordt opgeheven, met dien verstande dat:

    • a. bedoeld personeel voorlopig overgaat in dienst van de bij de goedkeuring van de opheffing aan te wijzen gemeente of gemeenten;

    • b. de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 59, derde lid, aanvangt op de dag nadat de opheffing van de regeling is goedgekeurd;

    • c. het recht op wachtgeld of uitkering, bedoeld in de artikelen 62 en 63, ten laste komt van de gemeente of gemeenten, bedoeld in onderdeel a.

  • 3 Gedeputeerde staten van de betrokken provincie kunnen het bepaalde in de artikelen 62, 63 en 65 van overeenkomstige toepassing verklaren op het personeel, betrokken bij een gemeenschappelijke regeling, waarvan het dienstverband als gevolg van de toepassing van het bepaalde in artikel 41, vierde of vijfde lid, redelijkerwijs niet kan worden gehandhaafd, met dien verstande dat het recht op wachtgeld of uitkering, bedoeld in artikel 62 onderscheidenlijk 63, en het aandeel, bedoeld in artikel 65, ten laste komt van de bij de goedkeuring van de wijziging van de gemeenschappelijke regeling aan te wijzen gemeente of gemeenten. Het wachtgeld of de uitkering wordt toegekend overeenkomstig de voorschriften ter zake, zoals die voor de betrokken ambtenaar op de dag voor zijn ontslag van toepassing zijn.

Hoofdstuk IX. Voorzieningen in verband met de toepassing van enkele wetten

Artikel 67

Zij die op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, ingeschreven zijn als leerling van een gemeentelijke school, gevestigd in een bij een wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeente, worden van genoemde datum af tot die school toegelaten op dezelfde voorwaarden als voordien golden.

Artikel 68

  • 2 Bij de toepassing van artikel 145, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs onderscheidenlijk artikel 139, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 254, eerste lid, van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs is met betrekking tot enig vijfjarig tijdvak, eindigend vóór de datum van herindeling, het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. Voor het op de datum van herindeling lopende vijfjarige tijdvak wordt het overschrijdingsbedrag voor de periode tot het jaar waarin deze datum valt, voor de in overgaand gebied gevestigde bijzondere scholen of instellingen bepaald alsof geen herindeling heeft plaatsgevonden.

  • 3 Indien in verband met het bepaalde in de vorige leden een verrekening tussen gemeenten dient plaats te vinden, is het bepaalde in artikel 50 ter zake van overeenkomstige toepassing.

Artikel 69

  • 1 Ter bepaling van de uitkering krachtens artikel 89 van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt voor het op de datum van herindeling lopende vijfjarige tijdvak als bedoeld in artikel 88, tweede lid, van die wet het overschrijdingsbedrag per leerling over enig op die datum verstreken of het lopende kalenderjaar berekend als had geen herindeling plaatsgevonden, en over de overige jaren van dat tijdvak naar de toestand na laatstbedoeld kalenderjaar.

Artikel 70

  • 1 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid en in artikel 71 gaan op de datum van herindeling de archiefbescheiden van een gemeente die wordt opgeheven, over naar de gemeente waaraan het gebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd, dan wel, wanneer dat gebied aan meer dan één gemeente wordt toegevoegd, naar de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente.

  • 2 Eveneens onverminderd het bepaalde in artikel 71 gaan op de datum van herindeling alle gemeentelijke archiefbescheiden, uitsluitend betrekking hebbend op overgaand gebied, over naar de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, met dien verstande dat de overbrenging als bedoeld in artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) ten aanzien van deze bescheiden geschiedt als had geen herindeling plaatsgevonden. Van de overgang wordt een verklaring opgemaakt volgens de krachtens artikel 9 van genoemde wet voor vervreemding van archiefbescheiden gestelde regels.

  • 3 Het bestuur van een gemeente waaraan gebied is toegevoegd, heeft van de datum van herindeling af het recht te allen tijde kosteloos inzage te nemen van de archiefbescheiden der gemeente waartoe dat gebied voor die datum behoorde, dan wel der gemeente waarnaar die archiefbescheiden krachtens het bepaalde in het eerste lid zijn overgegaan, en op kosten van zijn gemeente afschriften van of uittreksels uit die archiefbescheiden te vorderen, voor zover deze mede betrekking hebben op het toegevoegde gebied.

  • 4 Bij wijziging van een provinciegrens is het bepaalde in het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de overgang van provinciale archiefbescheiden.

Artikel 71

  • 1 De personen die op de datum van herindeling als ingezetene zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens met een adres in overgaand gebied, worden door het bestuur van de gemeente waarin dit gebied gelegen is, uitgeschreven uit de basisadministratie persoonsgegevens van die gemeente en door het bestuur van de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, ingeschreven in de desbetreffende basisadministratie.

