Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985

[Regeling vervallen per 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-10-2004 en zichtdatum 25-11-2024.
Geldend van 03-10-2004 t/m 07-12-2004

Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985

De staatssecretaris van Landbouw en Visserij,

Overwegende dat uitvoering dient te worden gegeven aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 26 juni 1964, inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees, no. 64/433/EEG (PbEG L 121), zoals deze is gewijzigd bij Richtlijn van de Raad van 7 februari 1983, no. 83/90/EEG (PbEG L 59);

Gezien de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees, no. 72/461/EEG (PbEG L 302);

Gelet op de artikelen 68 en 70, tweede lid, van de Veewet (Stb. 1920, 153);

Gehoord het Landbouwschap, het Produktschap voor Vee en Vlees en de Centrale Organisatie voor de Vleesgroothandel;

Besluit:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijving

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze regeling wordt verstaan onder:

richtlijn 64/433/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van vers vlees (PbEG 1964, L 121);

richtlijn 72/461/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1972 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (PbEG L 302);

richtlijn 77/96/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1976, inzake het opsporen van trichinen bij de invoer van vers vlees van varkens, huisdieren, uit derde landen (PbEG 1977, L 26);

richtlijn 77/99/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van vleesprodukten en bepaalde andere produkten van dierlijke oorsprong (PbEG 1977, L 26);

richtlijn 2001/89/EG:

richtlijn van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L 316/5).

richtlijn 88/657/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 december 1988 tot vaststelling van de eisen voor de produktie van en het handelsverkeer in gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen en tot wijziging van de richtlijnen 64/433/EEG, 71/118/EEG en 72/462/EEG (PbEG, L 382);

richtlijn 89/662/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PbEG L 395);

richtlijn 91/495/EEG:

richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1990, inzake gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van konijnevlees en vlees van gekweekt wild (PbEG L 268);

richtlijn 97/78/EG:

richtlijn nr. 97/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG 1998, L 24).

beschikking 2001/471/EG:

beschikking 2001/471/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 2001 tot vaststelling van voorschriften voor het regelmatig doen controleren van de algemene hygiëne door de exploitanten in inrichtingen overeenkomstig richtlijn 64/433/EEG betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees en richtlijn 71/118/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van de productie en het in de handel brengen van vers vlees van pluimvee (PbEG L 165);

verordening 999/2001/EG:

verordening nr. 999/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën;

verordening 136/2004/EG:

verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 januari 2004 tot vaststelling van procedures voor de veterinaire controles in de grensinspectieposten van de Gemeenschap bij het binnenbrengen van producten uit derde landen (PbEU L 21);

Minister:

Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

VWA:

de Voedsel en Waren Autoriteit, ingesteld bij besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 juli 2002 (Stcrt. 127);

ambtenaar:

ambtenaar als bedoeld in artikel 114, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;.

officiële dierenarts:

door de bevoegde centrale autoriteit van het land van verzending aangewezen dierenarts;

vee:

runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren, voor zover de dieren als huisdieren worden gehouden;

kalf:

rund met een geslacht gewicht van ten hoogste 175 kg, dat nog geen vaste tanden heeft;

nuchter kalf:

rund met een gewicht beneden 60 kg, onderscheidenlijk een geslacht gewicht beneden 35 kg;

vers vlees:

alle voor menselijke consumptie geschikte delen van vee, ook vacuüm of in gecontroleerde atmosfeer verpakt, die, buiten de koudebehandeling, geen behandeling ter bevordering van de houdbaarheid hebben ondergaan;

separatorvlees:

vlees dat machinaal is afgescheiden van beenderen met daaraan vastzittend vlees, met uitzondering van kopbeenderen, poten onder het voorkniegewricht, respectievelijk het spronggewicht, alsmede varkensstaarten, bestemd voor de verwerking tot vleesprodukten als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van richtlijn 77/99/EEG;

gehakt:

vlees als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, subonderdeel a, van richtlijn 88/657/EEG, niet zijnde een produkt dat een van de behandelingen heeft ondergaan, genoemd in artikel 2, onderdeel f, van richtlijn 77/99/EEG en dat niet meer de kenmerken van vers vlees heeft;

vlees in stukken van minder dan 100 gram:

vlees als bedoeld in artikel 2, subonderdeel b, van richtlijn 88/657/EEG, niet zijnde een produkt dat een van de behandelingen heeft, ondergaan, genoemd in artikel 2, onderdeel f, van richtlijn 77/99/EEG en dat niet meer de kenmerken van vers vlees heeft;

vleesbereidingen:

bereidingen van vlees als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, subonderdeel c, van richtlijn 88/657/EEG, niet zijnde een produkt dat een van de behandelingen heeft ondergaan, genoemd in artikel 2, onderdeel f, van richtlijn 77/99/EEG en dat niet meer de kenmerken van vers vlees heeft;

gekweekt wild:

niet als huisdier beschouwde landzoogdieren, niet zijnde konijnen of hazen, die niet worden vermeld in artikel 1, eerste lid, van richtlijn 64/433/EEG en die worden gehouden als huisdieren. Niet-gedomesticeerde zoogdieren die leven op een afgesloten gebied onder soortgelijke omstandigheden ten aanzien van vrijheid als wild worden evenwel niet als gekweekt wild beschouwd;

vlees van gekweekt wild:

alle voor menselijke consumptie geschikte delen van gekweekt wild;

karkas:

uitgebloed geheel slachtdier als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van richtlijn 64/433/EEG;

slachtafval:

vers vlees dat geen deel uitmaakt van een karkas, ook indien het op natuurlijke wijze met het karkas verbonden blijft;

onmiddellijke verpakking:

het beschermen van vers vlees door middel van een eerste omhulsel dat, of een eerste transportverpakking die, rechtstreeks in contact komt met het betrokken verse vlees, alsmede het eerste omhulsel of de eerste transportverpakking zelf;

eindverpakking:

het plaatsen van vers vlees in onmiddellijke verpakking in een tweede transportverpakking, alsmede de transportverpakking zelf;

werkplaats:

uitsnijderij of inrichting voor de produktie van gehakt of vlees in stukken van minder dan 100 gram, onderscheidenlijk werkplaats voor vleesbereidingen;

zelfstandige produktie-eenheid:

werkplaats die zich noch in de lokalen noch in een bijgebouw van een overeenkomstig richtlijn 64/433/EEG of 77/99/EEG erkende inrichting bevindt;

herverpakkingscentrum:

werkplaats of opslagplaats waar vlees, voorzien van een onmiddellijke verpakking en bestemd te worden uitgevoerd naar een lid-staat of Noorwegen, opnieuw wordt bijeengebracht of herverpakt;

partij:

eenzelfde hoeveelheid vlees van dezelfde aard waarvoor – voor zover voorgeschreven - eenzelfde veterinair certificaat of document geldt, die met hetzelfde vervoermiddel wordt vervoerd van één inrichting naar eenzelfde plaats van bestemming;

lid-staat:

lid-staat van de Europese Unie, niet zijnde Nederland;

derde land:

land, niet zijnde Nederland en niet zijnde een lid-staat,

richtlijn 64/432/EEG:

richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG L121);

verordening 1760/2000:

verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie;

e. I&R-systeem rund:

gecomputeriseerd gegevensbestand als bedoeld in artikel 5 van verordening 1760/2000;

verordening 1829/2003:

verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU L 268);

verordening 1830/2003:

verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU L 268).

Hoofdstuk II. Eisen waaraan met betrekking tot vers vlees, afkomstig van in Nederland geslachte dieren, bij uitvoer moet zijn voldaan

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De eisen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Veewet (Stb. 1920, 153) zijn voor wat betreft in Nederland verkregen vers vlees in de vorm van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, halve geslachte dieren die in ten hoogste drie stukken zijn verdeeld, en vierendelen de volgende:

    • a. het vlees moet afkomstig zijn van vee, dat is geslacht in een krachtens artikel 9 erkend slachthuis;

    • b. het vlees moet afkomstig zijn van vee, dat overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub b, van richtlijn 64/433/EEG is gekeurd en op grond van die keuring geschikt is bevonden om te worden geslacht voor uitvoer;

    • c. het vlees moet zijn behandeld overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub c, van richtlijn 64/433/EEG;

    • d. het vlees moet zijn onderworpen aan een keuring na het slachten, overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub d, van richtlijn 64/433/EEG en moet op grond van die keuring niet ongeschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden of gevaarlijk voor de gezondheid van de mens;

    • e. het vlees is opgeslagen overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub f, van richtlijn 64/433/EEG;

    • f. het vlees moet worden vervoerd overeenkomstig hoofdstuk XV van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, met dien verstande dat voor zover het betreft gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram of vleesbereidingen het vervoer moet geschieden met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk VIII van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;

    • g. het vlees mag niet afkomstig zijn van

      • 1. mannelijke varkens bestemd voor de fok;

      • 2. cryptorchiede en hermafrodiete varkens;

      • 3. niet gecastreerde mannelijke varkens met een geslacht gewicht hoger dan 80 kg, tenzij het slachthuis ten genoegen van de Minister kan aantonen dat karkassen met een uitgesproken seksuele geur kunnen worden opgespoord;

      • 4. varkens, welke niet vergezeld gaan van de verklaring, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bedrijfscontrole dierziekten 1993, tenzij het betreft varkens als bedoeld in artikel 5 van die regeling;

      behalve wanneer dit vlees wordt voorzien van het speciale merk als bedoeld in Beschikking 84/371/EEG van de Commissie van 3 juli 1984 tot vaststelling van het speciale merk voor vers vlees als bedoeld in artikel 5, sub a, van Richtlijn 64/433/EEG van de Raad (PbEG L 196) en een behandeling ondergaat als bedoeld in richtlijn 77/99/EEG;

    • h. voor zover het vlees afkomstig is van varkens of paarden, heeft het vlees, indien het niet overeenkomstig richtlijn 77/96/EEG op trichinen is onderzocht, een koudebehandeling ondergaan overeenkomstig die richtlijn;

    • i. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waaraan blijkens een onderzoek van hun uitscheidingsprodukten, lichaamsvloeistoffen of weefselstoffen met hormonale of anti-hormonale werking zijn toegediend. Het onderzoek moet voldoen aan de criteria zoals vermeld in de bijlage bij de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1987 tot vaststelling van de methoden voor het opsporen van residuen van stoffen met hormonale werking en van stoffen met thyreostatische werking (87/410/EEG, Pb.EG L 223) en geschiedt door het laboratorium van de VWA . Steekproefsgewijs vindt onderzoek naar de aanwezigheid van:

      • stilbenen, stilbeenderivaten, zouten en esters daarvan;

      • thyreostatica;

      • andere stoffen met oestrogene, androgene of gestagene werking, plaats bij runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren met ten minste de in bijlage I aangegeven frequentie en overeenkomstig de in bijlage II beschreven methoden.

    • j. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin een grotere hoeveelheid van een of meer diergeneesmiddelen dan wel bestanddelen of omzettingsprodukten daarvan aanwezig blijkt te zijn dan krachtens de Diergeneesmiddelenwet (Stb. 1985, 410) is bepaald.

    • k. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waaraan blijkens een onderzoek van de nieren antibiotica zijn toegediend noch mag het vlees blijkens een onderzoek op residuen meer werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen, daaronder begrepen eventuele giftige omzettingsprodukten (metabolieten), bevatten dan op grond van de Beschikking Residuen van Bestrijdingsmiddelen (Stcrt. 1984, 54) toelaatbaar is; het bedoelde onderzoek op antibiotica dient bij ten minste 0,5% van de geslachte dieren plaats te vinden en geschiedt volgens de methode, beschreven in bijlage I van het Onderzoekingsregulatief (Stcrt. 1957, 55);

    • l. het vlees is niet afkomstig van dieren waarin blijkens onderzoek overeenkomstig artikel 3 van het Onderzoekingsregulatief 1994 chlooramphenicol aanwezig is;

    • m. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan in de urine blijkens onderzoek 3 of meer ppb clenbuterol, daaronder begrepen eventuele omzettingsprodukten, is aangetoond. Het onderzoek geschiedt met een gaschromatografie-massaspectrometrie, die voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek is en bovendien een reproduceerbaar resultaat geeft. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA.

      Steekproefsgewijs vindt onderzoek naar de aanwezigheid van (residuen van) clenbuterol plaats bij 100 runderen ouder dan 1 jaar, 0,1% van de runderen jonger dan 1 jaar en 100 varkens die jaarlijks ter keuring worden aangeboden.

    • n. het vlees mag niet afkomstig zijn van varkens waarvan bij de keuring van de nier in totaal 10 ppb of meer carbadox (uitgedrukt in desoxycarbadox) of desoxycarbadox wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:

      • a. een vooronderzoek met een HPLC/UV detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie met een ultra-violet detectie bij een vaste golflengte), die, indien 10 ppb of meer desoxycarbadox wordt aangetoond, wordt bevestigd met:

      • b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-arraydetectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).

      Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven. Steekproefsgewijs vindt onderzoek plaats bij 1000 varkens met een geslacht gewicht van 60 kg of minder die jaarlijks ter keuring worden aangeboden;

    • o. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in het vlees 100 ppb of meer sulfadimidine, sulfadimethoxine, sulfadiazine, sulfadoxine of dapson wordt aangetoond. Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:

      • a. een vooronderzoek met een HPTLC-methode (dunne laag chromatografie methode), die, indien 100 ppb of meer residue wordt aangetoond, wordt bevestigd met:

      • b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).

      Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven;

    • p. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in de nier 100 ppb of meer acepromazine, chloorpromazine, propionyl-promazine, azaperon of xylazin wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:

      • a. een vooronderzoek met een HPLC/UV detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie met een ultra-violet detectie bij een vaste golflengte), die, indien 100 ppb of meer residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:

      • b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).

      Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven.

    • q. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in de nier 100 ppb of meer carazolol wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:

      • a. een vooronderzoek met een HPLC/Fluorescentie detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie met een fluorescentiedetectie) die, indien 100 ppb of meer residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:

      • b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).

      Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven.

    • r. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in het vlees de aanwezigheid van furazolidon wordt aangetoond. Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:

      • a. een vooronderzoek met een CFLC-methode (Continuous Flow Liquid Chromatografy), die, indien 5 ppb of meer residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:

      • b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/UV-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met ultraviolet detec bij een vaste golflengte).

      Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven;

    • s. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin bij de keuring stoffen worden aangetoond waarvan de toediening bij of krachtens een wettelijk voorschrift is verboden. Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt met methoden die voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat geven en geschiedt voor zover het arsenicum, cadmium, lood en kwik betreft volgens de technieken beschreven in de beschikking van de Commissie van 26 september 1990 tot vaststelling van de referentiemethoden voor het opsporen van residuen van zware metalen en arsenicum (Pb EG L 286), zoals deze is of zal zijn;

    • t. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren behorende tot een groep aangevoerd van één bedrijf waarvan op grond van een steekproefsgewijs onderzoek moet worden aangenomen dat het vlees van de dieren meer werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen, daaronder begrepen eventuele giftige omzettingsprodukten (metabolieten), bevat, dan op grond van de Beschikking Residuen van Bestrijdingsmiddelen toelaatbaar is, noch mag het vlees afkomstig zijn van kalveren, behorende tot een groep aangevoerd van één mestbedrijf, waarvan op grond van een steekproefsgewijs onderzoek van de urine of van weefsel moet worden aangenomen dat aan een of meer dieren van die groep stoffen met hormonale of antihormonale werking zijn toegediend;

    • u. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin blijkens onderzoek van skeletspiervlees de gezamenlijke radioactiviteit van Caesium 134 en 137 in skeletspiervlees de waarden van 600 Bq per kg overschrijdt;

    • v. het vlees moet afkomstig zijn van runderen die overeenkomstig verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd dan wel van runderen die ingevolge artikel 10, zevende lid, van deze regeling voor de slachting zijn toegelaten;

    • w. voor zover dit niet reeds voortvloeit uit de voorgaande onderdelen,

      • -

        mag het niet betreffen vlees dat overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/433/EEG voor menselijke consumptie ongeschikt moet worden verklaard;

      • -

        mag het vlees niet afkomstig zijn van dieren, waarvan op grond van bevindingen bij de keuring door de officiële dierenarts de aanwezigheid van residuen wordt vermoed. Indien dit vermoeden bestaat moeten de desbetreffende dieren of het vlees daarvan op residuen worden onderzocht overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 64/433/EEG. Indien in het onderzochte vlees sporen van residuen voorkomen in hoeveelheden die de toegestane toleranties overschrijden, moet dit vlees voor menselijke consumptie ongeschikt worden verklaard;

    • x. voorzover het vlees afkomstig is van runderen, schapen of geiten;

      • -

        betreft het geen separatorvlees afkomstig van beenderen als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 3, van verordening 999/2001/EG;

      • -

        betreft het uitsluitend vlees van dieren die de in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 4, van verordening 999/2001/EG bedoelde vernietiging van het weefsel van het centrale zenuwstelsel niet hebben ondergaan;

      • -

        betreft het uitsluitend vlees van dieren waarbij het gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 1, onder a, van verordening 999/2001/EG, voorzover van toepassing, is verwijderd, met dien verstande dat bij vlees van na 31 maart 2002 geslachte runderen, de wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, niet behoeft te worden verwijderd, mits het vlees uitsluitend wordt vervoerd naar een lidstaat en is voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk A, punt 14, onder a en b, van verordening 999/2001/EG;

      • -

        betreft het geen vlees van runderen, al of niet van oorsprong, uit Frankrijk, dat niet ontdaan is van de thymus en de milt.

    • y. het vlees mag niet afkomstig zijn van runderen:

      • die ouder zijn dan 30 maanden en die op normale wijze voor menselijke consumptie zijn geslacht,

      • die ouder zijn dan 24 maanden en overeenkomstig bijlage I, hoofdstuk VI, punt 28, onder c, van richtlijn 64/433/EEG zijn geslacht,

      indien desbetreffende runderen niet overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, onderdeel I, punt 1 en punt 2, van verordening 999/2001/EG met de snelle test, bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, van verordening 999/2001/EG op BSE zijn getest of waarvan de uitslag van die test positief is.

    • z. in zoverre in afwijking van onderdeel y mag het vlees niet afkomstig zijn van runderen, al dan niet van oorsprong afkomstig uit Duitsland, ouder dan 24 maanden, die niet met de snelle test, bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, van verordening 999/2001/EG op BSE zijn getest of waarvan de uitslag van die test positief is;

    • aa. inzoverre in afwijking van onderdeel x, aanhef en derde gedachtenstreepje, behoeft in vlees van runderen ouder dan 12 maanden, die vóór 1 april 2002 zijn geslacht, de wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, niet te worden verwijderd, met dien verstande dat indien dat vlees afkomstig is van runderen die na 11 april 2001 zijn geslacht, het vlees uitsluitend wordt vervoerd naar een lidstaat;

    • ab. is voldaan aan:

      • 1°. de artikelen 4, eerste, tweede en zesde lid, 8, eerste lid, 9, eerste en derde lid, en 13 van verordening 1829/2003;

      • 2°. de artikelen 4, eerste, tweede, vierde en zesde lid, en 5, eerste en tweede lid, van verordening 1830/2003.

  • 2 Onverminderd het bij of krachtens het eerste lid bepaalde, gelden indien het vlees bestemd is voor een lid-staat of Noorwegen voorts de volgende eisen:

    • a. het vlees van schapen of geiten of van éénhoevige dieren die als huisdier worden gehouden, moet afkomstig zijn van dieren die gedurende ten minste de laatste 21 dagen vóór het slachten of sedert hun geboorte op het grondgebied van de Europese Gemeenschap of van Noorwegen hebben verbleven;

    • b. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren die vatbaar zijn voor mond- en klauwzeer, varkenspest, vesiculaire varkensziekte of Teschenerziekte, indien de dieren komen uit een bedrijf of een gebied waarvoor, als gevolg van het optreden van een ziekte, waarvoor de dieren vatbaar zijn, verbodsbepalingen gelden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van de Richtlijn van de Raad van de EEG van 26 juni 1964, inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PbEG van 29 juli 1964, no. 121);

    • c. het vlees mag niet afkomstig zijn van varkens, schapen of geiten die komen van een bedrijf waarvoor veterinairrechtelijke verbodsbepalingen gelden vanwege het optreden van varkens- of geitenbrucellose;

    • d. het vlees mag niet afkomstig zijn uit slachthuizen waar mond- en klauwzeer, varkenspest, vesiculaire varkensziekte of Teschenerziekte heerst;

    • e. ten aanzien van vlees mogen geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen overeenkomstig richtlijn 2001/89/EG zijn vastgesteld.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 Het tweede lid, onderdeel e, is niet van toepassing, indien het vlees in voorkomend geval vergezeld gaat van bij beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op basis van artikel 10, derde lid, onderdeel f, vierde gedachtestreepje, van richtlijn 2001/89/EG vastgestelde merken of documenten, ten bewijze dat het vlees voldoet aan de bij bedoelde beschikking gestelde voorwaarden.

  • 5 Onverminderd het eerste en tweede lid heeft vers vlees van runderen of varkens, bestemd voor Finland en Zweden, in de krachtens artikel 9 erkende inrichting van oorsprong een steekproefsgewijze microbiologische test ondergaan overeenkomstig de door de Raad van de Europese Unie krachtens artikel 5, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 64/433/EEG vastgestelde bepalingen, waarbij de afwezigheid van salmonella in dat vlees is aangetoond.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing op:

    • a. vers vlees dat is bestemd in de inrichting van bestemming te worden gepasteuriseerd of gesteriliseerd, dan wel een gelijkwaardige behandeling te ondergaan, met dien verstande dat tot en met 31 december 1997 de eisen, opgenomen in het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 5, vierde lid, van richtlijn 64/433/EEG goedgekeurde operationele programma van Finland, onderscheidenlijk Zweden inzake salmonella, van toepassing zijn;

    • b. vers vlees dat afkomstig is uit een inrichting waarvoor een programma geldt dat door de Raad van de Europese Unie, dan wel door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 5, derde lid, onderdeel c, van richtlijn 64/433/EEG is erkend als gelijkwaardig aan het onderscheiden programma, bedoeld in onderdeel a.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De eisen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Veewet zijn voor vers vlees van in Nederland geslachte dieren in kleinere delen dan bedoeld in de aanhef van het eerste lid van artikel 2 de volgende:

  • a. het vlees moet zijn uitgesneden of uitgebeend dan wel van een onmiddellijke verpakking zijn voorzien in een overeenkomstig artikel 9 erkende uitsnijderij;

  • b. het vlees moet zijn gesneden uit vlees ten aanzien waarvan is voldaan aan het bepaalde in artikel 2, met dien verstande dat, indien het vlees

    • 1. met inachtneming van het bepaalde in nummer 46, onderdeel d, van hoofdstuk IX van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG warm wordt uitgesneden dan wel

    • 2. indien het rund- of varkensvlees betreft, in afwijking van het bepaalde in nummer 46, onderdeel d, van hoofdstuk IX van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG wordt uitgesneden onder de voorwaarden, vastgesteld in de bijlage van Beschikking 87/260/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 april 1987, waarbij aan Nederland een afwijking wordt toegestaan en de gelijkwaardige gezondheidsvoorwaarden worden vastgesteld die in acht moeten worden genomen bij het uitsnijden van vers vlees (PbEG L 123),

    het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, voor zover het betrekking heeft op de opslag van het vlees, niet geldt;

  • c. behoudens het geval, bedoeld in onderdeel b, sub 2, moet het vlees zijn uitgesneden of uitgebeend dan wel van een onmiddellijke verpakking zijn voorzien en verkregen overeenkomstig hoofdstuk IX van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG;

  • d. het vlees moet zijn opgeslagen overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel B, sub c, van richtlijn 64/433/EEG;

  • e. het vlees moet zijn gekeurd door een officiële dierenarts, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdeel B, sub d, van richtlijn 64/433/EEG;

  • f. het vlees moet op bevredigende hygiënische wijze worden behandeld overeenkomstig de hoofdstukken V en VII van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG en moet ter zake van de onmiddellijke en eindverpakking voldoen aan hoofdstuk XII van bijlage I van die richtlijn;

  • g. terzake van slachtafvallen moet zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdeel C, van richtlijn 64/433/EEG;

  • h. terzake van vers vlees dat overeenkomstig richtlijn 64/433/EEG in een op grond van artikel 9 erkend koel- of vrieshuis is opgeslagen en nadien geen andere behandeling dan voor opslag heeft ondergaan, moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 3, onderdeel D, eerste alinea, sub a, en tweede alinea, van richtlijn 64/433/EEG;

  • i. vers vlees en slachtafvallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn 64/433/EEG, moeten, na verwijdering van de voor consumptie ongeschikte delen, een koudebehandeling ondergaan.

  • j. het vlees onderscheidenlijk de vlees bereidingen mag onderscheidenlijk mogen niet zijn:

    • 1. separatorvlees, tenzij dit vlees een warmtebehandeling overeenkomstig richtlijn 77/99/EEg ondergaat;

    • 2. gehakt of vlees in stukken van minder dan 100 gram, van eenhoevigen;

    • 3. gehakt dat slachtafvallen bevat;

    • 4. van of met separatorvlees verkregen gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen.

    • 5. voorzover het vlees afkomstig is van runderen, schapen of geiten;

      • -

        separatorvlees afkomstig van beenderen als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 3, van verordening 999/2001/EG;

      • -

        vlees van dieren die de in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 4, van verordening 999/2001/EG bedoelde vernietiging van het weefsel van het centrale zenuwstelsel hebben ondergaan;

      • -

        vlees van dieren waarbij het gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 1, onder a, van verordening 999/2001/EG, voorzover van toepassing, niet overeenkomstig bijlage XI, hoofdstuk A, punt 5, 10 en 11, van verordening 999/2001/EG is verwijderd met dien verstande dat bij vlees van vóór 12 april 2001 uitgesneden of uitgebeende runderen ouder dan twaalf maanden de wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, met uitzondering van de staartwervels, niet behoeft te worden verwijderd;

      • -

        vlees van runderen, al of niet van oorsprong, uit Frankrijk, dat niet ontdaan is van de thymus en de milt.

    • 6. [Red: vervallen.]

    • 7. [Red: vervallen.]

    • 8. [Red: vervallen.]

    • 9. de T-bone steak van runderen, al of niet van oorsprong, uit Frankrijk, ouder dan twaalf maanden.

  • k. het vlees moet zijn vervoerd overeenkomstig hoofdstuk XV van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, met dien verstande dat voor zover het betreft gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram of vleesbereidingen, het vervoer moet geschieden met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk VIII van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;

  • l. voor zover het betreft gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen, dient:

    • 1. het vlees te voldoen aan het bepaalde in de onderdelen a tot en met k;

    • 2. de bereiding plaats te vinden in een overeenkomstig artikel 9, vierde lid, erkende werkplaats;

    • 3. op de verpakking het keurmerk voor te komen overeenkomstig hoofdstuk VII van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;

    • 4. op de verpakking voor controledoeleinden, zichtbaar en leesbaar, naast de in richtlijn 79/112/EEG voorgeschreven gegevens de volgende gegevens te zijn vermeld:

      • -

        de diersoort of de diersoorten waarvan het vlees afkomstig is en, in geval van een mengsel, het percentage van elke soort, voor zover dat niet duidelijk blijkt uit de verkoopbenaming van het produkt;

      • -

        de datum van de bereiding;

      • -

        de vermelding ‘vetpercentage lager dan …’;

      • -

        de vermelding ‘verhouding collageen/vleeseiwit minder dan …’;

    • 5. onverminderd de subonderdelen 3 en 4, bij vlees dat is verpakt in handelsporties die bestemd zijn voor rechtstreekse verkoop aan de verbruiker op de verpakking zelf of op een op de verpakking bevestigd etiket een reproduktie van het in subonderdeel 3 voorgeschreven keurmerk voor te komen. Daarin moet het erkenningsnummer van de betrokken inrichting staan. De in richtlijnen 64/433/EEG en 77/99/EEG voorgeschreven afmetingen gelden niet voor de reproduktie van het keurmerk, op voorwaarde dat de verplichte vermeldingen leesbaar blijven;

  • m. voor zover het betreft gehakt dient onverminderd het bepaalde in onderdeel l:

    • 1. de bereiding, verpakking en opslag plaats te vinden overeenkomstig hoofdstuk III van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;

    • 2. de benaming ‘gehakt van mager vlees’ of ‘gehakt’, eventueel verbonden met de naam van de diersoort waarvan het vlees afkomstig is, slechts gebruikt te worden voor produkten die bestemd zijn voor de eindverbruiker welke voldoen aan de eisen van bijlage II, punt I, van richtlijn 88/657/EEG;

    • 3. voor zover het vlees bestemd is voor een lidstaat of Noorwegen voldaan te zijn aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef, en onderdelen a tot en met d, van richtlijn 88/657/EEG;

  • n. voor zover het betreft vlees in stukken van minder dan 100 gram dient onverminderd het bepaalde in onderdeel I:

    • 1. de bereiding, verpakking en opslag plaats te vinden overeenkomstig hoofdstuk II van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;

    • 2. voor zover het vlees bestemd is voor een lidstaat of Noorwegen voldaan te zijn aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef, en onderdelen a tot en met d, van richtlijn 88/657/EEG;

  • o. voor zover het betreft vleesbereidingen dient onverminderd het bepaalde in onderdeel l:

    • 1. de bereiding, verpakking en opslag plaats te vinden overeenkomstig hoofdstuk IV van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;

    • 2. voor zover de vleesbereidingen gehakt of vlees in stukken van minder dan 100 gram bevatten en bestemd zijn voor een lidstaat of Noorwegen voldaan te zijn aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef, en onderdelen a tot en met e, van richtlijn 88/657/EEG;

  • p. voor zover het vlees betreft dat in een op grond van artikel 9 erkend herverpakkingscentrum, nadat de eindverpakking is verwijderd, opnieuw van een eindverpakking is voorzien, is voldaan aan artikel 3, eerste lid, onderdelen A tot en met D, van richtlijn 64/433/EEG;

  • q. voor zover van toepassing wordt voldaan aan verordening 999/2001/EG;

  • r. is voldaan aan:

    • 1°. de artikelen 4, eerste, tweede en zesde lid, 8, eerste lid, 9, eerste en derde lid, en 13 van verordening 1829/2003;

    • 2°. de artikelen 4, eerste, tweede, vierde en zesde lid, en 5, eerste en tweede lid, van verordening 1830/2003.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk V van bijlage 1 van richtlijn 64/433/EEG moet bij het slachten en uitsnijden alsmede bij de verdere behandeling van het vlees het volgende in acht worden genomen:

  • a. personeel, dat slacht of bij het slachten behulpzaam is moet deze werkzamheden uitoefenen in een overall van een andere kleur dan wit; personeel, dat vlees be- of verwerkt dan wel verlaadt of daarbij behulpzaam is, moet deze werkzaamheden uitoefenen in een witte overall of witte jas; wordt over de overall of jas een schort gedragen dat dient dit schort van plastic of ander gemakkelijk te reinigen materiaal en van lichte kleur te zijn;

  • b. het onder a bedoelde personeel mag, behalve in verband met zijn werkzaamheden, de inrichting niet in zijn werkkleding verlaten.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk VII van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG moet bij het slachten het volgende in acht worden genomen:

  • a. behalve bij varkens, nuchtere kalveren, schapen en geiten moet van alle geslachte dieren de kop van de romp worden gescheiden, tenzij de ambtenaar dit niet wenselijk acht;

  • b. melkgevende of kennelijk ziekelijk veranderde uiers moeten zonder voorafgaande verwijdering van de spenen terstond na het onthuiden onderscheidenlijk ontharen van de dieren worden gescheiden en in afwachting van de keuring zodanig worden opgehangen, dat bezoedeling van het andere vlees niet mogelijk is;

  • c. tongen van runderen worden verzameld overeenkomstig bijlage XI, Hoofdstuk A, punt 6, van verordening 999/2001/EG;

  • d. kopvlees van runderen ouder dan 12 maanden wordt verzameld overeenkomstig bijlage XI, Hoofdstuk A, punt 7, 9 en 10, onderdeel c, van verordening 999/2001/EG;

  • e. de Minister is de bevoegde autoriteit tot het verlenen van een erkenning als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 7 en punt 10, van verordening 999/2001/EG, welke erkenning wordt aangevraagd bij de VWA.

Hoofdstuk III. Eisen waaraan met betrekking tot ingevoerd vers vlees bij uitvoer moet zijn voldaan

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De eisen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Veewet, zijn voor wat betreft uit het buitenland ingevoerd vlees, dat ter keuring voor uitvoer wordt aangeboden, de volgende:

    • a. het mag geen tekenen van bederf of andere ondeugdelijkheid vertonen;

    • b. het moet, voor zover het is ingevoerd uit een ander land dan een lid-staat of Noorwegen, zijn voorzien van één van de merken, omschreven in het tweede lid;

    • c. het moet vergezeld zijn van de documenten onderscheidenlijk het document, bedoeld in het derde lid.

    • d. in geval van uitvoer naar meer dan één bestemming moet zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, eerste alinea, van richtlijn 89/662/EEG.

  • 2 Het merk, bedoeld in het eerste lid, is het keurmerk, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel f, van het koninklijk besluit van 4 maart 1985, houdende regelen met betrekking tot de invoer van vlees uit andere landen dan de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen (Stb. 174).

  • 3 De documenten onderscheidenlijk het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn onderscheidenlijk is:

    • a. voor zover het vlees afkomstig is uit een lid-staat of Noorwegen

      • 1. een begeleidend handelsdocument als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A, subonderdeel f, van richtlijn 64/433/EEG, met dien verstande dat ook overigens aan dat artikel moet zijn voldaan;

      • 2. een keuringscertificaat overeenkomstig hoofdstuk XIII van bijlage I richtlijn 64/433/EEG, indien het betreft vlees afkomstig uit een slachthuis dat is gelegen in een gebied of een zone waarvoor om veterinairrechtelijke redenen beperkingen gelden, dan wel vlees dat voor een lidstaat of Noorwegen is bestemd na doorvoer via een derde land, niet zijnde Noorwegen, in een met een loodje verzegelde vrachtwagen, met dien verstande dat in afwijking van het voorgaande, voor zover het betreft gehakt, stukken vlees van minder dan 100 gram en vleesbereidingen, als document bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt vereist het certificaat, bedoeld in hoofdstuk XIII van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, waarop naar gelang de gebruikte vleessoort op het certificaat de volgende vermelding moet voorkomen:

        Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat het gehakt, het vlees in stukken van minder dan 100 gram en de vleesbereidingen als hierboven vermeld, zijn verkregen onder de produktie- en controlevoorwaarden van richtlijn 88/657/EEG tot vaststelling van de eisen voor de produktie van en het handelsverkeer in gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen en tot wijziging van de Richtlijnen 64/433/EEG, 71/118/EEG en 72/462/EEG’.

    • b. voor zover een uit een ander land afkomstige partij vlees is bestemd voor een lidstaat, het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst, bedoeld in verordening 136/2004/EG, en een gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van richtlijn 97/78/EG;

    • c. voor zover uit een derde land afkomstige partij vlees is bestemd voor een ander derde land, het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst, bedoeld in verordening 136/2004/EG, waarin is aangegeven langs welke grensinspectiepost, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 97/78/EG de partij producten de Europese Gemeenschap verlaat.

  • 4 Onverminderd het derde lid, onderdeel b, en het vierde lid voldoen documenten, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, in geval van splitsing van een voor een lidstaat bestemde partij vlees, op het moment dat de partij een douane-entrepot of een vrij entrepot, bedoeld in artikel 2.23a, tweede lid, van de Regeling keuring en handel dierlijke producten, verlaat aan artikel 1, zesde lid, van beschikking 2000/571/EG.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Onverminderd het bepaalde in artikel 7 moet ten aanzien van ingevoerd vlees, niet in Nederland is uitgesneden, het bepaalde in artikel 3, onderdelen a, c tot en met i, en k, alsmede het bepaalde in artikel 4, in acht zijn genomen, terwijl bovendien, voor zover het uitgesneden vlees gehakt betreft, vlees in stukken van minder dan 100 gram of vleesbereidingen, het bepaalde in artikel 3, onderdeel l tot en met o, in acht is genomen.

Hoofdstuk IV. Erkenning van exportslachthuizen, uitsnijderijen, werkplaatsen en koel- en vrieshuizen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De Minister erkent een slachthuis slechts, indien:

    • a. is voldaan aan

      • 1. de algemene voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen van hoofdstuk I van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG met dien verstande, dat aan de VWA de volgende voorzieningen om niet ter beschikking dienen te worden gesteld:

        • -

          1 afsluitbare ruimte met een afsluitbare kast, een bureau, stoelen en een telefoon;

        • -

          1 kleedruimt met was- en douchegelegenheid en toilet;

        • -

          en indien tijdens het slachtproces gewoonlijk meer dan 4 keurmeesters werkzaam zijn, 1 verblijfruimte ingericht met stoelen, tafels, comfoor en aanrecht, en

      • 2. de bijzondere voorwaarden gesteld in hoofdstuk II van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG met dien verstande, dat aan de VWA de volgende voorzieningen om niet ter beschikking dienen te worden gesteld indien het onderzoek op trichinen in het slachthuis plaatsvindt: een ruimte met een aanrecht, spoelbakken, een werktafel, een zuurkast, een kast, stoelen en elektrische aansluitingen;

    • b. is gewaarborgd dat overigens de voorschriften van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, voor zover van toepassing, worden nageleefd.

  • 2 De Minister erkent een uitsnijderij slechts, indien:

    • a. is voldaan aan

      • 1. de algemene voorwaarden voor erkenning van inrichtingen van hoofdstuk I van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG met dien verstande, dat aan de VWA de volgende voorzieningen om niet ter beschikking dienen te worden gesteld:

        • -

          indien gewoonlijk 2 uur of meer per dag toezicht wordt uitgeoefend, 1 afsluitbare ruimte die tevens als een kleedruimte dient, een afsluitbare kast, een tafel, stoelen en een telefoon;

        • -

          indien gewoonlijk minder dan 2 uur per dag toezicht wordt uitgeoefend 1 afsluitbare kast en een telefoon; en

      • 2. de bijzondere voorwaarden gesteld in hoofdstuk III van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG;

    • b. is gewaarborgd dat overigens de voorschriften van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, voor zover van toepassing, worden nageleefd.

  • 3 De Minister erkent een koel- of vrieshuis slechts, indien:

    • a. is voldaan aan

      • 1. de algemene voorwaarden voor erkenning van inrichtingen van hoofdstuk I van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG met dien verstande, dat daar waar:

        • -

          gewoonlijk 2 uur of meer per dag toezicht wordt uitgeoefend, 1 afsluitbare ruimte die tevens als een kleedruimte dient, een afsluitbare kast, een tafel, stoelen en een telefoon;

        • -

          gewoonlijk minder dan 2 uur per dag toezicht wordt uitgeoefend 1 afsluitbare kast en een telefoon; en

      • 2. de bijzondere voorwaarden gesteld in hoofdstuk IV van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG;

    • b. is gewaarborgd dat overigens de voorschriften van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, voor zover van toepassing, worden nageleefd.

  • 4 De Minister erkent een werkplaats, ongeacht of het zelfstandige produktie-eenheid betreft, slechts, indien:

    • a. voor zover het betreft de produktie van gehakt of vlees in stukken van minder dan 100 gram, voldaan is aan de voorwaarden van hoofdstuk I van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;

    • b. voor zover het betreft de produktie van vleesbereidingen, is voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk I van bijlage A van richtlijn 77/99/EEG;

    • c. is gewaarborgd dat overigens de voorschriften van hoofdstuk I van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG onderscheidenlijk de voorschriften van hoofdstuk I van bijlage A van richtlijn 77/99/EEG, worden nageleefd.

  • 5 De Minister erkent een herverpakkingscentrum slechts, indien

    • a. is voldaan aan de algemene voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen van hoofdstuk I van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, en

    • b. is gewaarborgd dat overigens de voorschriften van bijlage I, voor zover van toepassing, worden nageleefd.

  • 6 Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden wordt een slachthuis, uitsnijderij, koel- of vrieshuis, werkplaats of herverpakkingscentrum slechts erkend indien:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. de exploitant van de inrichting, de eigenaar of diens vertegenwoordiger een opleidingsprogramma voor het personeel opzet, overeenkomstig artikel 10, derde lid, van richtlijn 64/433/EEG;

    • c. in de werk- en opslagruimten op een voor ieder goed zichtbare plaats een goed leesbare instructie aanwezig is, waarin is aangegeven welke hygiënische eisen bij de werkzaamheden in acht moeten worden genomen;

    • d. de officiële dierenarts en zijn assistenten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 en 10, vierde lid, van richtlijn 64/433/EEG, te allen tijde vrije toegang hebben tot alle delen van de desbetreffende inrichting, ten einde erop toe te zien dat het bepaalde in deze regeling wordt nageleefd, en, in geval van twijfel over de herkomst van het vlees of van de geslachte dieren, tot de boekhoudkundige documenten aan de hand waarvan zij het bedrijf van oorsprong van het geslachte dier kunnen opsporen.

  • 9 Indien de officiële dierenarts constateert dat de hygiënische voorschriften niet worden nageleefd of een belemmering van de adequate keuring constateert, kan hij de maatregelen nemen, bedoeld in hoofdstuk VIII, punt 41F, van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG.

  • 10 De Minister schort de erkenning van een slachthuis, uitsnijderij, koel- of vrieshuis, werkplaats of herverpakkingscentrum met onmiddellijke ingang tijdelijk op, indien de maatregelen, bedoeld in het negende lid, onvoldoende zijn gebleken om de tekortkomingen te verhelpen of indien niet wordt voldaan aan de voorschriften, bedoeld in de hoofdstukken II tot en met VI van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG.

  • 11 De Minister trekt de erkenning van een slachthuis, uitsnijderij, koel- of vrieshuis, werkplaats of herverpakkingscentrum in, indien:

    • a. het slachthuis, de uitsnijderij, het koel- of vrieshuis, de werkplaats of het herverpakkingscentrum niet voldoet aan de voorschriften, bedoeld in de hoofdstukken II tot en met VI van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, terwijl de exploitant in de gelegenheid is gesteld binnen een bepaalde termijn alsnog aan de eisen te voldoen en deze termijn inmiddels is verstreken, dan wel

    • b. na afloop van de schorsing, bedoeld in het tiende lid, blijkt dat het slachthuis, de uitsnijderij, het koel- of vrieshuis, de werkplaats of het herverpakkingscentrum nog steeds niet voldoet aan de eisen, bedoeld in de hoofdstukken II tot en met VI van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG.

Artikel 9a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De exploitant, de eigenaar of diens vertegenwoordiger van een op grond van artikel 9 erkend slachthuis, erkende uitsnijderij, erkend koel- of vrieshuis, erkende werkplaats of herverpakkinscentrum [tekstcorrectie :"herverpakkinscentrum" moet zijn "herverpakkingscentrum"] verricht de controles, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/433/EEG, en is desverzocht in staat de officiële dierenarts of de veterinaire deskundigen van de Commissie in kennis te stellen van aard, frequentie en resultaat van de verrichte controles, alsmede, zo nodig, van de naam van het controlelaboratorium, met dien verstande dat:

    • a. de exploitant, de eigenaar of diens vertegenwoordiger van een erkend slachthuis, een erkende uitsnijderij of een erkend koel- of vrieshuis de algemene hygiëne bij de productie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/433/EEG, controleert door het uitwerken en toepassen van een permanente procedure overeenkomstig artikel 1 van beschikking 2001/471/EG;

    • b. de exploitant, de eigenaar of diens vertegenwoordiger van een erkend slachthuis of een erkende uitsnijderij de microbiologische controles, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van richtlijn 64/433/EEG, uitvoert, voorzover van toepassing, overeenkomstig de procedure beschreven in de bijlage bij beschikking 2001/471/EG, dan wel overeenkomstig een door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport goedgekeurde procedure, die tenminste gelijkwaardig is aan de in de bijlage bij beschikking 2001/471/EG beschreven procedure.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 1, tweede lid, van beschikking 2001/471/EG kan de exploitant, eigenaar of vertegenwoordiger gebruik maken van de aanvulling op de hygiënecode voor slachterijen en uitsnijderijen van de Productschappen voor Vee, Vlees en Eieren van 17 mei 2002 met de titel 'Uitvoering van de Beschikking 2001/471/EG voor slachterijen, uitsnijderijen en koel- en vrieshuizen in de roodvleessector (rund, kalf, varken, paard, schaap en geit)'.

Hoofdstuk V. Voorschriften omtrent de keuring en het aanbrengen van het merk

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Hij, die voornemens is vee voor uitvoer te slachten of voor uitvoer bestemd vlees uit te snijden, dient de VWA de werkdag tevoren tussen 8.15 uur en 17.00 uur te waarschuwen en de door de ambtenaar verlangde medewerking te verlenen of te doen verlenen. Met slachten, onderscheidenlijk uitsnijden, mag niet worden begonnen voordat de ambtenaar aanwezig is.

  • 2 De keuring, bedoeld in het eerste lid, geschiedt van maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van officieel erkende feestdagen en Goede Vrijdag, tussen 6 en 18 uur. De ambtenaar is in bijzondere gevallen bevoegd van het vorenstaande af te wijken.

  • 3 Hij, die voornemens is runderen voor uitvoer te slachten, controleert voordat de keuring, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt, overeenkomstig een door de minister goedgekeurd protocol, of de runderen overeenkomstig verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd, hetgeen voor uit Nederland afkomstige runderen betekent dat zij overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren bepaalde geïdentificeerd zijn met twee bij het rund behorende identieke oormerken en dat van de runderen de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, van richtlijn 64/432/EEG, volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld.

  • 4 Indien de ambtenaar redenen heeft om aan te nemen dat de in het derde lid bedoelde controle niet, niet volledig of niet overeenkomstig het protocol wordt uitgevoerd, kan hij de maatregelen nemen, bedoeld in hoofdstuk VIII, punt 41F, van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG.

  • 5 Indien bij de in het derde lid bedoelde controle blijkt dat runderen niet overeenkomstig verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd, wordt hiervan terstond melding gedaan aan de ambtenaar. Betrokken runderen worden ten genoegen van de ambtenaar afgezonderd gehouden van de overige runderen in het slachthuis. Ten aanzien van deze runderen kan op kosten van de aanbieder een onderzoek plaatsvinden als bedoeld in artikelen 2, eerste lid, 3, eerste lid, onderdeel a en b, 6, eerste lid en 14b, eerste lid van het Onderzoekingsregulatief 1994.

  • 6 Runderen waarvan het vlees bestemd is te worden uitgevoerd, worden voor de slachting slechts toegelaten indien bij de in het derde lid bedoelde controle is gebleken dat de runderen overeenkomstig verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

  • 7 In zoverre in afwijking van het zesde lid, kunnen de in het vijfde lid bedoelde runderen voor de slachting worden toegelaten indien:

    • a. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één oormerk, bij de in het eerste lid bedoelde keuring is gebleken dat dit oormerk bij het rund behoort en dat van deze runderen de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, van richtlijn 64/432/EEG, juist en volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

    • b. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee oormerken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, derde en vierde gedachtestreepje van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, bij de in het eerste lid bedoelde keuring is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze oormerken bij het rund behoren en nadat deze gegevens alsnog op kosten van de aanbieder in het I&R-systeem rund zijn vermeld;

    • c. voorzover het na 1 januari 1998 geboren runderen betreft die zijn geidentificeerd met één of twee oormerken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, vijfde gedachtestreepje van richtlijn 64/432/EEG, niet, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, bij de in het eerste lid bedoelde keuring is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze oormerken bij het rund behoren en ten aanzien van deze runderen een onderzoek als bedoeld in artikel 14b van het Onderzoekingsregulatief 1994 heeft plaatsgevonden;

    • d. voorzover het runderen betreft die zijn geïdentificeerd met één of twee oormerken en waarvan uitsluitend de gegevens, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder C, onderdeel 1, zevende gedachtestreepje van richtlijn 64/432/EEG, niet juist of niet volledig in het I&R-systeem rund zijn vermeld, bij de in het eerste lid bedoelde keuring is gebleken dat dit onderscheidenlijk deze oormerken bij het rund behoren, tenzij deze gebreken dusdanig van aard zijn dat de ambtenaar niet in staat is de herkomst van het rund vast te stellen in welk geval een onderzoek plaatsvindt als bedoeld in artikelen 2, eerste lid, 3, eerste lid, onderdeel a en b, 6, eerste lid en 14b, eerste lid van het Onderzoekingsregulatief 1994.

  • 8 Onverminderd het zesde en zevende lid worden kalveren waarvan het vlees bestemd is te worden uitgevoerd, voor slachting slechts toegelaten, indien bij de aanbieding ter slachting voor iedere groep van kalveren die van één mestbedrijf is aangevoerd een verklaring wordt overgelegd met betrekking tot het aantal dieren dat van die groep deel uitmaakt, onder vermelding van de naam en het adres van het bedrijf van herkomst, alsmede een lijst van nummers van de merken van alle dieren die van die groep deel uitmaken.

Artikel 10a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Runderen waarvan het vlees bestemd is om te worden uitgevoerd, worden voor slachting slechts toegelaten indien bij de aanbieding ter slachting elk rund wordt aangeboden overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Verordening zelfcontrole runderen op het verbod gebruik van bepaalde stoffen van het Produktschap voor Vee en Vlees (VbBo 31.12.99, nr. 75, del.38).

  • 2 Ten aanzien van runderen, waarvan degene die het rund ter slacht heeft aangeboden handelt of heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Verordening zelfcontrole runderen op het verbod gebruik van bepaalde stoffen van het Produktschap voor Vee en Vlees, kan een onderzoek plaatsvinden, als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid en 6, eerste lid, van het Onderzoekingsregulatief 1994.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het merk, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Veewet is voor vlees afkomstig van in Nederland geslacht vee het overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XI van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, na de keuring na het slachten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, aangebrachte merk met dien verstande, dat het merk voor vlees als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van deze regeling het merk is overeenkomstig het bepaalde in de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 juli 1984 tot vaststelling van het speciale merk voor vers vlees als bedoeld in artikel 5, sub a, van richtlijn 64/433/EEG van de Raad, nr. 84/371/EEG (PbEG L 196), alsmede met dien verstande dat het merk voor gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen, bereid in erkende werkplaatsen, het overeenkomstig hoofdstuk VII van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG aangebrachte merk is.

  • 2 Het merk, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Veewet, is voor vlees ingevoerd uit een lid-staat of Noorwegen het door die staat overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XI van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG aangebrachte merk dan wel het overeenkomstig het bepaalde in de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 juli 1984 tot vaststelling van het speciale merk voor vers vlees als bedoeld in artikel 5, sub a, van richtlijn 64/433/EEG van de Raad, nr. 84/371/EEG, aangebrachte merk, met dien verstande dat, wanneer het vlees ten gevolge van het uitsnijden het betreffende merk niet meer draagt, het vlees moet zijn gemerkt met een van de in het eerste lid bedoelde merken, alsmede met dien verstande dat het merk voor gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen, bereid in erkende werkplaatsen, het overeenkomstig hoofdstuk VII van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG aangebrachte merk is.

  • 3 Het merk, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Veewet, is voor vlees ingevoerd uit een derde land, niet zijnde Noorwegen, het merk, bedoeld in artikel 7, tweede lid, met dien verstande dat op het vlees, wanneer dat ten gevolge van het uitsnijden dat merk niet meer draagt, een merk als bedoeld in artikel 7, tweede lid, waarop de datum, de maand en het jaar van het uitsnijden zijn vermeld.

  • 4 De in het eerste en tweede lid bedoelde merken worden slechts aangebracht op vlees, ten aanzien waarvan is voldaan aan het bepaalde bij deze regeling.

Artikel 11a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Vers vlees afkomstig van varkens wordt voorzien van het in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van richtlijn 64/433/EEG bedoelde merk, tenzij naar het oordeel van de ambtenaar redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het vlees niet afkomstig is van cryptorchide, hermafrodiete of niet-gecastreerde mannelijke varkens.

  • 2 Wanneer vers vlees ten gevolge van het uitsnijden geen merk meer draagt wordt het vlees voorzien van het in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van richtlijn 64/433/EEG bedoelde merk, tenzij naar het oordeel van de ambtenaar redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het vlees niet afkomstig is van cryptorchide, hermafrodiete of niet-gecastreerde mannelijke varkens.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 11, eerste en tweede lid, bedoelde merken zijn bij uitvoer naar een lid-staat of Noorwegen van vlees, afkomstig van in Nederland geslacht vee, dan wel van vlees, ingevoerd uit een lid-staat of Noorwegen, slechts geldig, indien op grond van de regelgeving van de Europese Gemeenschap of de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie geen verbod geldt om het vlees of de vleesbereidingen uit te voeren en, indien de desbetreffende zending gedurende het vervoer vergezeld gaat van het keuringscertificaat onderscheidenlijk het handelsdocument, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, overeenkomstig het bepaalde in dat artikellid, met dien verstande dat, voor zover het betreft gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen, op dit certificaat, naar gelang van de gebruikte vleessoort, de volgende vermelding voorkomt:

    ‘Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat het gehakt, het vlees in stukken van minder dan 100 gram en de vleesbereidingen als hierboven vermeld, zijn verkregen onder de produktie- en controlevoorwaarden van richtlijn 88/657/EEG tot vaststelling van de eisen voor de produktie van en het handelsverkeer in gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram en vleesbereidingen en tot wijziging van de Richtlijnen 64/433/EEG, 71/118/EEG en 72/462/EEG’.

  • 3 De documenten, bedoeld in het tweede lid, moeten door de ambtenaar zijn voorzien van een aantekening waaruit blijkt, dat het verse vlees door hem is geïdentificeerd en bij de keuring voor uitvoer geen tekenen van bederf of andere ondeugdelijkheid vertoonde en moet, voor zover een ingevoerde partij slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, door hem tevens zijn voorzien van een aantekening omtrent de hoeveelheid vers vlees die wordt uitgevoerd.

  • 4 Tot afgifte van een certificaat onderscheidenlijk een handelsdocument als bedoeld in het eerste lid en tot het plaatsen van aantekeningen als bedoeld in het derde lid wordt slechts overgegaan, indien de voor uitvoer bestemde zending vers vlees vergezeld gaat van een op de zending betrekking hebbend, door de aanvrager ingevuld en ondertekend daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Indien een zending vlees naar een ander bedrijf wordt vervoerd, waar deze zending geheel of gedeeltelijk na eventuele be- of verwerking zal worden aangeboden voor uitvoercertificering, wordt tot afgifte van een certificaat onderscheidenlijk een handelsdocument als bedoeld in het eerste lid en tot het plaatsen van aantekeningen als bedoeld in het derde lid, bovendien slechts overgegaan, indien bij aankomst op het bedrijf aan de ambtenaar een op de zending betrekking hebbend geleidebiljet wordt overgelegd, dat is afgegeven door de ambtenaar op het bedrijf vanwaar de zending vlees is verzonden.

  • 5 Indien een zending vlees in Nederland in een overeenkomstig artikel 9 erkend koel- of vrieshuis is opgeslagen, is op de bescheiden waarvan die zending ingevolge het eerste lid vergezeld gaat, het toelatingsnummer, bedoeld in artikel 9, zevende lid, vermeld.

Hoofdstuk VI. Eisen met betrekking tot de uitvoer onderscheidenlijk het vervoer in het kader van de uitvoer van vlees van gekweekt wild

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 12a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Het vervoer van vlees van gekweekt wild, niet zijnde gekweekt wild als bedoeld in het eerste lid, van enige plaats in Nederland naar het grondgebied van en bestemd voor een ander land is slechts toegestaan indien het vlees vergezeld gaat van het gezondheidscertificaat, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Een gezondheidscertificaat als bedoeld in het eerste lid wordt slechts afgegeven indien:

    • a. het vlees afkomstig is van gekweekt wild dat is geslacht in een erkend slachthuis als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

    • b. het vlees is uitgesneden of uitgebeend in een overeenkomstig artikel 9, tweede lid, erkende uitsnijderij;

    • c. is voldaan aan, voor zover van toepassing:

    • d. de dieren waarvan het vlees afkomstig is, op andere tijdstippen worden geslacht dan runderen, varkens, schapen en geiten;

    • e. ter zake van het vlees geen beperkingen gelden naar aanleiding van een veterinaire keuring;

    • f. voor zover het betreft vlees van gekweekte everzwijnen of van andere voor besmetting met trichinen vatbare diersoorten, dit vlees is onderzocht met behulp van een digestiemethode overeenkomstig richtlijn 77/96/EEG;

    • g. het niet betreft vlees dat afkomstig is van dieren die zijn besmet met trichinen, of vlees dat overeenkomstig artikel 5, eerste lid, onderdeel b tot en met k, van richtlijn 64/433/EEG voor menselijke consumptie ongeschikt moet worden verklaard;

    • h. het vlees is gemerkt met het keurmerk, bedoeld in hoofdstuk XI van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG;

    • i. het niet betreft vlees van gekweekt wild dat is ingevoerd uit een derde land, niet zijnde Noorwegen. Dit vlees wordt gemerkt met het keurmerk, bedoeld in onderdeel j, waarin de letters ‘EEG’ zijn vervangen door: ‘GOEDGEKEURD’;

    • j. is voldaan aan de eisen van de artikelen 4, 5 en 6;

    • k. voor zover het separatorvlees van gekweekt wild betreft, het is bestemd voor een derde land.

  • 5 Indien het gekweekte wild niet kan worden vervoerd zonder risico's voor de begeleiders of in verband met het welzijn van de dieren kan de Minister, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, toestaan dat dat wild wordt geslacht op de plaats van oorsprong, onder de volgende voorwaarden:

    • a. er wordt voldaan aan de eisen van het derde lid, onderdeel e;

    • b. de eigenaar van de dieren dient een daartoe strekkend verzoek in bij de VWA, onder opgave van het aantal dieren, de plaats en de datum waarop de dieren worden geslacht;

    • c. het bedrijf beschikt over een verzamelcentrum voor het gekweekte wild waar het mogelijk is een keuring vóór het slachten van de te slachten groep te verrichten;

    • d. het bedrijf beschikt over een passende ruimte voor het bedwelmen, het steken en het uitbloeden van de dieren;

    • e. het doden door steken en uitbloeden wordt voorafgegaan door verdoving, overeenkomstig de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 november 1974, nr. 74/577/EEG, betreffende de verdoving van dieren vóór het slachten (PbEG L 316); de Minister kan in bijzondere gevallen doden door middel van de kogel toestaan;

    • f. de gedode en uitgebloede dieren worden, onder bevredigende hygiënische omstandigheden, in hangende positie vervoerd naar een overeenkomstig artikel 9 erkend slachthuis en zulks zo spoedig mogelijk na het slachten. Wanneer het wild dat is gedood op de plaats waar het werd gekweekt, niet binnen een uur naar een overeenkomstig artikel 9 erkend slachthuis kan worden gebracht, wordt het vervoerd in een container of vervoermiddel waarin een temperatuur heerst tussen 0 °C en 4 °C. Het verwijderen van de ingewanden vindt ten laatste drie uur na het bedwelmen onderscheidenlijk na het doden door middel van de kogel plaats;

    • g. bij het vervoer naar het slachthuis gaan de dieren vergezeld van een verklaring van de officiële dierenarts waaruit blijkt dat de keuring voor het slachten een gunstig resultaat heeft opgeleverd, dat het leegbloeden op correcte wijze is geschied en waarin het uur waarop het slachten heeft plaatsgevonden wordt vermeld; deze verklaring stemt overeen met het model, bedoeld in bijlage III van richtlijn 91/495/EEG.

Artikel 12b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Als bewijsstuk, onderscheidenlijk bewijsstukken, bedoeld in artikel 68 van de Veewet, wordt, onderscheidenlijk worden voor vlees van gekweekt wild als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, dat uit het buitenland is ingevoerd en ter keuring voor uitvoer wordt aangeboden, aangewezen:

    • a. voor zover het vlees afkomstig is uit een lid-staat of Noorwegen en is bestemd voor een andere lid-staat of Noorwegen, het gezondheidscertificaat, bedoeld in bijlage IV van richtlijn 91/495/EEG;

    • b. voor zover het vlees afkomstig is uit een derde land en is bestemd voor een lidstaat, het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst, bedoeld in verordening 136/2004/EG, en een gewaarmerkt afschrift als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van richtlijn 97/78/EG;

    • c. voor zover uit een derde land afkomstige partij vlees, is bestemd voor een ander derde land, het Gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst, bedoeld in verordening 136/2004/EG, waarin is aangegeven langs welke grensinspectiepost, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 97/78/EG, de partij producten de Europese Gemeenschap verlaat.

  • 2 Het vervoer van vlees van gekweekt wild als bedoeld in artikel 12a, tweede lid, dat uit het buitenland is ingevoerd en ter keuring wordt aangeboden met het oog op het vervoer in het kader van de uitvoer, van enige plaats in Nederland naar het grondgebied van en bestemd voor een ander land is slechts toegestaan, indien het vlees vergezeld gaat van:

    • a. voor zover het vlees afkomstig is uit een lid-staat of Noorwegen en is bestemd voor een andere lid-staat of Noorwegen, het certificaat, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;

    • b. voor zover het vlees afkomstig is uit een derde land en is bestemd voor een lid-staat, de onderscheiden documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel,

    • c. voor zover het vlees afkomstig is uit een derde land en is bestemd voor een ander derde land, het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

Artikel 12c

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De documenten, bedoeld in artikel 12b, eerste en tweede lid, zijn slechts geldig, onderscheidenlijk worden slechts afgegeven indien:

    • a. het vlees geen tekenen van bederf of andere ondeugdelijkheden vertoont;

    • b. is voldaan aan, voor zover van toepassing, artikel 3, tweede lid, van richtlijn 89/662/EEG;

    • c. voor zover het vlees afkomstig is uit en bestemd is voor een derde land, is voldaan aan artikel 11 van de richtlijn 97/78/EG.;

    • d. op grond van de regelgeving van de Europese Gemeenschap of de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie geen verbod geldt om het vlees, voor zover het is bestemd voor een lid-staat of Noorwegen, van enige plaats in Nederland naar het grondgebied van die staat te vervoeren.

  • 2 De documenten, bedoeld in artikel 12b, eerste lid, onderdelen c tot en met f, en tweede lid, onderdelen c tot en met f, worden door de rijkskeurmeester voorzien van een aantekening waaruit blijkt, dat het vlees door hem is geïdentificeerd en bij de keuring voor uitvoer geen tekenen van bederf of andere ondeugdelijkheid vertoont en wordt, voor zover een ingevoerde partij slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, door hem tevens voorzien van een aantekening omtrent de hoeveelheid vlees die wordt uitgevoerd.

  • 3 Met betrekking tot het plaatsen van aantekeningen als bedoeld in het tweede lid is artikel 12, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk VII. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 12d

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Voor zover in bepalingen van deze regeling wordt verwezen naar het eerste lid van artikel 3 van richtlijn 64/433/EEG, dan wel een of meer onderdelen van dat artikellid van toepassing worden verklaard, zijn de desbetreffende bepalingen met inachtneming van artikel 8 van verordening 136/2004/EG, niet van toepassing in de gevallen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van richtlijn 64/433/EEG.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De Regeling uitvoer vers vlees 1974 (Stcrt. 1973, 247) wordt ingetrokken.

  • 2 Erkenningen verleend op grond van de in het vorige lid genoemde regeling worden, voor zover zij op het tijdstip van inwerkingtreding van onderhavige regeling nog van kracht zijn, geacht te zijn verleend op grond van deze regeling.

Artikel 13a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Een wijziging van een of meer onderdelen van de in deze regeling genoemde richtlijnen treedt voor de toepassing van de artikelen uit deze regeling, waarin naar die onderdelen wordt verwezen, in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2 De Minister doet van een wijzigingsrichtlijn als bedoeld in het eerste lid mededeling in de Staatscourant.

Artikel 13b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in deze regeling. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

Artikel 13c

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze regeling is niet van toepassing op:

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Deze regeling wordt in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt en treedt in werking met ingang van 1 januari 1985.

  • 2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985.

's-Gravenhage, 18 december 1984

De

staatssecretaris

van Landbouw en Visserij,
Voor deze,
De

secretaris-generaal

,

G. J. van Dinter

Bijlage I

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De minimale frequentie van het steekproefsgewijze onderzoek, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, is de volgende:

  • -

    Runderen, jonger dan 2 jaar.

    Startfase: De monsterneming geschiedt bij 0,10% van het aantal geslachte dieren.

    Intensieve fase: De monsterneming geschiedt bij 0,15% van het aantal geslachte dieren.

    Routinefase: De monsterneming draagt in evenredigheid bij aan het landelijke totaal van 300 monsters per jaar.

  • -

    Runderen met een leeftijd van 2 jaar of ouder.

    Startfase: De monsterneming draagt in evenredigheid bij aan het landelijke totaal van 700 monsters per jaar.

    Intensieve fase: De monsterneming geschiedt bij 0,25% van het aantal geslachte dieren.

    Routinefase: De monsterneming draagt in evenredigheid bij aan het landelijke totaal van 300 monsters per jaar.

  • -

    Varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren.

    Startfase: De monsterneming draagt in evenredigheid bij aan het landelijke totaal van 700 monsters per jaar, verdeeld over de verschillende diersoorten.

    Intensieve fase: De monsterneming bij de diersoort, ter zake waarvan de intensieve fase van kracht is, draagt in evenredigheid bij aan het dubbele van het voor die diersoort geldende landelijke totaal van monsters per jaar in de routinefase echter met dien verstande dat de monsterneming bij ten minste 0,1% van het aantal geslachte dieren van de betrokken diersoort plaatsvindt.

    Routinefase: De monsterneming draagt in evenredigheid bij aan het landelijke totaal van 300 monsters per jaar, verdeeld over de verschillende diersoorten.

De startfase gaat in met ingang van 24 februari 1988. Voorts gaat de startfase in na één of meer positieve bevindingen in de routinefase.

De intensieve fase gaat in na één of meer positieve bevindingen per 1000 onderzochte monsters gedurende een periode van 6 maanden in de startfase en geldt uitsluitend voor de stof waarop de positieve bevinding betrekking heeft. De intensieve fase wordt uitgevoerd in het werkgebied van de kring van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees waarin het bedrijf is gelegen waarvan het dier afkomstig is dat een positieve bevinding heeft opgeleverd. De monsters die tijdens de intensieve fase worden genomen, dienen tevens voor het onderzoek op de stoffen waarvoor de startfase geldt.

De routinefase gaat in wanneer gedurende één jaar bij het onderzoek bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Regeling uitvoer vers vlees 1985 geen positieve bevindingen zijn gedaan, met dien verstande dat de routinefase voor de onderscheiden groep dieren dan wel diersoort niet ingaat wanneer het onderzoek, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van het Onderzoekingsregulatief (Stcrt. 1957, 55) leidt tot afkeuring van het vlees overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van het Keuringsregulatief (Stcrt. 19768, 201).

Bijlage II. behorende bij de Regeling uitvoer vers vlees 1985

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het onderzoek naar de aanwezigheid van de stoffen, bedoeld in de laatste zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel i, onder 1, 2 en 3, van de Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985, vindt plaats aan de hand van een eerste onderzoek, en wanneer het resultaat daarvan de ondergenoemde identificatiegrens overschrijdt, een bevestigingsonderzoek volgens de volgende methoden met dien verstande, dat, indien in urine van varkens en eenhoevige dieren (epi-)nortestosteron is aangetoond, een bevestigingsonderzoek niet plaats vindt:

Stof

Matrix

Methode van het eerste onderzoek

Identificatiegrens

Methode van bevestigingsonderzoek

Diethylstilboestrol

} Urine

} Gas Chromatografie met Massaselectieve Detectie

2 ppb

} Gas Chromatografie met Massa-Spectometrische Detectie

Diënoestrol

2 ppb

Ethinyl-oestradiol

2 ppb

Hexoestrol

2 ppb

B-Trenbolon/

 

Epi-Trenbolon

2 ppb

Methyltestosteron

2 ppb

(epi-)Nortestosteron

2 ppb

(epi-)Zeranol/

 

Zearalanon

2 ppb

         

Thio-uracil

} Urine

Dunnelaag Chromatografie (1- dimensionaal)

50 ppb

} Dunnelaag Chromatografie (2 dimensionaal)

Methyl-thio-uracil

50 ppb

Propyl-thio-uracil

50 ppb

Tapazol

 

100 ppb