-
a. het vlees moet afkomstig zijn van vee, dat is geslacht in een krachtens artikel 9 erkend slachthuis;
-
b. het vlees moet afkomstig zijn van vee, dat overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel
A, sub b, van richtlijn 64/433/EEG is gekeurd en op grond van die keuring geschikt is bevonden om te worden geslacht
voor uitvoer;
-
c. het vlees moet zijn behandeld overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub
c, van richtlijn 64/433/EEG;
-
d. het vlees moet zijn onderworpen aan een keuring na het slachten, overeenkomstig artikel
3, eerste lid, onderdeel A, sub d, van richtlijn 64/433/EEG en moet op grond van die keuring niet ongeschikt voor menselijke consumptie zijn
bevonden of gevaarlijk voor de gezondheid van de mens;
-
e. het vlees is opgeslagen overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub f,
van richtlijn 64/433/EEG;
-
f. het vlees moet worden vervoerd overeenkomstig hoofdstuk XV van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, met dien verstande dat voor zover het betreft gehakt, vlees in stukken van minder
dan 100 gram of vleesbereidingen het vervoer moet geschieden met inachtneming van
het bepaalde in hoofdstuk VIII van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;
-
g. het vlees mag niet afkomstig zijn van
-
1. mannelijke varkens bestemd voor de fok;
-
2. cryptorchiede en hermafrodiete varkens;
-
3. niet gecastreerde mannelijke varkens met een geslacht gewicht hoger dan 80 kg, tenzij
het slachthuis ten genoegen van de Minister kan aantonen dat karkassen met een uitgesproken
seksuele geur kunnen worden opgespoord;
-
4. varkens, welke niet vergezeld gaan van de verklaring, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bedrijfscontrole dierziekten 1993, tenzij het betreft varkens als bedoeld in artikel 5 van die regeling;
behalve wanneer dit vlees wordt voorzien van het speciale merk als bedoeld in Beschikking
84/371/EEG van de Commissie van 3 juli 1984 tot vaststelling van het speciale merk
voor vers vlees als bedoeld in artikel 5, sub a, van Richtlijn 64/433/EEG van de Raad (PbEG L 196) en een behandeling ondergaat als bedoeld in richtlijn 77/99/EEG;
-
h. voor zover het vlees afkomstig is van varkens of paarden, heeft het vlees, indien
het niet overeenkomstig richtlijn 77/96/EEG op trichinen is onderzocht, een koudebehandeling ondergaan overeenkomstig die richtlijn;
-
i. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waaraan blijkens een onderzoek van hun
uitscheidingsprodukten, lichaamsvloeistoffen of weefselstoffen met hormonale of anti-hormonale
werking zijn toegediend. Het onderzoek moet voldoen aan de criteria zoals vermeld
in de bijlage bij de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van
14 juli 1987 tot vaststelling van de methoden voor het opsporen van residuen van stoffen
met hormonale werking en van stoffen met thyreostatische werking (87/410/EEG, Pb.EG
L 223) en geschiedt door het laboratorium van de VWA . Steekproefsgewijs vindt onderzoek
naar de aanwezigheid van:
-
1º stilbenen, stilbeenderivaten, zouten en esters daarvan;
-
2º thyreostatica;
-
3º andere stoffen met oestrogene, androgene of gestagene werking, plaats bij runderen,
varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren met ten minste de in bijlage I aangegeven frequentie en overeenkomstig de in bijlage II beschreven methoden.
-
j. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin een grotere hoeveelheid van een
of meer diergeneesmiddelen dan wel bestanddelen of omzettingsprodukten daarvan aanwezig
blijkt te zijn dan krachtens de Diergeneesmiddelenwet (Stb. 1985, 410) is bepaald.
-
k. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waaraan blijkens een onderzoek van de
nieren antibiotica zijn toegediend noch mag het vlees blijkens een onderzoek op residuen
meer werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen, daaronder begrepen eventuele giftige
omzettingsprodukten (metabolieten), bevatten dan op grond van de Beschikking Residuen
van Bestrijdingsmiddelen (Stcrt. 1984, 54) toelaatbaar is; het bedoelde onderzoek
op antibiotica dient bij ten minste 0,5% van de geslachte dieren plaats te vinden
en geschiedt volgens de methode, beschreven in bijlage I van het Onderzoekingsregulatief
(Stcrt. 1957, 55);
-
l. het vlees is niet afkomstig van dieren waarin blijkens onderzoek overeenkomstig artikel
3 van het Onderzoekingsregulatief 1994 chlooramphenicol aanwezig is;
-
m. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan in de urine blijkens onderzoek
3 of meer ppb clenbuterol, daaronder begrepen eventuele omzettingsprodukten, is aangetoond.
Het onderzoek geschiedt met een gaschromatografie-massaspectrometrie, die voldoende
gevoelig, nauwkeurig en specifiek is en bovendien een reproduceerbaar resultaat geeft.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA.
Steekproefsgewijs vindt onderzoek naar de aanwezigheid van (residuen van) clenbuterol
plaats bij 100 runderen ouder dan 1 jaar, 0,1% van de runderen jonger dan 1 jaar en
100 varkens die jaarlijks ter keuring worden aangeboden.
-
n. het vlees mag niet afkomstig zijn van varkens waarvan bij de keuring van de nier
in totaal 10 ppb of meer carbadox (uitgedrukt in desoxycarbadox) of desoxycarbadox
wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA.
Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
-
a. een vooronderzoek met een HPLC/UV detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie
met een ultra-violet detectie bij een vaste golflengte), die, indien 10 ppb of meer
desoxycarbadox wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
-
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie
met diode-arraydetectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn
en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven. Steekproefsgewijs vindt onderzoek
plaats bij 1000 varkens met een geslacht gewicht van 60 kg of minder die jaarlijks
ter keuring worden aangeboden;
-
o. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in het vlees
100 ppb of meer sulfadimidine, sulfadimethoxine, sulfadiazine, sulfadoxine of dapson
wordt aangetoond. Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek
geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
-
a. een vooronderzoek met een HPTLC-methode (dunne laag chromatografie methode), die,
indien 100 ppb of meer residue wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
-
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie
met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn
en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven;
-
p. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in de nier 100
ppb of meer acepromazine, chloorpromazine, propionyl-promazine, azaperon of xylazin
wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA.
Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
-
a. een vooronderzoek met een HPLC/UV detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie
met een ultra-violet detectie bij een vaste golflengte), die, indien 100 ppb of meer
residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
-
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie
met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn
en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven.
-
q. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in de nier 100
ppb of meer carazolol wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium
van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
-
a. een vooronderzoek met een HPLC/Fluorescentie detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie
met een fluorescentiedetectie) die, indien 100 ppb of meer residu wordt aangetoond,
wordt bevestigd met:
-
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie
met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn
en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven.
-
r. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in het vlees
de aanwezigheid van furazolidon wordt aangetoond. Het onderzoek geschiedt door het
laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
-
a. een vooronderzoek met een CFLC-methode (Continuous Flow Liquid Chromatografy), die,
indien 5 ppb of meer residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
-
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/UV-methode (hogedruk vloeistof chromatografie
met ultraviolet detec bij een vaste golflengte).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn
en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven;
-
s. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin bij de keuring stoffen worden
aangetoond waarvan de toediening bij of krachtens een wettelijk voorschrift is verboden.
Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt
met methoden die voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek zijn en bovendien een
reproduceerbaar resultaat geven en geschiedt voor zover het arsenicum, cadmium, lood
en kwik betreft volgens de technieken beschreven in de beschikking van de Commissie
van 26 september 1990 tot vaststelling van de referentiemethoden voor het opsporen
van residuen van zware metalen en arsenicum (Pb EG L 286), zoals deze is of zal zijn;
-
t. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren behorende tot een groep aangevoerd van
één bedrijf waarvan op grond van een steekproefsgewijs onderzoek moet worden aangenomen
dat het vlees van de dieren meer werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen, daaronder
begrepen eventuele giftige omzettingsprodukten (metabolieten), bevat, dan op grond
van de Beschikking Residuen van Bestrijdingsmiddelen toelaatbaar is, noch mag het
vlees afkomstig zijn van kalveren, behorende tot een groep aangevoerd van één mestbedrijf,
waarvan op grond van een steekproefsgewijs onderzoek van de urine of van weefsel moet
worden aangenomen dat aan een of meer dieren van die groep stoffen met hormonale of
antihormonale werking zijn toegediend;
-
u. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin blijkens onderzoek van skeletspiervlees
de gezamenlijke radioactiviteit van Caesium 134 en 137 in skeletspiervlees de waarden
van 600 Bq per kg overschrijdt;
-
v. het vlees moet afkomstig zijn van runderen die overeenkomstig verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd dan wel van runderen die ingevolge artikel 10, zevende lid, van deze regeling voor de slachting zijn toegelaten;
-
w. voor zover dit niet reeds voortvloeit uit de voorgaande onderdelen,
- -
mag het niet betreffen vlees dat overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/433/EEG voor menselijke consumptie ongeschikt moet worden verklaard;
- -
mag het vlees niet afkomstig zijn van dieren, waarvan op grond van bevindingen bij
de keuring door de officiële dierenarts de aanwezigheid van residuen wordt vermoed.
Indien dit vermoeden bestaat moeten de desbetreffende dieren of het vlees daarvan
op residuen worden onderzocht overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 64/433/EEG. Indien in het onderzochte vlees sporen van residuen voorkomen in hoeveelheden die
de toegestane toleranties overschrijden, moet dit vlees voor menselijke consumptie
ongeschikt worden verklaard;
-
x. voorzover het vlees afkomstig is van runderen, schapen of geiten;
- -
betreft het geen separatorvlees afkomstig van beenderen als bedoeld in bijlage XI,
hoofdstuk A, punt 3, van verordening 999/2001/EG;
- -
betreft het uitsluitend vlees van dieren die de in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 4,
van verordening 999/2001/EG bedoelde vernietiging van het weefsel van het centrale zenuwstelsel niet hebben ondergaan;
- -
betreft het uitsluitend vlees van dieren waarbij het gespecificeerd risicomateriaal
als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 1, onder a, van verordening 999/2001/EG, voorzover van toepassing, is verwijderd, met dien verstande dat bij vlees van na
31 maart 2002 geslachte runderen, de wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, niet
behoeft te worden verwijderd, mits het vlees uitsluitend wordt vervoerd naar een lidstaat
en is voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk A, punt 14, onder a en b, van verordening 999/2001/EG;
-
y. het vlees mag niet afkomstig zijn van runderen, bedoeld in bijlage III, hoofdstuk
A, onderdeel I, punt 2.1 en 2.2, van verordening 999/2001/EG, indien de desbetreffende runderen niet overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A,
onderdeel I, punt 2.1 en punt 2.2, van verordening 999/2001/EG met de snelle test, bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, van verordening 999/2001/EG op BSE zijn getest en waarvan de uitslag van de test niet negatief is;
-
z. inzoverre in afwijking van onderdeel x, aanhef en derde gedachtenstreepje, behoeft
in vlees van runderen ouder dan 12 maanden, die vóór 1 april 2002 zijn geslacht, de
wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, niet te worden verwijderd, met dien verstande
dat indien dat vlees afkomstig is van runderen die na 11 april 2001 zijn geslacht,
het vlees uitsluitend wordt vervoerd naar een lidstaat;
-
aa. is voldaan aan:
-
1°. de artikelen 4, eerste, tweede en zesde lid, 8, eerste lid, 9, eerste en derde lid,
en 13 van verordening 1829/2003;
-
2°. de artikelen 4, eerste, tweede, vierde en zesde lid, en 5, eerste en tweede lid, van
verordening 1830/2003;
-
ab. het vlees mag niet afkomstig zijn van schapen of geiten, bedoeld in bijlage III, hoofdstuk
A, onderdeel II, punt 2, van verordening 999/2001/EG, die overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, onderdeel II, punt 2, van verordening 999/2001/EG op TSE zijn getest met de snelle test, bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4,
van verordening 999/2001/EG, indien de uitslag van die test niet negatief is.