  • 2 Als datum van uitschrijving en van inschrijving geldt de datum van herindeling.

  • 3 Onverminderd het eerste lid wordt op de datum van herindeling de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente die wordt opgeheven, door het bestuur van deze gemeente overgedragen aan de gemeente waaraan het gebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd, dan wel, indien dat gebied aan meer dan één gemeente wordt toegevoegd, aan de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente.

Artikel 71a

Het persoonsregister en het archiefregister, waarvoor het bestuur van een gemeente die wordt opgeheven zorg draagt ter uitvoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, worden door het bestuur van deze gemeente overgedragen aan de gemeente waaraan het gebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd, dan wel, indien dat gebied aan meer dan één gemeente wordt toegevoegd, naar de op grond van artikel 71, derde lid, aan te wijzen gemeente.

Artikel 72

Kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 63 en 64 van de Algemene bijstandswet ten behoeve van personen die op of voor de datum van herindeling woonachtig zijn of geweest zijn in overgaand gebied, komen met ingang van bedoelde datum ten laste van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd.

Artikel 73

Met betrekking tot zaken, de dienstplicht, met inbegrip van de mobilisatie-uitkeringen, alsmede de noodwachtplicht betreffende, vinden de voorschriften, door of namens Onze Minister van Defensie onderscheidenlijk bij koninklijk besluit dan wel door of namens Onze Minister gegeven ter zake van verhuizing, overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die krachtens een herindelingsregeling van een gemeente naar een andere gemeente overgaan.

Artikel 74

  • 1 Van de wegen onderscheidenlijk gedeelten van wegen, gelegen in aan een nieuwe gemeente toegevoegd gebied, wordt een nieuwe wegenlegger opgemaakt met inachtneming van de artikelen 34-38 van de Wegenwet, met dien verstande dat het ontwerp van de legger ook kan worden opgemaakt door gedeputeerde staten van de betrokken provincie. Zolang deze nieuwe legger niet is vastgesteld, blijven de bestaande wegenleggers van kracht.

  • 2 Voor zover het niet aan een nieuwe gemeente toegevoegd gebied betreft, voeren gedeputeerde staten de daarvoor in aanmerking komende wegen af van de wegenlegger der gemeente waartoe het betrokken gebied voor de datum van herindeling behoorde, en brengen zij die over naar de wegenlegger der gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd, een en ander met toepassing, voor zoveel nodig, van de artikelen 39-42 van de Wegenwet.

  • 3 In geval van een wijziging van de gemeentelijke indeling of een grenscorrectie levert de desbetreffende provincie binnen twee maanden na inwerkingtreding van de herindelingsregeling aan de Minister van Financiën de relevante basisgegevens, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet herverdeling wegenbeheer.

  • 4 Indien een gemeente wordt opgeheven en als gevolg daarvan de uitkering, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Wet herverdeling wegenbeheer niet meer kan verstrekken aan andere onderhoudsplichtigen, wordt in de herindelingsregeling een andere gemeente in dit verband als rechtsopvolger aangewezen.

Artikel 75

Een herindelingsregeling is niet van invloed op de bevoegdheid van de rechter of op die van procureurs van partijen met betrekking tot zaken, op de dag, voorafgaande aan de datum van herindeling, voor enig gerecht aanhangig.

Artikel 76

Een herindelingsregeling heeft geen beperking ten gevolge van het gebied waarbinnen vóór de datum van herindeling benoemde notarissen hun ambtsbediening uitoefenen.

Hoofdstuk X. Voorbereiding van de overgang

Artikel 79

  • 1 De besturen van de vóór de datum van herindeling bij een wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten dragen er in onderling overleg zorg voor dat de met het oog op de gewijzigde indeling met ingang van die datum te treffen voorzieningen tijdig worden voorbereid. Voorzieningen, de voorbereiding van de overgang van ambtenaren betreffende, zijn onderwerp van georganiseerd overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren en van overleg met de ondernemingsraden van de betrokken gemeenten.

  • 2 Gedeputeerde staten bevorderen de totstandkoming van het in het eerste lid bedoelde onderling overleg tussen de gemeenten.

Hoofdstuk XI. Kernbepalingen met betrekking tot wijziging van de gemeentelijke indeling en grenscorrectie

Hoofdstuk XIII. Slotbepalingen

Artikel 92

  • 1 Binnen twee jaar na de datum van herindeling bericht een bij een wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeente aan gedeputeerde staten gemotiveerd of en, zo ja, op welke wijze uitvoering is gegeven aan het bepaalde in Hoofdstuk V van de Gemeentewet.

  • 2 Van het gestelde in het eerste lid kan Onze Minister ontheffing verlenen.

Artikel 96

Artikel 97

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 24 oktober 1984

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Rietkerk

Uitgegeven de dertigste oktober 1984.

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes